2 jaar geleden

Verbondenheid met Christus (1)

Deze serie artikelen handelt over onze verbinding met Christus in Zijn dood en vereniging met Hem in het opstandingsleven. De Schriften die voor ons liggen bevatten allemaal uitspraken die de gelovige verbinden en associëren met de Heer Jezus Christus. Ik zal ze hier snel opnoemen: gekruisigd, dood, begraven, levend gemaakt, opgewekt, gezeten, verheerlijkt. En u zult opmerken dat de volgorde opeenvolgend is. Een van de meest profijtelijke dingen die de gelovige moet leren in zijn onderzoek van de Schriften is in te zien dat wat objectief waar is van Christus, de Geest van God subjectief uitwerkt in de gelovige.

En laat me uitleggen wat ik daarmee bedoel. In het evangelie van Johannes verwijst de Heer Jezus naar Zichzelf als zijnde de waarheid. “Ik ben de weg en de waarheid” (14:6). In hetzelfde en de volgende hoofdstukken, wanneer Hij spreekt over de komst van de Heilige Geest van God, verwijst Hij naar de Geest van de waarheid (14:17; 15:26; 16:13) en in hoofdstuk 17, in het gebed tot Zijn Vader, verwijst Hij naar het woord van de waarheid (vs. 17). Dat betekent eenvoudigweg dat de manier waarop God met ons werkt er allereerst in bestaat ons de waarheid van God in de Persoon van de Heer Jezus Christus voor te stellen als een Voorwerp voor het geloof. En vervolgens maakt de Geest van God diezelfde waarheid van God, die objectief in Christus werd gezien, werkzaam en levend in het leven van de gelovige. Ik vertrouw erop dat u zult zien wat met dat woord wordt bedoeld: objectieve waarheid is datgene wat buiten ons is, aangaande de Persoon van Christus; subjectieve waarheid is datgene wat in ons wordt uitgewerkt in de kracht van de Heilige Geest. Het Woord van de waarheid brengt ons de waarheid zoals die in Jezus is. De Geest van God neemt diezelfde waarheid en maakt haar werkzaam en effectief in het leven van de gelovige.

Nu zou ik graag willen, dat u dat principe van de werking van God in gedachten houdt, terwijl wij door de Schriften gaan. Christus werd gekruisigd, Christus is gestorven, Christus werd begraven, Christus werd opgewekt uit de doden, Hij was toen de opgevaren Mens en Hij werd opgewekt tot heerlijkheid, Hij is nu gezeten in heerlijkheid, en Hij is verheerlijkt. U zult opmerken dat al deze dingen objectief, feitelijk waar zijn van Christus, maar hebben we ons gerealiseerd dat in de ogen van God, op een geestelijke manier, God ze ook ziet als waar voor de gelovige? Als wij naar de waarheid kijken vanuit het Goddelijke standpunt, dan is dat ook de waarheid van God met betrekking tot de gelovige. Maar we moeten ons afvragen hoeveel van wat waar is van Christus, op een praktische manier goed en effectief is gemaakt in ons leven. Dit is enerzijds opdat wij onze ware positie in vereniging met Christus in deze wereld nu zouden begrijpen; en anderzijds opdat wij de wonderbaarlijke zegen zouden kennen, die voor ieder van ons openstaat, en die wij werkelijk zullen ervaren wanneer wij met Hem zullen worden opgenomen naar die plaats van heerlijkheid. Hoeveel van de waarheid van de vereniging met Christus, waar Hij nu is, is vandaag werkzaam in mijn leven – resulterend in een praktisch effect in mijn leven, in zegen, getuigenis, aanbidding en lofprijzing? Dat is eenvoudig wat ik graag voor u zou willen brengen.

Ik vertrouw erop, dat de Geest van God enkele van deze diepzinnige uitspraken zal nemen en onze harten de betekenis ervan opnieuw zal doen inzien, zodat zij ons hier in ons leven voor God en voor de Heer Jezus zullen beïnvloeden. We beginnen natuurlijk met de kruisiging. Paulus zegt in Galaten 2 vers 20: “Ik ben met Christus gekruisigd.” Dat is natuurlijk niet de waarheid – het was Christus die gekruisigd werd – maar wat de apostel Paulus hier zegt is, dat hij wat waar was van Christus in de kruisiging op een praktische manier heeft toegepast op zijn eigen leven, en wij moeten het resultaat daarvan zien.

Ik zou graag willen, dat u zich realiseert dat in elk van de eerste drie uitspraken – kruisiging, dood en begrafenis – de Geest van God ons iets heel specifieks te zeggen heeft, en ik zou graag willen dat u deze dingen overweegt. Kruisiging is het einde van de wereld van de mens, dood is het einde van die mens in zijn geheel, en begrafenis is hem uit het zicht laten doen verdwijnen. Laat me proberen aan te tonen hoe dit waar is. Het is niet goed om dingen te zeggen zonder dat we ze kunnen staven vanuit de leer van de Schrift.  Ik wil het op deze manier illustreren, en de meeste van mijn opmerkingen met betrekking tot die dingen zullen draaien om bepaalde incidenten aan het eind van het evangelie van Johannes. Wanneer u het verslag van Johannes leest over de Heer Jezus en Zijn proces voor Pilatus, zult u merken dat er een moment komt, waarop de Heer Jezus getuigt van de waarheid en Pilatus vraagt: “Wat is waarheid?” (18:38). Er wordt vaak gezegd, dat we in de evangeliën het historische verslag hebben van het proces van de Heer Jezus, maar ik zou graag willen, dat u dat idee uit uw hoofd zet, want het klopt niet: het was niet de Heer Jezus die terechtstond – het was de wereld die terechtstond. Want toen de Heer Jezus daar stond, in Zijn eigen Persoon, was Hij de manifestatie van de waarheid zoals die van God geopenbaard was. De vraag was: Wat was de houding van de wereld ten opzichte van de waarheid, gepersonifieerd in Hem? Het antwoord: “Kruisig Hem”!

Door de kruisiging van de Heer Jezus Christus maakte God een einde aan die wereld, dat systeem van dingen, dat zijn oorsprong had in Kaïn, de eerste mens die wegging uit de tegenwoordigheid van God (zie Gen. 4:16). De volle werking en macht ervan werd geopenbaard aan het kruis. Paulus verwijst naar de wijsheid van God en zegt, dat de leiders van deze wereld de wijsheid van God niet bezaten, en dat zij daarom de Heer der heerlijkheid gekruisigd hebben (zie 1 Kor. 2:6-8)!

Ziet u dat deze gegroepeerde Schriftplaatsen duidelijk aantonen, dat God met de kruisiging een einde maakte aan de wereld van de mens? De apostel Paulus past die waarheid toe op zijn leven en zegt: “Ik ben met Christus gekruisigd …” (Gal. 2:20). Dat betekent eenvoudig dit: toen het oordeel van deze wereld op Christus werd uitgevoerd, verwierp deze wereld Christus (zie ook 1 Petr. 2:4).

Als gevolg daarvan heeft God, om zo te zeggen, deze wereld beëindigd, en de gelovige moet de praktische gevolgen van die waarheid in zijn leven inzien. Paulus laat ons in dit vers zien wat die praktische gevolgen voor hemzelf waren. Hij zegt: “Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij.” “Ik” in “Ik ben gekruisigd” is die Saulus van Tarsus die leefde in relatie tot die wereld, die God heeft beëindigd, dus hij zegt: “Het is niet Saulus van Tarsus die in die wereld leeft”. Die man was met Christus gekruisigd! En hij vervolgt: “maar Christus leeft in mij”; een nieuwe mens verschijnt, een nieuw leven verschijnt, een nieuw karakter verschijnt. En hij gaat verder met te zeggen: “en wat ik nu leef in [het] vlees, leef ik” volgens het beginsel van het geloof. Voorheen had hij in de wereld geleefd volgens het principe van zijn zintuigen; wat hij kon zien, horen, aanraken en ruiken. Dat alles verwijst naar zijn gevoelens in relatie tot die wereld die God tot een einde heeft gebracht door de kruisiging van Christus. Paulus zegt: Die mens is dood, hij is gekruisigd, en het leven dat ik nu leef, leef ik niet meer volgens het principe van die zintuigen, maar ik leef volgens het principe van het geloof. Dat geloof heeft de Zoon van God als Voorwerp; niet het “ik,” dat vroeger het voorwerp was, die mens is weg en nu is Christus het Voorwerp van zijn leven. Het is zijn motief om te leven, en hij zegt het is niet alleen een leven met een nieuw Voorwerp, het is een leven met nieuwe motieven, een leven met nieuwe verlangens, het is een leven dat doordrongen is van de natuur van God Zelf. Hij eindigt dit prachtige vers met de woorden “de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven”.

Je ziet de praktische gevolgen van het toepassen op onszelf van de waarheid dat ik met Christus gekruisigd ben. Om het verder te verduidelijken, verwijst hij in Galaten 6 vers 14 opnieuw naar het kruis. Je zult merken hoe de apostel de wereld in verband brengt met kruisiging en zegt: “Maar ik wil volstrekt niet roemen dan alleen in het kruis van onze Heer Jezus Christus, door Wie voor mij [de] wereld gekruisigd is, en ik voor [de] wereld.” Hij vervolgt in vers 17: “Overigens, laat niemand mij lastigvallen.” Hij was helemaal klaar met die wereld en hij zegt: “want ik draag de merktekenen van Jezus in mijn lichaam.” Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt voor “merkteken” (stigma) draagt het idee in zich van een “brandmerk.” Om te illustreren wat daarmee bedoeld wordt, denk dan even aan de Heer Jezus toen Hij Zich in de opstanding aan Zijn discipelen openbaarde en hun Zijn handen en Zijn voeten toonde: daar waren de sporen van de kruisiging. Er was een bewijs voor het feit, dat deze wereld Hem had verstoten door middel van kruisiging; dat was het oordeel van de wereld. Het was daar, een getuigenis, zichtbaar in Zijn lichaam. Paulus past diezelfde waarheid op een levendige manier op zichzelf toe. Hij zegt niet alleen “Ik ben met Christus gekruisigd” – dat is misschien iets theoretisch in het verstand, maar dat is niet genoeg voor Christus! Het is niet genoeg om een theoretische waardering van de Schrift in het verstand te hebben! Paulus gaat verder; hij zei: Ik draag in mijn lichaam het stigma van Christus. Wat betekent dat? Hij had geen werkelijke merktekens in zijn handen en in zijn voeten, maar het betekent dat als u of ik bij de apostel Paulus waren geweest, wij ons terdege en ruimschoots bewust zouden zijn geweest van het feit, dat hij een man was die, wat deze wereld betrof, met Christus gekruisigd was. Het was aan zijn leven te zien!

Kolosse 2 vers 11 brengt ons bij het volgende punt dat historisch gezien waar was van Christus: “In Hem bent u ook besneden met een besnijdenis, niet met handen verricht, in het uittrekken van het lichaam van het vlees, in de besnijdenis van Christus.” Hij werd niet alleen gekruisigd, maar Hij stierf. Dat wordt aangeduid in “de besnijdenis van Christus.” Toen de Heer Jezus stierf, was Hij niet langer in die toestand (of ‘sfeer’) waar wij onder de invloed van de zonde zijn (Hij was er nooit onder, want Hij is zondeloos). Hij werd mens, Hij kwam in de verantwoordelijkheid van de mens en Hij nam die verantwoordelijkheid op Zich in de ogen van God. Als gevolg daarvan stierf Hij onder het oordeel van God vanwege onze zonden. Toen Hij stierf, had de dood Hem niets meer te zeggen. Dus die ‘sfeer’ waar wij onder invloed van de zonde staan, die wereld, die oude mens, die wij door de val van Adam hebben meegekregen, die natuur, die heeft God tot een einde gebracht in het kruis, in de dood van Christus. En de apostel werkt deze fundamentele waarheid met betrekking tot de gelovige verder uit in de brief aan de Kolossenzen. In hoofdstuk 3 vers 3 lezen we: “Want u bent gestorven”. Dat is het bekijken van de zaak vanuit het oogpunt van God; wij zijn met Christus gestorven en als gevolg daarvan is ons “leven met Christus verborgen in God”; dat is het leven dat wij nu leven volgens het beginsel van het geloof. “Wanneer Christus, uw leven, geopenbaard wordt, dan zult ook u met Hem verschijnen in heerlijkheid” (vs. 4). Opnieuw moet de waarheid, zoals gezien in de Heer Jezus Christus, goed gemaakt worden in onze ziel in de kracht van de Heilige Geest en dan zal zij werkzaam worden in ons leven. Daarom zegt het volgende vers: “Doodt dan uw leden die op de aarde zijn.” De Schrift zegt ons nooit, dat we onszelf ter dood moeten brengen. Dat heeft al plaatsgevonden. Daarom vermaant de apostel dat de waarheid van de dood van Christus – het sterven uit de toestand die God onteerde – praktisch moet worden toegepast op onze leden, op ons leven.

De Kolossenzen liepen het gevaar beïnvloed te worden door de mens die God had gedood in de dood van Christus. Ik noem slechts drie dingen: “Dit zeg ik, opdat niemand u verleide met overtuigende woorden” (2:4). “Pas op dat niemand u bedriegt” (2:8), “Laat niemand u oordelen” (2:16). De Kolossenzen liepen het gevaar toe te laten dat die manier van denken – de mens met zijn bekwaamheid en zijn filosofie – binnendrong in dat, wat van Christus is. Met andere woorden, zij probeerden die oude mens, die God in de dood van Christus had weggedaan, in het christendom te brengen en het resultaat daarvan was, dat de Kolossenzen het gevaar liepen Christus los te laten. Als Hoofd, als Leidsman in ons leven kunnen wij ons niet aan de ene kant laten leiden door de mens die God heeft weggedaan en aan de andere kant door Christus; het moet het een of het ander zijn!

Paulus wijst erop dat de gelovige – in de ogen van God – met Christus aan deze dingen is gestorven, opdat dit een praktische uitwerking in zijn leven zou hebben, opdat hij zou beseffen dat God in de dood van Christus een einde heeft gemaakt aan die mens en aan alles wat met hem verbonden is – al zijn zonde en zijn oneer. In de dood van Christus is die mens verdwenen.

Wordt DV vervolgd.

 

Jeffrey Brett; © Christian magazine for edification and encouragement 

 

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW