De roeping van Filippus
Tien keer horen we deze oproep van de Heer in de vier evangeliën. Tien keer een oproep om Hem te volgen! Dit is het tweede artikel in een serie over deze oproep.
De vorige keer zagen we hoe de Heer Mattheüs riep van achter de tafel van de tollenaar. Daarin zagen we een beeld van de bekering van de ongelovige. Mattheüs had de verkeerde prioriteiten gesteld in zijn leven, maar na deze ontmoeting met de Heer Jezus veranderde alles! Hij liet alles achter en volgde Hem. Hij was ook een van degenen die later van het leven van de Heer getuigden door één van de evangeliën te schrijven.
Deze keer wil ik onze aandacht vestigen op Filippus. In de eerste drie evangeliën (de synoptische evangeliën, weet je nog?) komen we hem ‘slechts’ tegen in de lijsten van de twaalf apostelen (Matth. 10:3, Mark. 3:18, Luk. 6:14), maar in het evangelie van Johannes wordt hij twaalf keer genoemd! Je kunt deze verzen zelf opzoeken met je Bijbel-app (of doe het op de ouderwetse manier met een concordantie).
Overigens is het altijd goed en juist om na te gaan wat je over de Bijbel hoort en leest. Dat is wat de Bereërs deden (zie Hand. 17:11). Alles wat ze van Paulus hoorden, controleerden ze met de Schrift. Zij deden dit dagelijks! We kunnen op zijn minst twee dingen over hen leren (en dat slechts uit één vers):
- Zij ontvingen het Woord met alle bereidwilligheid. Dit betekent dat zij geen kritische luisteraars waren, die de spreker (of schrijver) op een fout probeerden te betrappen.
- Zij lazen en doorzochten dagelijks de Schriften (in hun geval was dit het Oude Testament, want het Nieuwe was nog niet geschreven en voltooid), om na te gaan of wat zij gehoord hadden inderdaad waar was.
Vanwege wat zij deden, werden zij “edeler” genoemd. De Heer prees hun houding door deze uitspraak in de Schrift te zetten!
Terug naar Filippus. De eerste keer dat we over hem lezen is in Johannes 1 vers 44: “De volgende dag wilde Hij {Jezus} naar Galiléa vertrekken, en Hij vond Filippus; en Jezus zei tot hem: Volg Mij.” Net als bij Mattheüs in Lukas 5 vers 27, lezen we alleen dat Hij zei: “Volg Mij.” Misschien had Filippus al van de Heer gehoord, want hij kwam uit dezelfde stad als Andréas en Petrus (Joh. 1:45), en de dag ervoor hadden zij een ontmoeting met de Heer Jezus gehad, en (in ieder geval) was Andréas de hele dag bij de Heer geweest (Joh. 1:40). Dat moet voor de twee broers een heel bijzondere dag zijn geweest, waarover zij – ongetwijfeld – met anderen spraken. We lezen niet wat Filippus aan het doen was toen de Heer hem vond. Maar uit wat we daarna lezen, kunnen we opmaken dat hij gehoor gaf aan de oproep van de Heer. En hij volgde onmiddellijk het voorbeeld van de Heer! De Heer vond Filippus (vs. 44) en Filippus vond Nathanaël (vs. 46) en vertelde hem over zijn ontmoeting met de Heer. Nathanaël had grote moeite om te geloven, dat de Messias uit het verachte stadje Nazareth zou komen, maar Filippus zegt eenvoudig: “Kom en zie” (vs. 47). Misschien is dit ook een aanwijzing, dat er contact was geweest tussen Andréas (en Petrus) en Filippus (zie vs. 40).
In Johannes 12 vers 20-22 lezen we over enkele Grieken die de Heer wilden zien en Filippus benaderden met hun verlangen. Filippus gaf, samen met Andréas, dit verzoek door aan de Heer.
We kunnen dus zeggen, dat het gevolg van Filippus’ ontmoeting met de Heer in Johannes 1 was, dat hij anderen op de Heer wees en hen met Hem in contact bracht. Uit de context kunnen we opmaken dat zowel Nathanaël als de Grieken gelovigen waren. De Heer getuigde over Nathanaël: “Zie, waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is! (Joh. 1:48). Dat zou Hij niet gezegd hebben van een ongelovige. Bovendien kunnen we uit de reactie van Nathanaël opmaken, dat hij de Messias, de Koning van Israël, verwachtte. De Grieken waren gekomen om op het feest te aanbidden (Joh. 12:20). Alleen gelovigen kunnen echt aanbidden.
Dus bracht Filippus gelovigen tot Christus. Nathanaël kon moeilijk geloven, dat de Messias was gekomen. “Kan uit Nazareth iets goeds zijn?” (Joh. 1:47). Misschien was hij bedroefd over de algemene toestand van het volk Israël, de Romeinse overheersing en de erbarmelijke geestelijke toestand van het volk1. De Grieken hadden geen directe toegang tot de Heer, omdat Hij – in de eerste plaats – voor Zijn eigen volk was gekomen (zie Joh. 1:11). We zien dit duidelijk wanneer de Heer deze Griekse vrouw ontmoet in Markus 7 vers 24-30. De Heer verwijst naar de Joden als “kinderen” en naar de Grieken als “honden.” Honden waren onreine dieren voor de Joden.
We kunnen dus zeggen dat Filippus gelovigen tot de Heer bracht die ontmoedigd waren of op de een of andere manier hulp nodig hadden. Vol overtuiging kon hij van de Heer getuigen (Joh. 1:46). Ook wij, u en ik, kunnen onze mede-gelovigen vertellen over de Heer Jezus, over wie Hij is en wat Hij voor ons heeft gedaan. Als wij deze ontmoeting met de Heer hebben gehad, als Hij werkelijk groot voor ons is, als wij Hem liefhebben, zouden wij dan niet anderen over Hem moeten vertellen?
Paul Meijer; © The Christian Explorer
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW