Een lezing van Max Billiter Zwitserland gehouden in november 2003 in Nederland.
I. De eerste ontmoeting
Johannes 1 vers 41-43.
De Schriftplaats uit Johannes 1 toont ons de bekering van Petrus. Hij werd door zijn eigen broer naar Jezus gebracht. Een heel mooie dienst die je aan mensen kunt doen. Mijn eigen vrouw is door haar eigen broer tot bekering gekomen. Daaraan denk ik altijd als ik deze verzen uit Johannes 1 lees. Andreas moest zijn broer vinden. Het is wel een beetje verrassend dat dit er zo staat. In het algemeen wonen broers toch bij elkaar? Hij moest niet alleen hem, maar ook zijn hart vinden opdat hij bereid zou zijn om tot Jezus geleid te worden. Dan ontmoet Petrus Jezus voor de eerste keer. De blik van de Heiland raakt hem. Dat is een wonderbare blik, maar ook een ernstige blik. Hij richt Zijn blik niet alleen tot aan het vest maar kijkt tot in de diepste kamers van het hart. Hij zag het verlangen van Petrus om gered te worden. Hij ziet ook op ons neer zoals wij hier vanavond bij elkaar zijn. En Hij ziet de diepste bodem van onze harten.
Vervolgens hoort Petrus dan de stem van de goede Herder en Hij roept Zijn schaap bij zijn naam. Hij geeft hem een nieuwe naam. Hij zegt: Jij bent Simon, jij zult Kefas heten. Als iemand in geloof tot de Heer Jezus komt, dan begint een heel nieuw leven. Petrus was bekeerd maar hij volgde de Heer Jezus nog niet. Dat kan vandaag ook nog mogelijk zijn, dat mensen zich bekeren en door de nieuwe geboorte leven uit God krijgen, maar dat zij nog niet consequent de Heer Jezus volgen.
II. De tweede ontmoeting
Lukas 5 vers 8-11
Vervolgens heeft dan Petrus een tweede ontmoeting met de Heer. En dat hebben wij in Lukas 5 gelezen. Daar ervaart hij de genade en de macht van de Heer. Het was genade dat hij die vissen mocht vangen maar het was ook de macht van de Heer die dat bewerkt had. Nu zien we dan in vers 8 iets heel interessants. En eigenlijk is het een paradox wat nu voor onze aandacht komt. Petrus wordt aangetrokken door de macht van de Heer Jezus. Hij gaat naar de Heer toe en valt op de knieën voor Hem neer. Dan zegt hij: “Ga uit van mij”. Hij wist dat hij eigenlijk niet paste in de tegenwoordigheid van deze heilige Man, want in het licht van de persoon van de Heer Jezus zag hij dat hij een zondig mens was. Hij zag niet alleen in dat hij gezondigd had, maar hij zag ook in dat de zonde in hem is. Daarom zegt hij: Ga uit van mij. Aan de ene kant werd hij door de genade van de Heer aangetrokken, aan de andere kant gevoelde hij diep dat hij niet paste in de tegenwoordigheid van Hem.
Dan zegt de Heer Jezus iets wonderbaars. Weet u waarom Hij dat kon zeggen? Omdat Hij voor Petrus naar Golgotha wilde gaan. Maar niet alleen voor hem maar ook voor allen die in Hem zouden geloven. En dat Hij daar op Golgotha in de drie uren van duisternis tot zonde zou worden gemaakt en dat God de Heilige de zonde aan Hem zou oordelen. Omdat Hij dit werk ook voor Petrus wilde volbrengen, daarom kon hij tot Hem zeggen: “Vrees niet” (vers 10 aan het eind). Hoewel wij erkennen dat de zonde nog in ons woont, mogen wij met vrijmoedigheid dicht bij de Heer Jezus komen. Wij erkennen Zijn heiligheid maar wij omhullen ons als het ware met de genade van Golgotha. Dat geeft ons de vrijheid om de Heer Jezus van harte na te volgen. Dat wordt ons bericht in vers 11 en zonder oproep daartoe volgt Petrus nu de Heer Jezus na.
III. De derde ontmoeting
Johannes 21 vers 18-19
Maar daarna had Petrus nog een derde ontmoeting met de Heer Jezus. Daarvan hebben we gelezen in Johannes 21. Hij moest leren dat men de Heer Jezus alleen maar kan navolgen en Hem alleen maar kan dienen als men Hem liefheeft. Drie keer vroeg de Heer Jezus: “Hebt gij Mij lief?” Niemand kan de Heer navolgen zonder Hem lief te hebben. En Petrus had zijn Heer lief. Wij twijfelen er niet aan dat hij Hem vanaf het begin liefhad. Maar zijn liefde was verbonden met een innerlijke hoogmoed. Hij dacht dat hij degene was van de discipelen die de Heer het meest liefhad. En hij moest leren de Heer lief te hebben met ootmoed in het hart; en hij heeft het geleerd door een treurige val die hij moest meemaken. Hij heeft de Heer verloochend maar hij werd weer hersteld. Misschien vraagt hij zich hier af of hij nog wel waardig was de Heer na te volgen. Daarom geloof ik dat het eind van vers 19, “volg Mij”, niet zozeer een vermaning is maar een bemoediging. Hij werd door de Heer bemoedigd hoewel hij Hem verloochend had, en nadat hij weer hersteld zou worden, mocht hij dan verder de Heer navolgen. Daarom kan hij (Petrus) ook ons nu bemoedigen om de Heer na te volgen (hetgeen we vinden in 1 Petrus 2).
IV. Drievoudige bemoediging
1 Petrus 2 vers 21-25
We vinden in deze verzen dat Petrus ons de Heer Jezus op drievoudige wijze voorstelt om ons die geloven te bemoedigen en de Heer Jezus na te volgen. In vers 21 tot en met 23 is Christus ons Voorbeeld en vers 24 is Christus onze Heiland. In vers 25 is Christus onze Herder en Opziener.
A. Christus ons Voorbeeld
Petrus wil ons allen bemoedigen deze wonderbare Heer na te volgen. Hij zegt: “Christus heeft voor u geleden”. Petrus weet dat met de navolging van de Heer lijden verbonden is. Er zijn twee grote waarheden die verbonden zijn met consequente navolging.
Ten eerste verachting van de kant van de mensen. Dat is niet makkelijk. Ik ben geen theoreticus. Je kunt het zelf uitproberen. Wanneer wij duidelijk de Heer belijden in onze woorden en in ons leven, dan worden wij uitgelachen en hebben ze medelijden met ons. Dat is lijden. Maar er is een tweede waarheid die daarmee verbonden is die een diepe, geestelijke blijdschap geeft. Er wordt ons bericht in de Handelingen dat de discipelen de Heer Jezus navolgden en Hem trouw beleden; zij hebben lijden daarvoor terug ontvangen en zij verblijdden zich voor deze Naam te mogen lijden. In de navolging van de Heer is er lijden en blijdschap. De Heer Jezus is ons Voorbeeld. Hij heeft ons voetsporen nagelaten. Deze voetsporen kun je vinden in de evangeliën. Ik hoop dat u allen ijverig de evangeliën leest om de voetsporen van de Heer Jezus te zien om dan in Zijn voetsporen te treden. Als ik dit vers zo lees, denk ik altijd weer terug aan mijn jeugdjaren. Toen ik nog kind was, was er veel meer sneeuw in Zwitserland. Ik geloof dat u soms ook wel sneeuw hebt in Holland. Toen ik nog een knaap was, een jongen, en er toen weer vers sneeuw was gevallen, zagen we voetafdrukken van een volwassen man in de sneeuw. En als kleine jongen voelde ik me altijd aangespoord om in die voetafdrukken te treden. Ik moet jullie zeggen dat mij dat vaak niet goed gelukt is. Die waren voor mij vaak veel te groot, zodat ik erg wankelde wanneer ik mijn voeten daarin zette. Soms ben ik erbij gevallen maar altijd ben ik weer opgestaan en ben steeds opnieuw begonnen. Zo vergaat het ons ook in het geestelijk leven. De voetsporen die we hier voor ons hebben zijn volmaakt. Het zijn de voetsporen van de Heer Jezus. Wanneer we proberen daar in te treden, wankelen wij ook vaak. Soms vallen wij, maar de Heer helpt ons steeds weer op te staan en opnieuw te beginnen.
Vijf voetstappen
Hier zijn vijf voetstappen van de Heer. Ik heb de indruk dat elke volgende voetstap moeilijker is dan de voorgaande.
- De eerste voetstap is: “die geen zonde gedaan heeft”. Daarbij gaat het bijzonder om de handen van de Heer. We zeggen dat met grote blijdschap en aanbidding. De Heer Jezus heeft geen zonde gedaan. En Hij wenst dat wij, die geloven, ook geen zonde doen met onze handen. Er bestaat in de Duitse taal een zekere begripsverwarring; ik weet niet of dat in de Nederlandse taal ook zo is, dat zou wel kunnen. Wanneer men teveel gegeten heeft, dan zegt men: ik heb gezondigd. Als men in een zelfbedieningszaak iets genomen heeft zonder te betalen, dan zegt men (in het Duits): ‘ik heb dat georganiseerd’. Maar dat is helemaal verkeerd. Te veel eten is niet goed, maar men kan niet zeggen dat dat zonde is. Maar als men iets meeneemt uit een winkel zonder te betalen, dan heeft men gestolen. De Heer wenst niet dat wij zoiets doen. Dat is de eerste voetstap die ons hier wordt voorgesteld.
- De tweede voetstap heeft niets te doen met onze handen maar met onze mond. Nu merken we al dat het moeilijker wordt. “En geen bedrog werd in Zijn mond gevonden”. De Heer Jezus zei eens van Zichzelf, dat Hij dat sprak wat Hij was. Dat wat Hij sprak, was de uitdrukking van Zijn wezen, van Zijn hart. Wij gelovigen lopen soms gevaar dat wij vromer spreken dan wij werkelijk zijn. Dat is bedrog. Er was eens een jonge man die dat niet deed. Hij had dat geleerd van zijn moeder en van zijn grootmoeder. Dat is Timotheus. Hij had een ongeveinsd geloof. Dat woonde al in zijn grootmoeder en ook in zijn moeder, maar ook in de jonge Timotheüs.
- De derde voetstap is “als Hij gescholden werd, niet terugschold”. Als iedereen aardig tegen ons spreekt en vriendelijk is, dan is er nog niet zulk een gevaar dat wij met onze mond zondigen. Maar als wij uitgescholden worden … De Heer Jezus werd uitgescholden en dat was altijd een onrechtvaardig schelden. Bij ons is het vaak terecht, dat wij uitgescholden worden. Het is mij nog kort geleden overkomen. Mijn vrouw had voor mij een nieuwe stropdas gekocht en de eerste keer dat ik hem omhad, heb ik daarop gemorst. Toen heeft ze op mij gescholden en … heeft terecht op mij gescholden. Maar ik had er moeite mee om er over te zwijgen. We merken, dat de derde voetstap veel moeilijker is. Als wij gescholden worden, terecht of onterecht … de Heer Jezus heeft gezwegen. Het is al de profeet Jesaja die ons dat zegt. In al het lijden wat Hij van de kant van mensen ontvangen heeft, bij alle hoon die over Hem uitgegoten is, was Hij zo stom als een lam. En Hij deed Zijn mond niet open. En de evangelie-schrijvers bevestigen dat zeven keer. Dat kun je niet in de concordantie vinden, omdat het steeds weer een beetje anders staat. Daarvoor moet je zorgvuldig de evangeliën lezen. Ik zou wensen, dat u deze plaatsen opzoekt. Toen onze Heer gevangen werd genomen en deze onrechtvaardige aanklachten moest aanhoren, dan lezen we op een plaats: Jezus echter zweeg. Op een andere plaats lezen we: Jezus echter zei helemaal niets. Wonderbare Heer die als Hij gescholden werd, niet terugschold.
- Maar dan komt de vierde voetstap: “Als Hij leed niet dreigde”. Onze Heiland heeft niet alleen smaad ontvangen maar ook slagen. Hij had striemen, die door mensen waren geslagen die Zijn schepselen waren, maar Hij dreigde niet. Wij dreigen soms ook niet, maar wij dreigen niet omdat wij geen macht hebben die dreiging uit te voeren. Laat ons niet vergeten dat de Heer Jezus niet alleen machtig is maar almachtig. Hij had Zijn vijanden door één woord kunnen vernietigen, maar toen Hij leed, dreigde Hij niet.
- Dan komt de vijfde voetstap en dat is de moeilijkste. Ik weet niet precies hoe het in uw Bijbel staat. In de Duitse Bijbel staat: “maar Zich overgaf”; in de voetnoot staat “maar het [dat is de zaak] overgaf”. Ik zou u graag de vijfde voetstap tonen zoals hij in de voetnoot staat. Hij had deze onrechtvaardige zaak die Hem werd aangedaan, aan God overgegeven. Dat kan ook voorkomen in het leven van iemand die gelooft, dat hem onrecht wordt aangedaan. Het kan zijn dat de echtgenoot zijn echtgenote onrecht aandoet, of omgekeerd. Of het kan zijn dat ouders hun kinderen onrecht aandoen. Het kan zijn dat kinderen hun ouders onrecht aandoen. En het kan ook zijn dat een broeder eens een broeder onrecht aandoet. Misschien kunnen we ons dan goed beheersen met onze handen. Soms kunnen we ons ook beheersen met onze mond. Maar we dragen iets om in onze harten tegen zulk een persoon. Misschien zit er hier vanavond iemand, wie heel erg onrecht is aangedaan en hij draagt dat al lang in zijn hart. Ik zou u willen vragen dat aan God over te geven. Ik zeg dat niet vanwege de ander. Dit zeg ik vanwege u, vanwege jou. Die iets in zijn hart heeft tegen een ander, die is niet werkelijk gelukkig in de Heer. De Heer heeft die hele onrechtvaardige zaak aan God overgegeven. We zien dus dat de voetsporen van de Heer Zijn handen tonen, Zijn mond en Zijn hart.
B. Christus onze Heiland
Vervolgens zien we in vers 24 Christus als onze Heiland. Petrus stelt ons dat voor, opdat wij een motief hebben voor de navolging. Hij wil graag dat de gelovigen steeds weer naar Golgotha blikken. Nu echter in vers 24 kunnen wij Hem niet meer volgen. Deze weg is Hij helemaal alleen gegaan. Dat is Zijn offerdood op het kruis van Golgotha. Petrus toont ons in zijn brieven steeds weer fundamentele waarheden omtrent Zijn persoon en Zijn werk. Maar ik wil er op wijzen, dat hij dat steeds verbindt met de praktijk van ons leven. Petrus is altijd praktisch. Hij kent het leven van de gelovige van alledag. En ook als hij van Golgotha spreekt en als hij ons oproept om naar Golgotha te zien, dan heeft hij de praktijk van ons leven voor ogen. Hij zou graag willen dat de offerdood van de Heer Jezus levendig is in onze harten en dat dit twee uitwerkingen heeft op de praktijk van ons leven. Ten eerste dat wij “aan de zonden afgestorven” zijn. Als wij naar Golgotha zien, dan zien wij hoe verschrikkelijk de Heer Jezus geleden heeft voor onze zonden. Als wij dat met oprechte harten doen, dan zal dat ons voor zondigen bewaren.
Petrus spreekt dan nog over “door zijn striemen zijt gij genezen”. Dat zijn niet de striemen van de kant van de mensen, dat zijn de striemen die Hij uit de hand van God ontving. Hij hing daar op het kruis van Golgotha, heeft daar mijn zonden gedragen en Hij is voor God getreden alsof Hij die had begaan. De straf voor mijn zonden heeft Hij op Zich genomen. Als dat diep in mijn bewustzijn is, dan leef ik als gelovige niet meer lichtvaardig. Dan neem ik het niet meer makkelijk met het zondigen, met boze gedachten, met verkeerde woorden, met boze daden en met verkeerde wegen. Maar Petrus wilde niet alleen maar dat wij niet meer zondigen, dat wil zeggen dat het negatieve niet meer in ons leven is, maar hij zou graag willen dat er iets positiefs uit ons leven voortkomt. In dat verband zegt hij “voor de gerechtigheid zouden leven”. Het gaat in ons praktische leven niet alleen om niet te zondigen, maar om iets voort te brengen wat recht is voor God. Dat is praktische gerechtigheid. Dat er gedachten, woorden en daden zijn die in overeenstemming zijn met God en Zijn Woord. Dat betekent “voor de gerechtigheid leven”. We zouden nooit moeten vergeten dat “door Zijn striemen wij genezen zijn”.
C. Christus onze Herder en Opziener
Op de weg van de navolging hebben we echter de Heer Jezus ook nodig als “Herder” en “Opziener”. Daarvan spreekt hij nu in vers 25. Ten eerste zegt hij: “Want gij waart dwalende als schapen”. Hij denkt daarbij aan Schriftplaatsen in het Oude Testament. Ik ben er niet helemaal zeker van aan welke Schriftplaatsen hij denkt, misschien denkt hij aan twee plaatsen. Hij denkt misschien aan Jesaja, waar wij kunnen lezen: “Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een ieder naar zijn weg”. Zo zegt Jesaja het in hoofdstuk 53:6. Dat was onze weg voor de bekering. We zijn eigenwillig onze weg gegaan. Het is altijd een gevaar, dat dit ook nog praktisch aanwezig is bij ons als gelovigen. Steeds weer als onze eigen wil actief wordt, leidt dat ons tot afdwalen.
Maar misschien denkt hij ook aan het laatste vers van Psalm 119. Misschien kunnen we dat nu lezen. “Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten” (Psalm 119:176). Daar wordt een ander ronddwalen bedoeld. Dat is een ronddwalen om de Heer te zoeken. Misschien denkt Petrus ook hieraan in ons vers. Om meer begrip te krijgen voor dit Psalmvers, moeten wij denken aan Genesis 37. Daar werd Jozef door Jakob naar zijn broers gezonden. Hij zocht zijn broers en hij dwaalde rond in het veld totdat hij hen vond. Dat is soms ook het geval in ons leven. Wij zouden graag dichter bij de Heer Jezus willen komen. Soms gaat het door allerlei oefeningen van het leven voordat wij dichterbij komen.
“Want gij waart dwalende als schapen”. Waarschijnlijk denkt hij aan Jesaja 53. Misschien ook aan Psalm 119.
Dan zegt hij: “maar zijt nu teruggekeerd tot de Herder en Opziener van uw zielen”. Petrus noemt deze twee titels altijd samen. Ook als hij de broeders oproept om herderlijke dienst te doen, dan spreekt hij hen aan als herders en opzieners. De dienst van herder en opziener ligt heel dicht bij elkaar. Toch bestaat er een onderscheid. Dit onderscheid echter leren we niet uit de geschriften van Petrus maar die kunnen we leren uit de geschriften van Paulus. Paulus onderscheid heel duidelijk deze beide bedieningen. Wanneer hij spreekt over de dienst van herder dan schrijft hij daarover in de Efezebrief. In de Efezebrief gaat het hem er om de harten van de gelovigen te bereiken. Het wezen van herderlijke dienst is, dat het hart bereikt wordt.
Maar over de dienst van opzieners spreekt hij in de eerste Timotheüs-brief. Die heeft hij trouwens ook naar Efeze gestuurd. In de eerste Timotheüs-brief gaat het om het gedrag van de gelovige.
De praktijk van het leven van de gelovige heeft twee kanten. Aan de ene kant moet het hart in praktische gemeenschap met de Heer gaan. Aan de andere kant gaat het daarom in ons gedrag iets van Christus te tonen. Dat is het grote gesprek tussen gelovigen sinds eeuwen. De ene zegt: ‘het komt op het hart aan’; en de andere zegt: ‘het komt op het uiterlijk aan’. Het antwoord is: ‘het komt op beide aan’. De herder heeft het hart op het oog en de opziener heeft het gedrag voor ogen. Jullie kunnen niet in mijn hart kijken. Zelfs mijn vrouw kan niet weten hoe het praktisch precies met mijn hart staat ten opzichte van de Heer, maar zij kan wel mijn gedrag zien.
Zo zien wij dat deze vermaningen in twee richtingen nodig hebben. Onze Heer Jezus is de Herder; Hij spreekt onze harten aan en Hij zegt: leef toch in gemeenschap met Mij. Beleef toch de verborgen omgang met Mij in het gebed. Dan zegt Hij tot ons als Opziener: “maar het komt er ook op aan wat je zegt, welk gezicht je trekt, welke kleren je aantrekt, hoe je je gedraagt en welke wegen je gaat”. We zijn teruggekeerd tot de Herder en Opziener van onze zielen, dat is onze Heer Jezus Christus Die voor ons geleden heeft op Golgotha. Hij is het waard dat wij Hem in getrouwheid navolgen!!!
Geactualiseerd 09-12-2020.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW