Ezra 3 vers 10 en 11:
10. En de bouwers legden de fundering van de tempel van de HEERE, en men stelde de priesters op, gekleed in ambtsgewaad, met de trompetten, en de Levieten, de nakomelingen van Asaf, met de cimbalen, om de HEERE te prijzen, naar de richtlijnen van David, de koning van Israël.
11. Zij zongen in beurtzang bij het prijzen en bij het danken van de HEERE dat Hij goed is, dat Zijn goedertierenheid over Israël tot in eeuwigheid is. Heel het volk hief een groot gejuich aan bij het prijzen van de HEERE, omdat de fundering voor het huis van de HEERE gelegd was.
Vreugde en gejuich
Voor het overblijfsel dat uit de gevangenschap was teruggekeerd, was het een dag van grote vreugde en luid gejuich toen de fundering van de tempel werd gelegd. Al eerder hadden zij zich gewend tot het woord “zoals het geschreven staat in de wet van Mozes, de man Gods” om aanwijzingen betreffende het altaar, de offers en de feesten. En zo namen zij ook nu hun toevlucht tot de “richtlijnen van David, de koning van Israël” om hen te leiden in hun lofzang (verg. 2 Kron. 5:12,13).
In de woestijn lezen we niets over lofgezangen; aan de oever van de Rode Zee hadden ze inderdaad het verlossingslied gezongen, maar zelfs dit stierf spoedig op hun lippen en werd vervangen door woorden van gemopper, veroorzaakt door de ontberingen en gevaren van hun pelgrimstocht. Maar toen de ark van het verbond een rustplaats vond in Sion, al was het maar voor een tijd, stelde David “voor de ark van de HEERE sommigen uit de Levieten aan als dienaars, om van de HEERE, de God van Israël, melding te maken en Hem te loven en te prijzen” (1 Kron. 16:4). Asaf en anderen moesten met harpen en luiten spelen. Anderen bliezen op cimbalen, en sommige priesters bliezen op trompetten (zie 1 Kron. 16:5-6). “Toen, op die dag, gaf David voor de eerste maal deze psalm om de HEERE te loven door de dienst van Asaf en zijn broeders” (1 Kron. 16:7), en in dat lied kwamen de woorden voor: “Loof de HEERE, want hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig” (1 Kron. 16:34).
Hoe klein en zwak de kinderen van Israël ook waren die die dag op de berg Moria bijeenkwamen, zij waren nauwgezet in de gehoorzaamheid aan het Woord. Omdat zij bezig waren met het werk van de Heer, merkten zij terecht op, dat menselijke gedachten en menselijke wijsheid daarin geen plaats mochten hebben. De Heer, en de Heer alleen, moest bepalen hoe zij zich in Zijn huis moesten gedragen.
Bij dit vreugdefeest zijn drie klassen te onderscheiden: Er waren priesters in hun gewaden met trompetten, de zonen van Asaf met cimbalen, en daarnaast was er ook het volk, dat met groot gejuich reageerde op het loflied dat het hoorde, omdat de basis was gelegd voor het huis van de Heer. Alleen de priesters mochten op de heilige trompetten blazen (zie Num. 10); want om te kunnen onderscheiden wanneer de tonen van getuigenis en lof moesten klinken, moest men in de heilige plaats staan in de tegenwoordigheid van God in gemeenschap met Zijn gedachten. Zo moesten ook alleen de zonen van Asaf, de Levieten, de heilige cimbalen laten klinken “onder leiding van de koning” (1 Kron. 25:6). Aldus verzameld volgens de voorschriften “zongen zij in beurtzang bij het prijzen en bij het danken van de HEERE,” en het leidmotief van hun lied was: “prijzen en danken van de HEERE, dat Hij goed is, dat Zijn goedertierenheid over Israël tot in eeuwigheid is.”
Huilen
Ezra 3 vers 12 en 13:
12. Maar velen van de priesters en de Levieten en de familiehoofden, namelijk de ouderen die het eerste huis op zijn fundering gezien hadden, huilden met luide stem toen zij dit huis voor hun ogen zagen, terwijl vele anderen met gejuich en met blijdschap hun stem verhieven.
13. En het volk kon geen onderscheid maken tussen het geluid van het vreugdegejuich en het geluid van het huilen van het volk, want het volk hief een groot gejuich aan en het geluid werd tot ver gehoord.
Deze verzen laten zien dat tranen van verdriet ook vermengd waren met hun lof. Vers 12 vertelt ons, dat sommigen van de priesters, de Levieten en de familiehoofden oudere mensen waren die de tempel van Salomo in al zijn glorie en pracht hadden gezien. Toen zij die tempel vergeleken met het huis, dat zij nu begonnen te bouwen, moesten zij hardop huilen, terwijl anderen juichten van vreugde. En zeker waren zowel de tranen van sommigen als de vreugde van anderen passend bij de omstandigheden van die dag. Het was normaal, dat zij die de heerlijkheid van het koninkrijk en de zichtbare wolk van de tegenwoordigheid van de Heer in de eerste tempel hadden gezien en nu de verwoesting van Jeruzalem voor ogen hadden en hun huidige staat van verarming en hun zwakheid bij het streven om het huis van God opnieuw te bouwen, nu naast hun dankbaarheid diep verdriet voelden. Aan de andere kant voelden zij die alleen dachten aan de Babylonische gevangenschap, waar zij altaar noch tempel hadden, een onvermengde dankbaarheid en vreugde. Ongetwijfeld waren zowel de tranen als de vreugde aangenaam voor de Heer, omdat beide de vrucht waren van de werkzaamheid van Zijn genade in hun harten.
Zien wij geen parallel met onze eigen tijd? Toen de Heer in de 19de eeuw sommigen van Zijn volk – geestelijk gesproken – uit de “Babylonische gevangenschap” leidde, kwamen zij opnieuw in het bezit van hun priesterlijke voorrechten van de toegang tot God en van de aanbidding. Vanuit het Woord herkenden zij opnieuw het ware fundament van de gemeente en trachtten met al hun zwakheid dit fundament in bezit te nemen. Dan, in de kracht van de Heilige Geest, kon hun hart niet anders dan zich in lof en dank uiten.
Aan de andere kant, wanneer de ouderen, die beter onderwezen waren in het Woord en vaak hadden nagedacht over de schoonheid en de orde van de gemeente in de eerste dagen van haar bestaan, deze vergeleken met hun eigen zwakke pogingen om in overeenstemming te komen met de aanwijzingen van de Schrift, zich realiserend hoeveel van hun broeders in gevangenschap waren achtergelaten, was verdriet even passend als vreugde. Het kon niet anders dan dat de twee gecombineerd werden, zodat het – zoals in het geval van de kinderen van Israël – moeilijk kon zijn om “het geluid van vreugdegejuich” te onderscheiden “van de geluid van het huilen van het volk.”
Edward Dennett; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 22.12.2018.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW