Bijbelgedeelten: Johannes 17 vers 24; Efeze 1 vers 4; 1 Petrus 1 vers 20.
We vinden de uitdrukking “vóór de grondlegging van de wereld” drie keer in het Woord van God, namelijk in het Nieuwe Testament in Johannes 17 vers 24, in Efeze 1 vers 4 en in 1 Petrus 1 vers 20. We mogen met eerbied in Gods hart kijken en iets ervan aanschouwen wat Hem bewoog vóór de grondlegging van de wereld.
Aan het begin van de Bijbel wordt ons verteld hoe God de hemelen en de aarde in zes dagen als woonplaats voor de mens toebereid heeft. Maar het fundament van de wereld zelf wordt niet in detail beschreven in de Schrift, maar alleen vermeld in Genesis 1 vers 1. We willen niet speculeren over wanneer dat is gebeurd.
De uitdrukking “vóór de grondlegging van de wereld” leidt ons daarmee in de eeuwigheid vóór onze tijd: God is eeuwig en met Hem ook wat Hij in Zijn hart had. Het Middelpunt van Zijn eeuwig raadsbesluit is Zijn geliefde Zoon, en in Hem ook wij, u en ik. Laten we dat nu eens nader bekijken.
“Vader, wat U Mij hebt gegeven – Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, opdat zij Mijn heerlijkheid aanschouwen die U Mij hebt gegeven, omdat U Mij hebt liefgehad vóór [de] grondlegging van [de] wereld” (Joh. 17:24).
De Vader had de Zoon al lief vóór de grondlegging van de wereld, Hij had Hem altijd al lief. Liefde is Zijn wezen (1 Joh. 4:8,16). De Zoon was van eeuwigheid af het volmaakte welgevallen voor het hart van God, en Hij was het toen Hij op deze aarde was – “Want de Vader heeft de Zoon lief” (Joh.5:20). En Hij doet het in eeuwigheid. Wij hebben hier de eeuwige liefde van de eeuwige God voor de eeuwige Zoon. Alleen de Zoon was deze liefde waardig en heeft het altijd volmaakt ondervonden en ervan genoten. En wij worden door genade in deze eeuwige liefdesbetrekking ingevoerd – volkomen onverdiend! De enige keer dat de Heer Jezus iets voor zichzelf “wil” is hier. Hij wil ons, die de Vader Hem gegeven heeft, bij Zich hebben. God heeft Zijn liefde tot ons bewezen, toen wij nog zondaars waren, doordat Hij de Geliefde voor ons in de dood gegeven heeft (Rom. 5:8). Nu heeft Hij ons, Zijn kinderen, lief met dezelfde liefde waarmee Hij Zijn Zoon liefgehad heeft (Joh. 17:23). En de Heer Jezus heeft ons lief met dezelfde liefde: “Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad” (Joh. 15:9). Kunnen wij dat begrijpen? En omdat Hij ons zozeer liefheeft, wil Hij ons bij Zich hebben. Bij de komst van de Heer voor ons, zal Hij ook ons lichaam veranderen, zodat wij in geest, ziel en lichaam volledig kunnen overeenstemmen met de heerlijkheid van de hemel. Wij zullen Zijn heerlijkheid, ja Hemzelf, aanschouwen; daartoe moeten wij Hem gelijk zijn (1 Joh. 3:2; Fil. 3:21). Omdat de Heer Jezus Zijn God en Vader volmaakt verheerlijkt heeft op deze aarde, kon Hij vragen: “En nu, verheerlijk Mij, U Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid die Ik bij U had voordat de wereld was” (Joh. 17:5). En God heeft het gedaan door Hem op te wekken uit de dood en Hem als Mens te verhogen aan Zijn rechterhand “en Hem zowel tot Heer als Christus heeft gemaakt” (Hand. 2:36). Zijn heerlijkheid toont ons de eeuwige liefde van de Vader tot de Zoon en met deze goddelijke liefde heeft Hij u en mij lief!
Onze Heiland spant ons dus een boog van goddelijke liefde van eeuwigheid tot eeuwigheid, een boog waarin wij ingesloten zijn!
“… als van een vlekkeloos en onbesmet lam, [het bloed] van Christus. Hij is wel voorgekend vóór de grondlegging van [de] wereld, maar in [het] laatst van de tijden geopenbaard ter wille van u, die door Hem gelooft in God” (1 Petr. 1:19-21).
Dat Christus zou komen als het Lam van God om verloren mensen van hun zonden te verlossen, stond van eeuwigheid vast in het hart van God. Dit plan is niet pas na de zondeval van de mens in Zijn hart opgekomen. Omdat Hij God is, is Hij alwetend; alles is voor Hem tegenwoordig. God was niet verrast door de zonde en hoefde niet – met eerbied gezegd – plotseling iets te verzinnen. Christus was voorgekend, wat betekent: vóór de grondlegging van de wereld werd Hij gekozen om als Mens in de tijd te komen, om als Lam van God plaatsvervangend voor onze zonden te sterven. Er was geen alternatief. Laten we er acht op geven: Christus was voorgekend, niet gekozen uit een aantal mogelijke verlossers! Het lijkt mij erg belangrijk om hier aandacht aan te besteden. Uitverkiezing – dat zullen we later zien – wordt gedaan uit meerdere personen, als het ware een keuze tussen alternatieven. Maar Christus was de Enige, er was geen alternatief. De heiligheid van God vereiste een heilig, zondeloos offer. Dat kon alleen God Zelf zijn; niemand voldeed aan deze maatstaf. Maar aangezien de zonde door een mens in de wereld kwam, moest ze ook door een mens verwijderd worden (Rom. 5:12-21). Alleen Christus, het Lam van God, God en mens in één Persoon, kon het doen, en Hij heeft het gedaan! Voor ons die in Hem mogen geloven, is Hij, die voorgekend is vóór de grondlegging van de wereld, als Mens naar deze aarde gekomen om te sterven.
Het eeuwig voornemen van God werd in deze tijd verwezenlijkt met het oog op ons, de gelovigen.
“… zoals Hij ons in Hem heeft uitverkoren vóór [de] grondlegging van [de] wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn vóór Hem in de liefde, terwijl Hij ons tevoren door Jezus Christus tot [het] zoonschap1 voor Zichzelf bestemd heeft” (Ef. 1:4,5).
Nu komen we bij onze uitverkiezing. Het was een soevereine beslissing van God vóór de grondlegging van de wereld. Het is ook net zo eeuwig als de liefde van de Vader voor de Zoon en het voorgekend zijn van het Lam van God! Wonder van genade en liefde voor God! Voordat er iets geschapen was, heeft Hij u en mij uitverkoren. Dat we ons moesten bekeren is eveneens waar; dat is de kant van onze verantwoordelijkheid. Maar dit gaat over de kant van Gods soevereine genade om ons in HEM uit te kiezen voor de eeuwige, hemelse zegeningen. Beide zijden zijn waar, maar ons verstand is te klein en te beperkt om dit te bevatten. Maar omdat God het gezegd heeft, geloven wij het! De uitverkiezing is een waarheid voor de kinderen van God. Alleen zij kunnen het begrijpen, zo niet ten volle. Pas na onze bekering kunnen wij met een dankbaar en aanbiddend hart terugkijken om te zien, dat Hij ons heeft uitverkoren tot het zoonschap voor Zichzelf. De Heer zei al tegen Zijn discipelen toen Hij hier op aarde was: “U hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren” (Joh. 15:16). Het was niet onze wil, niet onze energie, dat ons bij Hem bracht, maar Zijn genade. “Zo ligt het dan niet aan hem die wil, ook niet aan hem die loopt, maar aan de Zich erbarmende God” (Rom. 9:16). God wilde ons voor Zichzelf hebben, Hij was vóór de tijd met ons bezig – met ons die zondaars waren, met ons die Hem niet wilden -, om ons tot eeuwige zegeningen te brengen!
Onze uitverkiezing is “in Hem.” Wij hebben al gezien dat God Zijn Zoon eeuwig liefheeft en altijd Zijn volkomen welgevallen in Hem had. Dit welgevallen en deze vreugde zouden een antwoord moeten vinden bij verloste mensen. God wilde het op die wijze, het was “het welbehagen van Zijn wil”, zodat de “heerlijkheid van Zijn genade” in eeuwigheid geloofd wordt (Ef. 1:5). God wilde ons in het bereik van de hoogste en meest uitgebreide zegeningen brengen, daarvoor moest Hij ons passend maken. En Hij heeft het gedaan in Hem, Zijn Geliefde. Als we bij Hem zullen zijn, zullen wij in Christus voor God staan als heilig en onberispelijk – in een atmosfeer van goddelijke liefde. De oorsprong is het eeuwig raadsbesluit van God, die zich in Hem ontvouwd heeft en ons tot eeuwige begunstigden van goddelijke zegeningen en tot vreugde van Zijn hart gemaakt heeft! De oorsprong en het doel van onze uitverkiezing liggen in de eeuwigheid.
We zien dus in de drie passages, dat Christus het centrale punt van Gods raadsbesluit vóór de grondlegging van de wereld is. Zijn goddelijke gedachten zijn dus van eeuwigheid en Hij heeft ze in HEM uitgevoerd. Maar ook wij – wat een onbegrijpelijke genade – hebben van eeuwigheid af een plaats in Gods hart gehad. Hij heeft dit in de tijd geopenbaard en zal het in de toekomst zichtbaar maken, wanneer de eertijds verlorenen gelijkvormig zullen worden aan het lichaam van de heerlijkheid van onze Heiland (Fil. 3:21) in het huis van de Vader. Dan zullen wij Zijn heerlijkheid aanschouwen en de heerlijkheid van Zijn genade prijzen, wij “die Hij tevoren tot heerlijkheid heeft bereid” (Rom. 9:23). De hemel zal vol zijn met mensen, die op Hem lijken, in wie God altijd al Zijn welgevallen had.
“Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben” (1 Kor. 2:9).
Wat is het antwoord van ons hart? Laten we ons neerbuigen in aanbidding voor onze God en Vader en voor Hem, die Hij gezonden heeft, Jezus Christus! “… de Vader zoekt zulke personen die Hem aanbidden” (Joh. 4:23).
Dirk Mütze; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 07.03.2017.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW