“Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn Rots en mijn Verlosser!” (Ps. 19:15).
“Moge Hij u overeenkomstig de wens van uw hart geven en al uw voornemens in vervulling doen gaan” (Ps. 20:4).
Wat een prachtige wens van David! Hier liggen voor ons enkele lessen, die we hier willen overdenken.
Het is wel heel persoonlijk. Ten diepste kunnen we weten wat onze wensen zijn. Als we daar eens ‘stil’ bij staan, komt ons dat ongetwijfeld in de gedachten, namelijk die heel eenvoudige vraag: “Wat is de wens van mijn hart?” Ja, wat wil ik eigenlijk? Waar gaat mijn hart naar uit?
Als we naar David kijken, zien we dat hij de wens had om “welgevallig” te zijn voor de Heer. Hoewel hem dit niet in alles gelukt is, weten we. Ook David was een mens van vlees en bloed. Tóch won bij hem steeds weer de intentie om de Heer welgevallig te zijn. Hij kende de Heer persoonlijk als zijn ‘Rots’ en ‘Verlosser’.
Genade van God zien …
In het Nieuwe Testament vinden we iemand die ook wees op “het voornemen van het hart”. Hij – Barnabas – werd naar Antiochië gezonden door de gemeente te Jeruzalem. Daar was een groot aantal tot geloof gekomen in de Heer Jezus. Toen hij daar aankwam en de genade van God zag, verblijdde hij zich en vermaande hen. “Toen hij daar gekomen was en de genade van God zag, verblijdde hij zich en vermaande allen met het voornemen van hun hart bij de Heer te blijven” (Hand. 11:23). De genade van God kun je dus zien. Ook bij u en mij is dat zichtbaar of … kan dit zichtbaar zijn. Het heeft onze levens immers veranderd en ons zover gebracht, dat wij de Heer Jezus aangenomen hebben en Hem willen volgen. Toch is deze vermaning, aansporing, ook voor ons, nodig, opdat ons hart steeds dat voornemen zal hebben om “bij” de Heer te blijven. Daar zijn we veilig, daar zijn we gelukkig, ook al komen er moeilijkheden op onze weg. Die zullen zeker niet uitblijven want we zijn nog steeds hier in deze wereld. Niet “van” de wereld, maar “in” de wereld. Maar Hij is bij ons … en wij bij Hem! Dat maakt alles anders, alles draaglijk, alles goed.
Wat komt er van onze lippen?
Helaas kunnen woorden van onze mond soms wel heel snel over onze lippen komen. Later hebben we er dan spijt van dat we onze “lippen niet bewaard” hebben. Het gebed van David in Psalm 141 vers 3 kan ons daarvoor behoeden: “HEERE, zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur van mijn lippen”.
Als we bij de Heer blijven hebben we ook de mogelijkheid om naar Zijn stem te luisteren. Eén van de eigenschappen van een schaap van de Goede Herder is dat hij Hem kent, en wat essentieel is: “Ik ken de Mijne”. De Heer Jezus kent u en mij! Wij zijn geen onbekenden voor Hem, en Hij is geen onbekende voor ons. Laten we daarom dicht bij Hem blijven. Dat zal ons ook behoeden voor ‘onbezonnenheid’. Dan leggen we ons oor eerst te luisteren bij Hem. Dan verstommen de ‘vele’ woorden, want daarin ontbreekt de overtreding immers niet. Dan leren we om onze lippen in toom te houden en zijn we in de school van Hem, Die altijd wijze woorden – doorspekt met Zijn liefde – sprak. “In de veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet, maar wie zijn lippen inhoudt, is verstandig” (Spr. 10:19).
Maar hij of zij dan?
Er is nog iets – overigens naast vele andere dingen – wat ons belemmeren kan om Hem welgevallig te zijn. Dat is de neiging om naar die ander te wijzen. ‘Hij heeft altijd zijn woordje klaar’, is een gedachte die ons misschien niet vreemd is. En vaak blijft het niet een gedachte maar uiten we deze ook. Veelal in negatieve zin. ‘Zij kwebbelt maar aan één stuk door’, is ook zoiets. Graag willen we zulke personen de mond snoeren. Hoe gaan we ermee om? Laten we nog eens naar bovenstaande tekst kijken. “Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn Rots en mijn Verlosser!” Je ziet aan de onderstreping wel waarop ik graag wijzen wil. Allereerst gaat het om mijn mond en mijn hart, om mijn Rots en om mijn Verlosser. Hoe is het daarmee? Ja maar … Piet en Johanna die … nee, wacht even. ‘Mijn’, dat ben ik en daar moeten we toch beginnen. Hoe is mijn relatie met de Heer Jezus? Hoe belangrijk is dit toch! We mogen van Hem leren. Heeft onze Heer en Heiland niet gezegd: “Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en u zult rust vinden voor uw zielen” (Matth. 11:29)? Dat moeten wij allen persoonlijk doen. Zouden we dan ook niet leren van Hem ‘hoe’ we met anderen omgaan die ons wel eens storen op ons netvlies? Wanneer we iets van Hem geleerd hebben ‘hoe’ Hij met de mensen omging, ‘hoe’ Hij met hen sprak, kan het bij ons ook zo zijn zoals we onder andere lezen in Spreuken 10 vers 21: “De lippen van de rechtvaardige voeden velen …”. Dan hebben we geduld, liefde en lankmoedigheid jegens elkaar. Dan kan de zegen van de Heer, die rijk maakt, ons deel worden (zie Spr. 10:22).
Elkaar …
We doen er goed aan om het gebed van David: “Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn Rots en mijn Verlosser!” ons eigen te maken. Dan zullen onze wensen zich ook aanpassen aan Hem, zodat Hij deze in vervulling kan doen gaan. Ook zullen we de genade van God bij anderen opmerken, wanneer we hem of haar in Zijn licht bezien. Ook de twisten in het midden van de Zijnen zullen dan verstommen. Er komt dan een gezindheid openbaar van de Heer Jezus, Die Zichzelf vernederde (verg. Fil. 2:5-8). Er komt ongetwijfeld dan ook meer een “draagt elkaars lasten” (Gal. 6:2). Dat zijn allemaal wensen van Hem die Hem welgevallig zijn.
“… maar weest jegens elkaar goedertieren, welgezind, elkaar vergevend, zoals ook God in Christus u vergeven heeft” (Ef. 4:32). Is dat mogelijk? Ja, dat is mogelijk!!! Wanneer we de diepe wens in ons hart hebben om Hem welgevallig te zijn, krijgen we ook meer oog voor ‘elkaar’. Dan zijn we welgezind jegens elkaar en spoedig genegen om onze broeder of zuster te vergeven, omdat God in Christus ons vergeven heeft. Dan hebben we elkaar lief en verdragen we elkaar in liefde (Ef. 4:2). Dan vergeven we elkaar (Kol. 3:12). Dan zijn we elkaar ook ‘onderdanig’. Van nature hebben we deze kwaliteit niet. Maar als opnieuw geboren kinderen van God ligt dat binnen ons bereik. Wel moeten we daartoe soms vermaand worden. Dat was bij de Efeziërs ook zo (verg. Ef. 4:1). Ook kunnen we elkaar leren en terechtwijzen. Het woord van Christus is bij dit alles de sleutel. Dat Woord moet rijkelijk in ons wonen. In ons! Dan heeft het effect ook naar anderen toe. Dat elkaar leren en terechtwijzen kan gebeuren door “psalmen, lofzangen en geestelijke liederen” en het “in genade zingen in ons hart voor God” (Kol. 3:16). Dat kan in de samenkomst zijn maar ook in de huiskamer of op andere plaatsen. Zelfs ook tijdens begrafenissen – wanneer een broeder het Woord van God opent – kan dit in vervulling gaan. Ons hart wordt dan gericht op Hem, op Zijn wensen, op Zijn belangen, op Zijn genade, op Zijn liefde, op Zijn troost, op Zijn toekomst.
Troost
Wanneer we elkaar zo zien, zo met elkaar omgaan als een ‘beeld van Hem’, zijn we ook in staat om elkaar te vertroosten en te bemoedigen en op te bouwen (1 Thess. 4:18; 5:11). Daar wordt eraan toegevoegd: “… zoals u ook doet”. Kan dit ook van u en mij gezegd worden? Vertroosten we elkaar ook met het Woord van God? Hebben we niet een gezamenlijke heerlijke toekomst, verworven door onze Heer en Heiland? Jazeker, dat hebben we!!! Laten we daarom elkaar vertroosten met de zekere belofte van Zijn spoedige komst en ons niet langer meer laten verleiden door ’twisten’ onder en tegen elkaar. Onze woorden mogen vertroosting schenken wanneer we het hebben over Hem, Die voor ons leed en stierf en weer opgestaan is uit de dood. Over Hem, die de ontslapenen – dat zijn de doden in Christus – zal doen opstaan met een bevelend roepen als met de stem van een aartsengel. De levenden die Hem toebehoren zullen dan samen met hen de Heer tegemoet gaan in de lucht en zó altijd met de Heer zijn (zie 1 Thess. 4:13-18). Vertroost dan elkaar met deze woorden. Ja, dan gaan we ervaren, dat deze woorden ons allen zullen bemoedigen en vertroosten, in welke omstandigheden we ons ook bevinden.
Misschien denkt u nu: “Och, beste schrijver van dit stukje, u hebt nog niet zo veel meegemaakt. Als dat wel zo was, zou u wel anders spreken”. Wel, misschien heb ik niet zoveel meegemaakt als u, maar het was voor mij wel voldoende om vertroosting te vinden bij de God van “alle vertroosting” (2 Kor. 1:3). We zullen maar niet gaan twisten wie van ons het meeste heeft meegemaakt. Wat baat het u en mij? Laten we maar eens kijken wat onze Heer en Heiland heeft meegemaakt, waardoor Hij ook in staat is met ons mee te kunnen voelen. “Want wij hebben niet een hogepriester die niet met onze zwakheden kan mee lijden, maar [Eén] die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van [de] zonde. Laten wij dus met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden tot hulp op de juiste tijd” (Hebr. 4:15-16). en “Want waarin Hijzelf geleden heeft toen Hij verzocht werd, kan Hij hun die verzocht worden te hulp komen” (Hebr. 2:18). Dat verplaatst onze aandacht naar Hem. Laten we elkaar bemoedigen en vertroosten met Zijn Woord, zolang we hier nog in deze wereld zijn.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW