20 jaar geleden

Vreemde verkiezing ….

Naast de vele verkiezingen hebben we nu ook de verkiezing van “de grootste Christelijke leider in Nederland”. Het maandblad Reveil schreef in december deze verkiezing uit. Meer dan 500 personen namen deel aan deze “verkiezing”. David Maasbach werd de “gelukkige” (11,7) op de voet gevolgd door André Rouvoet (10). Op eerbiedige afstand staan dan Willem Ouweneel (5,4), Henk Binnendijk (5,2) en Orlando Bottenbleij (5,2).

We willen hier nu ingaan op de opmerking die de redactie van Reveil maakte als reactie op een bezwaar tegen deze verkiezing. Het bezwaar dat (gelukkig) nog door velen wordt gedeeld, is: “Er is maar één Christelijke leider, Jezus”. De reactie van Reveil was: “Een inkoppertje natuurlijk” en “Maar ook onzinnig. Want er zijn gewoon Christelijke leiders en die kunnen stuk voor stuk nog niet in de schaduw van Jezus staan (…) Het klinkt heel vroom om Jezus “de grootste leider” te noemen, maar dan alsjeblieft niet in vergelijking met Christelijke leiders. Dat neigt naar blasfemie”. Een vrij scherpe reactie.

Tot onze geruststelling blijkt de grootste-leiderverkiezing niet erg betrouwbaar te zijn. Een test wees uit dat het mogelijk was om dezelfde persoon 10 keer op professor Ouweneel te laten stemmen. De winnaar van deze verkiezing vond het blijkbaar niet zo verwonderlijk dat hij verkozen werd, want volgens hem was zijn vader in zijn generatie immers ook al een groot leider. “Dat ik gekozen ben zal een doel hebben dat de Heer dient. Als mensen in mij een leider zien, zal er toch iets in mij zitten dat mij een leider maakt”, zegt hij. “Maar ik zou mezelf niet hebben gekozen”. Klinkt wel aardig. Op de vraag echter wie Maasbach zelf dan wel zou kiezen tot grootste leider, antwoordde hij: “Ik zou “t niet weten. Het moet natuurlijk niet hoogmoedig klinken, maar een echte leider is iemand die tegen de gevestigde orde in durft te gaan, een profeet1. Die ken ik niet in Nederland. Ikzelf heb wel die gave: mensen zijn van me gewend dat ik mijn boodschap recht toe recht aan verkondig wanneer er afgedwaald wordt van Gods waarheid”. Dit klinkt nu weer niet zo ootmoedig, echt niet.

Christelijk leider

Kent de Bijbel de uitdrukking “Christelijk leider” ook of iets wat daarop lijkt? Ik denk aan een tekst dat iets van de Heer Jezus zegt in die richting. “… terwijl wij zien op Jezus, de overste leidsman en voleinder van het geloof … (Hebreeën 12:2). De betekenis van leidsman hier is aanvoerder, die de anderen vóórgaat. Dit is ook de enige manier om de weg achter Hem te kunnen gaan. Hoewel de verzen hiervoor ons vele voorbeelden gegeven heeft van gelovigen die door het geloof wandelden, was er geen enkele bij die “bleef”. De Heer Jezus wel. Ook was er geen enkele bij, op wie wij ons “oog” zouden moeten richten. Dat wordt alleen gezegd van de Heer Jezus, de “overste leidsman”. Wel kunnen zij als voorbeelden, deze wolk van getuigen, ons bemoedigen door aan hen terug te denken als degenen die door geloof wandelden en overwonnen. Maar de “levende bemoediging” is de Heer Jezus. Wanneer er hindernissen te nemen zijn, kunnen we die alleen maar nemen als we zonder ophouden “zien op Hem”. Alleen zó kunnen (en moeten, mogen we toch wel eens zeggen; en dan bedoeld als een “heilig” moeten) we onze wedloop lopen. De “geloofshelden” uit hoofdstuk 11 zijn “schijnende voorbeelden”, maar geen “leidslieden” noch “voleinders”. De Heer Jezus is beide. Hij is het volmaakte Voorbeeld die door lijden en schande heen het einddoel heeft bereikt. Bovendien ondersteunt Hij met Zijn genade ons, die ons nog op de geloofsweg bevinden, ook vanuit de plaats die Hij nu inneemt aan de rechterhand van God. Heerlijke voorbeelden die niet meer leven “achter” ons, een levende Persoon die leeft tot in eeuwigheid “voor” ons. Waar ik op wil wijzen is dat er maar Één is die de kwalificatie van “Leider” verdient en dat is de Heer Jezus.

Het is dus inderdaad absurd om Hem naast of tegelijk met zogenaamde menselijke leiders te noemen. Hij gaat ver boven allen uit!

Maar wat verstaan we onder “Christelijke leiders”?

 

Wanneer we het over leiders hebben, kunnen we bedoelen hen die de gelovigen voorgaan, of ook hen die de gelovigen onderwijzen. De eersten kunnen we samenvatten onder “voorgangers”, de laatsten onder hen die gaven bezitten en deze uitoefenen. Wat de voorgangers betreft: zij worden niet aangesteld. Zij zijn eenvoudigweg gelovigen die het Woord van God hebben gesproken en die we kunnen en moeten navolgen in hun wandel. Niet hen imiteren, maar op hun geloof letten en dát navolgen (Hebreeën 13:7). Het gaat om hun wandel! Wanneer zij nog onder ons zijn, moeten we hen ook “gehoorzamen”, want zij waken over onze zielen (Hebreeën 13:17). Iets wat wij in onze tijd misschien wel helemaal afgeleerd hebben. Uit deze verzen mogen we dan ook wel opmaken dat zij een gave van God bezitten en deze ook uitoefenen. Zij moeten daarvoor ook de ruimte krijgen want zij geven “leiding” in de Heer. Zij werpen zich als zodanig niet op, maar worden eenvoudigweg bekend als “hen die onder u arbeiden en u leiding geven in de Heer” (1 Thessalonika 5:12-13). Een Christelijk leider is dus in de eerste plaats iemand die “arbeidt”. Net zoals de Heer Jezus zal hij opvallen door dat hij “dient”, niet doordat hij “zegt” dat hij de Heer dient of dit of dat doet in de naam van de Heer. Als we Hem als de volmaakte Dienstknecht gaan ontdekken, hoe durven wij anderen dan nog tot leiders “te benoemen”? Laat staan dat we onszelf “dienstknecht” noemen in nabijheid van anderen. Als we dat doen, verhogen we onszelf. Dit geldt voor ons allen, dus ook voor die predikanten of voorgangers die zichzelf zo graag profileren – althans, zo lijkt het vaak – door de “goegemeente” in de samenkomsten en bijzondere diensten er op te attenderen dat zij de dienstknechten van de Heer zijn, en daarom deze of gene dienst vervullen. Er zou heel veel geestelijke winst geboekt worden, wanneer dit soort uitingen achterwege zouden blijven. Maar … hebben we niet allen deze “vleselijke” trek in ons? Moeten wij ook niet de woorden van de Heer Jezus, de ware Dienstknecht zelf, ter harte nemen: ” … want Één is uw Meester, en u bent allen broeders … Laat u ook niet leermeesters noemen, want Één is uw Leermeester: de Christus. De grootste van u echter zal uw dienstknecht zijn. Wie nu zichzelf zal verhogen, zal worden vernederd; en wie zichzelf zal vernederen, zal worden verhoogd” (zie Mattheüs 23:8-12)?

Gaven

Maar zijn er dan Christelijke leiders? Ja, in zekere zin zijn ze er, zoals we hierboven gepoogd hebben duidelijk te maken. Toch moeten we oppassen. Ze worden in de gemeente van God “niet gekozen” of “aangesteld”. Het is belangrijk te zien dat de Heer Jezus als de verheerlijkte Mens mensen (ver)kiest en hen als gaven geeft aan de gemeente. Daarover treden we nu niet in bijzonderheden, maar wijzen wel op Efeze 4 waar we duidelijk vinden dat de Heer Jezus aan Zijn vergadering (= gemeente) gaven heeft gegeven. We vinden er daar enkele in het bijzonder voorgesteld. De eerste verzen laten ons zien, wat we “gemeenschappelijk” hebben. Maar vers 7 laat zien wat Hij ieder “persoonlijk” gegeven heeft: “Maar aan ieder van ons is de genade gegeven naar de maat van de gave van Christus”. Wat bemoedigend als we lezen “aan een ieder van ons”. Ieder van hen die de Heer Jezus toebehoort, die tot de gemeente – het lichaam van Christus – behoort, geeft Hij de genade die het ons mogelijk maakt om elke dienst die Hij ons te doen geeft, te vervullen. De grondslag daarvoor heeft de Heer Jezus gelegd op het kruis toen Hij de dood inging om vervolgens daarna in het graf neer te dalen. Het graf wijst naar de lagere delen van de aarde. Nadat Hij opgestaan en opgevaren was, kon Hij datgene wat ons gevangen hield – de gevangenschap – in gevangenschap wegvoeren. We kunnen hierbij denken aan Barak die terugkeerde van de bevrijding van de gevangenen uit Israël en toen de Kanaänieten in gevangenschap voerde die eerst de Israëlieten gevangen hielden (Richteren 5:12). Ook wij waren gevangen in de macht van satan. Door Zijn dood en opstanding heeft Christus ons daaruit bevrijd en zo ons tot vaten (instrumenten) gemaakt van Zijn macht tegen de vijand. De dood van Christus was niet alleen noodzakelijk tot vergeving voor onze zonden. Elk kind van God “heeft” de verlossing door het bloed van Christus en de vergeving van zijn/haar overtredingen in Hem (Efeze 1:7). Halleluja, wat een heerlijkheid. Geprezen zij Zijn Naam!!!Maar de dood van Christus is ook absoluut noodzakelijk voor elke Christelijke dienst, immers is Zijn dood noodzakelijk om gaven te kunnen geven aan de mensen, aan de gemeente. Als we ons daar meer van bewust zouden zijn of worden, dan zouden we ons niet meer willen verheffen, of ons voor willen laten staan op welke dienst of bediening dan ook. Is dit dus dan niet een belangrijk bewustzijn, dat we weten dat het de dood van Christus kostte om ook ons gaven mee te kunnen delen. Hij geeft ze, niet wij! Dit bewustzijn kan ons ootmoedig houden en maken.

Wie kiest Zijn dienstknechten uit?

We hebben al ontdekt Wie en op welke grondslag de gaven aan de gemeente uitdeelt, namelijk de Heer Jezus Christus die als verheerlijkte Mens boven in de hemel is. De Heer Jezus Zelf bepaalde (en bepaalt) Wie Hijzelf wil(de). We lezen daarover in: Markus 3:13-19; Mattheüs 10:5; Markus 6:7; Johannes 6:70.Ook in Handelingen 1:21-26 gaat het niet om een verkiezing door mensen. Wat daar gebeurde was alleen maar het “voorstellen” (vers 23). De twee die zij voorstelden, behoorden tot hen “die met ons samen kwamen al de tijd dat de Heer Jezus onder ons in en uitging”. Zij moesten dus de Heer gezien hebben en getuigen van Zijn opstanding zijn. Dit zien van de Heer is ook het kenmerk van een apostel (1 Korinthe 9:1; 15:8-9). Van een democratische verkiezing – zo van wie de meeste stemmen krijgt, die wordt het, met alle verkiezings-stunten waardoor dit vaak wordt omgeven – is hier al helemaal geen sprake. Het is ook helemaal niet naar de gedachten van God dat wij als mensen mannen uitkiezen tot een dienst van de Heer. Ook hier zie je, zoals we al zagen, dat er twee werden voorgesteld, maar dat de Heer koos. Zij baden de Heer Jezus of Hij, als “kenner van aller harten”, die ene zou aanwijzen die Hij uitverkoren had (vers 24). Zij geloofden en gingen er vanuit dat de Heer Zijn keus al had gedaan. De Heer Jezus was toen al verheerlijkt aan de rechterhand van God en bepaalt wie Zijn dienstknecht zou zijn. Hij stelt aan. Hij stelde ook Zijn apostelen aan. Daarvoor bad ook Hij. Ja, we lezen dat Hij de hele nacht in gebed tot God heeft doorgebracht. De volgende morgen riep Hij Zijn discipelen en koos er toen twaalf uit, die Hij ook apostelen noemde (Lukas 6:12-13). Ook stelde Hij Paulus aan (1 Timotheüs 1:12).

Het lot

Dat we hier vinden dat het lot over hen geworpen werd, laat zien dat de Heilige Geest nog niet gekomen was. Het werpen van het lot was een methode uit de bedeling van de wet. Zo konden ze de wil van God leren kennen. Dit vinden we met betrekking tot de verdeling van het land onder de stammen van Israël (zie o.a. Numeri 33:54; Jozua 14:2). We mogen wel aannemen dat bij de kwestie Achan (Jozua 7:10-26; 22:20; 1 Kronieken 2:7) ook het lot gebruikt is om te ontdekken wie van hetgeen verbannen was, genomen had tegen de wil van de HEERE. Het lot wees toen Achan aan. Dat was geen toeval. Nee, het beleid daarvan was ook in de hand van de HEERE, zoals we dat vinden in Spreuken 16:33, waar we lezen: “Het lot wordt in de schoot geworpen; maar het gehele beleid daarvan is van de HEERE”. Ook Jona werd door het lot aangewezen (Jona 1:7). Zo zijn er nog vele voorbeelden in het Oude Testament waar we het gebruik van het lot terugvinden. In deze tijd, nu de Heilige Geest wel is gekomen, namelijk nádat de Heer Jezus verheerlijkt werd (Johannes 7:39), maakt de Heer Jezus ons door middel van het Woord van God Zijn wil bekend. In Handelingen 1 nam de menigte van honderdwintig personen nog niet de Christelijke positie in, omdat de Heilige Geest toen nog niet gekomen was. Dat gebeurt in Handelingen 2. Het werpen van het lot was toen dus geheel naar de gedachten van God. Op deze wijze maakte God Zijn wil duidelijk. Wij hebben de Heilige Geest inwonend (Johannes 14:17-18) en wij hebben het complete Woord van God. Zo hebben we het lot dus niet meer nodig. Ook vandaag maakt God onmiskenbaar duidelijk “wie” Hij roept, zowel aan hem die Hij roept, alsook aan hen die hen omringen. Dat deed God ook in Handelingen 1. De persoon in kwestie werd het bekend maar ook degenen die hem omringden. Dat zullen er daar ongeveer honderdtwintig personen geweest zijn (Handelingen 1:15). Het is daarom ook goed, zelfs noodzakelijk voor hen die denken een roepstem van de Heer hebben gehoord, of een “roeping” denken te hebben, om op te letten of de hen omringende broeders dit ook herkennen. Dit voorkomt een eigenwillig dienen. Het mes snijdt dus aan twee kanten. De ene kant is het onmiskenbare feit dat alleen de Heer in Zijn dienst roept en aanstelt, en wel die Hij wil. Aan de andere kant maakt Hij het ook duidelijk aan anderen dat het Zijn wil is. Waarschuwingen in dezen moeten daarom ook niet genegeerd worden, maar serieus genomen worden. Dat principe vinden we ook heel duidelijk in Handelingen 13:1-4 geïllustreerd. Niet alleen Barnabas en Saulus maar ook de anderen bij hen waren duidelijk betrokken bij hun roeping. In vers 2 zien we dat het de Heilige Geest het is die “zegt” en in vers 4 wordt nog eens duidelijk gemaakt “Wie” het is die uitzendt. Vers 3 laat zien dat de anderen (2) zich één maakten met het werk van Barnabas en Saulus. Handelingen 14:26 maakt het compleet door duidelijk te maken dat zij door de gemeente te Antiochië aan de genade van God waren opgedragen voor het werk waartoe zij geroepen waren. De gemeente was er dus ook bij betrokken (zie ook 15:40). Dit is ook van het allergrootst belang voor de dienstknechten zelf. Het is geeft immers kracht en innerlijke rust in de dienst wanneer je je bewust bent dat je aan de genade van God bent toevertrouwd temidden van de brusters. Het deelgenootschap van de gemeente aan de dienst is ook zeer bemoedigend in de dienst. Ook voor Timotheüs had zijn gave met oplegging van de handen van de gezamenlijke oudsten ontvangen en door de oplegging van de handen van de apostel Paulus werd hem deze gave meegedeeld 1 Timotheüs 4:14; 2 Timotheüs 1:6). De gezamenlijke oudsten waren dus aanwezig toen de jonge Timotheüs zijn gave ontving. Ongetwijfeld is dit voor deze vreesachtige, schuchtere jonge broeder een sterke steun en troost geweest, want hij moest soms heel moeilijke dingen doen.

Is er dan geen menselijke aanstelling?
Als het om de roeping of benoeming van broeders die met het Woord dienen, dus als het om geestelijke gaven gaat, nee. Dat hebben we hierboven al aangetoond. Alleen de Heer, alleen de Heilige Geest zend uit. Dat is voor sommigen die denken dat zij op grond van een theologische studie gerechtigd zijn om met het Woord van God te dienen, misschien wel teleurstellend. Aan theologische studie kun je op grond van de Bijbel daarom ook geen gezag claimen. Het is zelfs dikwijls zo, dat deze studie iemand danig in de weg kan zitten om de Heer te dienen met de gave die de Heer hem verleend heeft. Daarmee wil ik niemand kwetsen. Het gaat hier ook niet om iemand maar om een praktijk die de Christelijke kerk geleidelijk aan is binnengedrongen. Wordt het niet eens tijd om terug te gaan naar de Bijbel, ook in deze dingen? Een aanstelling door mensen vindt men in het geheel niet in het Nieuwe Testament. Om een gave uit te oefenen heeft men alleen te doen met het gezag die alleen de Heer geven kan, omdat het een gave is die Hij heeft verleend en die niet door studie is aan te leren. Alleen op Zijn school, onder Zijn gezag, door Zijn opleiding kan en moet een gave uitgeoefend worden.
En Stefanus dan? Ja, hij was één van de zeven die tot het dienen van de tafels aangesteld was (Handelingen 6:1-6). Maar dat is wel iets anders dan wat we in vers 8-10 vinden over hem. Daar gaat het om het feit dat hij zonder enige menselijke aanstelling, zonder zelfs apostolische machtiging, een dienst verricht dat gepaard ging met grote tekenen en wonderen. Als leraar kon men zijn woorden niet weerstaan. Maar in vers 1-6 gaat het om iets geheel anders, dat met voorgaande niets van doen heeft. Waar gaat het daar dan om? Om het bedienen van de tafels! Het gaat dan eenvoudigweg om voedselvoorziening, of mogelijk geldelijke ondersteuning (vergelijk Lukas 19:23; het woord bank is letterlijk “tafel”, dit is de tafel van de wisselaar – vergelijk Mattheüs 21:12 – en de bankier. Het woord “bankier” in Mattheüs 25:27 is ook van “tafel” afgeleid). Het was dus een uiterlijke dienst aan de heiligen te Jeruzalem. Bovendien (en dat wordt vaak volkomen over het hoofd gezien) worden deze mannen voor de apostelen gesteld. Waarom? Opdat zij hen tot deze dienst zouden aanstellen. Daarmee zien we dat een apostel het gezag had, om officieel hen in die dienst te bevestigen. Overigens moeten we deze “bediening van de tafels” niet gering achten; wel het was een heel andere soort dienst dan wat we lezen in vers 8-10.Ook Filippus begon zijn dienst zonder menselijke aanstelling. Lukas noemt hem later de “evangelist” (21:8). De apostelen horen we ook nergens morren over de dienst van deze beide broeders. Integendeel (zie 8:14-15). De Heilige Geest kon zo gebruiken wie Hij wil (vergelijk 1 Korinthe 12:11). Wanneer we de Heer en de Heilige Geest in vrijheid laten werken, al dit tot grote zegen zijn.

Tot slot
Er zou nog veel meer over gezegd kunnen worden (we hopen dat later zo de Heer wil nog eens te doen!), maar bovenstaand is mijns inziens op zijn minst al voldoende om overtuigd te geraken, dat menselijke bemiddeling of aanstelling in de dienst voor de Heer niet naar de gedachten van God is. Ook is het voldoende, denk ik, om te weten dat we héél voorzichtig moeten zijn met zogenaamde “Christelijke leiders”. En zeker met het houden van verkiezingen tot de grootste Christelijke leider. Laten we Hem dienen tot eer van Hem alleen met datgene wat Hij ons heeft toevertrouwd. Laten we ook dat wat een ander heeft beproeven en erkennen, en als gevolg daarvan er ook voor bidden. Bidden verandert gedachten en meningen, zelfs al lijken die nog zo “vroom”.
Frisse Wateren – rm

NOOT:
1. Een studie over wat de Bijbel zegt over een profeet zou zeer de moeite waard zijn. Zeker onder de pinksterbroeders heersen daarover nogal wat vreemde inzichten en praktijken.
2. Ook dat is van groot belang dat anderen de dienst van medebrusters erkennen. Hierover komt niet zoveel naar voren in dit artikel, vanwege de beperking dat het niet een te lang artikel zou worden.
Bronnen:
* Het Nederlands Dagblad 29 jan. 2005.
* Da bin Ich in ihrer Mitte, Chr. Briem.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW