Meer van Galiléa
“Volg Mij.” Tien keer vinden we dit bevel van de Heer Jezus in de – vier evangeliën. Tien keer een oproep om Hem te volgen. Dit artikel is het derde en laatste deel in een serie over deze opdracht van de Heer, waarin we kijken naar Petrus.
Petrus was de discipel die impulsief handelde, altijd hals over kop en zichzelf regelmatig overschatte … Daarin lijken we toch allemaal op Petrus?
Petrus was een discipel van het eerste uur (zie Joh. 1:41-43). Hij was degene die op het water naar de Heer was gelopen en was gezonken zodra hij zijn ogen van Hem had afgewend (zie Matth. 14:28-31). Hij had ingezien dat de Heer Jezus de Christus (Grieks voor Messias) is, de Zoon van de levende God (Matth. 16:16). Hij was met Jakobus en Johannes op de berg van de verheerlijking geweest (Matth. 17:1-13). Hij had zo’n grote liefde voor zijn Heer dat hij bereid was voor Hem te sterven, en hij zou de Heer zeker niet verloochenen (Matth. 26:34-35)! Hoewel de andere discipelen hetzelfde zeiden, wordt Petrus zowel hier als in Markus 14 vers 30-31 bij naam genoemd. Hij nam de leiding. En juist daar, waar hij dacht dat hij zo sterk was, en kon vertrouwen op zijn liefde voor zijn Heer, daar ging het mis … In alle vier evangeliën lezen we dat hij zijn Heer drie keer verloochende, en zelfs onder een eed en vloek. Arme Petrus. Hij had niet geluisterd naar de waarschuwing van de Heer, maar had vertrouwd op zijn eigen kracht. Hoe vaak is dat u niet overkomen? Het is mij veel te vaak overkomen. Ondanks deze (en andere) waarschuwingen in Gods Woord, vertrouwen we veel te gemakkelijk op onszelf en komen er dan uiteindelijk achter dat we jammerlijk gefaald hebben.
En op het moment dat Petrus voor de derde keer de Heer verloochende en de haan kraaide, keek de Heer hem aan (Luk. 22:61). We weten niet op welke manier de Heer Petrus aankeek, maar we weten wel dat Hij Petrus liefhad (net zoals Hij u en mij liefheeft). Ik ben ervan overtuigd dat Petrus die blik zijn leven lang nooit is vergeten. En hoe ellendig moet hij zich gevoeld hebben in die drie dagen tussen de dood van de Heer en Zijn opstanding. Op het cruciale moment, waarvan hij had gezegd dat hij met de Heer wilde sterven, had hij de Heer verloochend en nu was Hij dood … Er was geen mogelijkheid om dat weer recht te zetten (moet Petrus gedacht hebben).
Maar na die drie dagen stond de Heer op uit het graf. Een engel zei tegen Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus en Salóme, dat zij de discipelen in het algemeen en Petrus in het bijzonder moesten zeggen dat de Heer hen voor zou gaan naar Galiléa (Mark. 16:1-7). Het lijkt erop dat de engel wilde voorkomen dat Petrus zich te slecht zou voelen om naar de Heer terug te keren. Vóór die ontmoeting in Galiléa verscheen de Heer aan een aantal personen: eerst aan Maria (Mark. 16:9; Joh. 20:11,18), daarna aan Petrus (Luk. 24:34; 1 Kor. 15:4-5), daarna aan Kléopas en zijn metgezel (Luk. 24:13-31), en tenslotte aan de discipelen en aan een grote groep van vijfhonderd gelovigen (1 Kor. 15:6). Voordat de Heer naar Galiléa ging, had Hij dus een ontmoeting met Petrus. Wat daar gebeurde weten we niet, maar we mogen aannemen dat de verhouding tussen de Heer en Petrus daar hersteld werd, want als de Heer tot Petrus spreekt, in het bijzijn van anderen, spreekt Hij tot Petrus over zijn liefde voor Hem (Joh. 21:15-17) en komt Hij niet meer terug op dat dieptepunt in Petrus’ leven.
Johannes 21 speelt zich af in Galiléa, bij het Meer van Tiberias (of Meer van Galiléa), waar Petrus en zes andere discipelen aan het vissen waren. Petrus was teruggekeerd naar zijn oude beroep, maar zonder succes. Zij hadden niets gevangen. Toen zij de hele nacht tevergeefs hadden gewerkt en ’s morgens vroeg naar de oever zeilden, stond daar Iemand op hen te wachten. Wanneer Hij een wonderbaarlijk grote vangst teweegbrengt, beseft Johannes dat deze Persoon de Heer Jezus is. “Het is de Heer?” roept hij uit (vs. 7). Nu heeft Petrus geen bijzondere bemoediging meer nodig, zoals vlak na de opstanding (dit is ook een aanwijzing dat de verhouding tussen de Heer en hem hersteld was). Hij springt in het water; hij kon niet langer wachten om die laatste 100 meter (200 el) af te leggen.
Tijdens het gesprek dat volgt wordt het voor iedereen duidelijk, dat de verhouding tussen Petrus en de Heer hersteld is. Drie keer vraagt de Heer Jezus aan Petrus of hij Hem liefheeft. Drie keer had Petrus de Heer verloochend en drie keer geeft hij nu het antwoord “U weet dat ik U liefheb.” Drie keer geeft de Heer hem een opdracht: “Weid Mijn lammeren,” “Hoed Mijn schapen” en “Weid Mijn schapen.” De Heer geeft ook de prijs aan die Petrus daarvoor zou moeten betalen en besluit dan met “Volg Mij” (Joh. 21:19).
Deze Petrus, die de Heer verloochend had, zichzelf daarvoor vervloekt had, gezworen had, bitter gehuild had – deze Petrus krijgt zo’n grote opdracht! Is dat niet ook een grote bemoediging voor ons? Ondanks Petrus’ falen, ondanks zijn hoogmoed, krijgt hij een nieuwe en geweldige kans! Dit toont ons enerzijds de genade van God, die altijd bereid is onze zonden te vergeven, als wij bereid zijn ze te erkennen (zie 1 Joh. 1:9). Anderzijds leren we hier, dat de Heer ons wil gebruiken voor Zijn dienst, ondanks onze tekortkomingen. Misschien moeten we zeggen: vanwege ons falen. Want pas als we beseffen, dat we de Heer niet in eigen kracht kunnen volgen, dat we in eigen kracht alleen maar zullen falen – zoals Petrus is overkomen – kan de Heer ons gebruiken. Dan kan de Heer ook tegen u en mij zeggen: “Volg Mij.” We leren hier ook uit, dat wanneer we gefaald hebben en dat beleden hebben, de Heer ons opnieuw kan en wil gebruiken. Paulus noemde zichzelf de voornaamste van alle zondaars (1 Tim. 1:15), en toch kon hij op een heel bijzondere manier door de Heer gebruikt worden.
Petrus kreeg de opdracht de Heer te volgen: “Volg mij.” En als hij naar Johannes kijkt, vraagt hij de Heer eigenlijk: “Maar hoe zit het met hem?” De Heer leert Petrus dan een zeer belangrijke les, die ook voor ons geldt: “Volg jij Mij”! Wij zijn vaak zo geneigd om naar anderen te kijken en te zeggen: “Ja, maar hij dan?” of “En zij dan?” Petrus moest leren, dat de Heer met iedere gelovige persoonlijk Zijn weg gaat en hem of haar leidt, maar dat niet al die wegen gelijk zijn. Petrus moest niet naar Johannes kijken, maar de Heer volgen en dus naar Hem kijken. Als wij de Heer willen volgen, moeten wij naar Hem kijken en niet naar onze medegelovigen.
Petrus kreeg de taak om voor de lammeren en schapen van de Heer te zorgen. In Johannes 10 vers 11 en 14 zei de Heer Jezus: “Ik ben de goede herder”!1 Daar sprak Hij over Zijn kudde ( vs. 16). Nu gaf Hij Petrus de taak om voor de kudde te zorgen – niet Petrus’ kudde, maar “Mijn lammeren” en “Mijn schapen,” de kudde van de Heer. Wanneer Petrus aan het eind van zijn leven zijn brieven schrijft, roept hij de oudsten op om Gods kudde te hoeden en wijst hij op de Herder, de Heer Jezus (1 Petr. 5:1-4).
Zo mogen ook u en ik de Heer dienen, ieder op onze eigen plaats, met onze eigen taak. We hoeven niet te kijken naar wat anderen voor de Heer doen. De Heer zegt ook tegen jou en mij: “Volg jij Mij”!
Paul Meijer
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW