Dit is een leus die we nogal eens horen. “Alles eruit halen wat er in zit …”, wordt er dan soms aan toegevoegd. Maar wat bedoelt men eigenlijk met “het leven”?
Wel, dat is toch wel ongeveer dit: ‘het aardse bestaan’. Hierna – ook wel het ‘hiernamaals’ genoemd – is er immers niets meer, dus dan moet het NU gebeuren. Zelfs als dat ten koste moet gaan van anderen, hetgeen ook dikwijls het geval is. Het gaat dus om het leven vóór de dood. Dat het leven ‘eindig’ is, is een feit en daarover zijn alle mensen het wel eens ook al praten velen daar liever niet over. Zo beschouwd kunnen we goed begrijpen dat veel mensen heel erg druk zijn met het ‘hier en nu’. Over straks moet je niet nadenken, immers dat weet je toch niet en dan is alles voorbij, ook je menselijk bestaan. We moeten het hebben van het ‘hier en nu’. Daarom: genieten geblazen zolang het nog kan! De kans dat je tijdens je aardse bestaan niet toekomt aan het ‘volop genieten’ is reëel aanwezig voor iedereen. Je kunt immers ziek worden en wel zodanig dat er van genieten in de zin zoals hiervoor beschreven niet veel meer terecht komt. Dan wordt het dus hoog tijd om met ingang van nu te gaan genieten van je leven.
Hoe geniet je dan van het leven? Hoe doe je dat?
Dit is voor veel mensen erg verschillend. Er zijn vele mogelijkheden in onze tijd. Enkele veel voorkomende willen we hier noemen:
- Sport en spel
- Cultuur snuiven
- Carrière-jacht
- Beoefening van kunst in allerlei vormen
- Seks
- Reizen
- Wetenschapsbeoefening
- Alcohol en drugs, enz., enz.
‘Steek daar al je vrije tijd en energie in en je zult gelukkig zijn’, is het motto. Overdrijf ik als ik beweer dat dit voor deze wereld zonder God het enige doel en streven is?
U zult het zeker wel met mij eens zijn als ik zeg dat de tijd zo snel voorbij gaat. Dat is inderdaad duidelijk en onontkoombaar en niet te keren. U hebt oneindig veel ‘pech’ als u ziek bent. Dan worden de dingen heel anders en meestal veel moeilijker. Hoewel er gelukkig veel ziekenhuizen zijn en de ontwikkeling in de gezondheidszorg nog steeds voortgaat, geeft het niet de garantie van een eeuwig bestaan op aarde.
Helaas – en jammer genoeg – worden de wetenschappers van vandaag niet voorzichtiger in het omgaan met hun kennis, maar komen zij steeds hoogmoediger voor de dag. Alsof zij zelf alles ‘bijna’ in de hand hebben! Als je hoort hoe er bijvoorbeeld gegoocheld wordt met miljoenen jaren alsof het gaat om enkele jaren, dan sta je met stomheid geslagen. Dit is de mens van nature ten voeten uit. De hoogmoed spettert er van alle kanten af. Er zijn er echter ook die hun ‘nietigheid’ als mens beseffen en onderkennen en dit laat bij hen positieve sporen na.
Gelukkig er is méér!
Wel, nu genoeg over hoe de mens van de wereld dit aardse bestaan, dit leven, ziet en ervaart. Gelukkig dank zij onze barmhartige en genadige God is er méér!
Als we over het leven meer willen weten, moeten we toch te rade gaan bij de Schepper van dit leven: God!
“Hè bah, begint u daarover nu; dat is toch al lang achterhaald? Ik haak hier af want u zult verder wel geen nieuws voor mij hebben”.
O ja, is dat zo? Wie zegt dat? Dat is toch helder, zo zegt de mens gescheiden van Christus, zonder “hoop en zonder God” in deze wereld (Ef. 2:12).
Ja, nu is de Bijbel – het Woord van God aan de beurt – dus houdt u vast als u nog de moed hebt om verder te lezen (dit is niet cynisch bedoeld, hoor). Wat zegt de Bijbel over ons aardse bestaan, over ons leven?
Ik citeer: “Maar nu is Hij eenmaal in [de] voleinding van de eeuwen geopenbaard om de zonde af te schaffen door het slachtoffer van Zichzelf. En evenzeer als het de mensen beschikt is éénmaal te sterven en daarna het oordeel, zo zal ook Christus, éénmaal geofferd om [de] zonden van velen te dragen, [de] tweede keer zonder zonde verschijnen tot behoudenis aan hen die Hem verwachten” (Hebr. 9:26-28).
“Het loon van de zonde is de dood …” (Rom. 6:23a).
Wel, God zegt dus dat de mens éénmaal sterven zal. Waarom? Als loon voor de zonde. Dat was het resultaat van datgene waarin de mens gevallen was. Waarin viel de mens? In de zonde! Hij rebelleerde tegen God en werd daarom door God uit het paradijs verdreven en zijn verdere geschiedenis bestaat uit niets anders dan zonde. Hierdoor kon hij niet meer verblijven in de heilige nabijheid van God en is hij gescheiden van God. Dat nu is de toestand waarin ieder mens zich van nature bevindt, namelijk door de zonde gescheiden van God. “Maar uw ongerechtigheden maken scheiding tussen u en uw God, uw zonden doen Zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij u niet hoort” (Jes. 59:2).
Omdat de mens van nature liever luistert naar satan, die hem verleidt, laat hij zien dat hij behoort tot de duisternis, waarin het doen van zonden het heersende beginsel is. Dat is wat in het hart van de mens is, nogmaals ‘van nature’. Daarom is ieder mens aan het rechtvaardig oordeel van God onderworpen. “Er is geen rechtvaardige, ook niet één; er is niemand die verstandig is; er is niemand die God zoekt; allen zijn zij afgeweken; samen zijn zij nutteloos geworden; er is niemand die goed doet, er is er zelfs niet één …” (Rom. 3:10-13). Dit is hoe God de mens ziet. Daarbij maakt het helemaal niet uit of u nu een Jood bent of iemand uit de (heiden)volken, of u zwart bent of blank, of bruin of geel; of u behoort tot die zo hoog geprezen ‘hoge kringen’, of u geleerd bent of niet, of u godsdienstig bent of niet, of u rechtvaardig bent of niet, goed of slecht …. geen enkel mens heeft een voet om op te staan voor de troon van God Die heilig is! Want daar zult u als mens ‘zonder God’ moeten verschijnen, of u dat nu wilt of niet. Daar zal blijken wat de uiteindelijke bestemming is voor de mens die het zonder God wil doen. Dat is niet mijn gedachte maar dat is de gedachte van God. Dat leert de Bijbel – God Zelf – heel duidelijk. Daarvoor verwijs ik u enkel naar een gedeelte in het laatste Bijbelboek, namelijk Openbaring 20 vers 11-15. Wilt u dat eens aandachtig voor uzelf lezen!?
Een enkel vers daaruit: “En ik zag de doden, de groten en de kleinen, voor de troon staan; en er werden boeken geopend. En een ander boek werd geopend, namelijk dat van het leven. En de doden werden geoordeeld volgens wat in de boeken geschreven was, naar hun werken. … als iemand niet geschreven gevonden werd in het boek van het leven, werd hij geworpen in de poel van vuur” (vs. 12,15). Staan wij allen die dit lezen geschreven in “het boek van het leven”?
Genadegave van God
Is er dan geen uitweg? Ja, die is er. Nu citeer ik het tweede deel van het al reeds genoemde vers uit Romeinen 3: “… maar de genadegave van God is het eeuwige leven in Christus Jezus onze Heer” (Rom. 3:23b). Door Hem te geloven, door Hem aan te nemen Die door God Zelf gezonden is, ontvangt u eeuwig leven. Dan staat uw naam ook geschreven in het boek van het leven. God Zelf houdt dit bij en dan is geen vergissing mogelijk! Het zijn dus niet de kerkelijke registers waar u misschien in geschreven staat, zelfs ook niet het feit dat u gedoopt bent, maar of u de genadegave van God aangenomen hebt. Wat houdt dat in?
Dat wij geloven in de Gave van God, namelijk Zijn eigen Zoon, Jezus Christus. Deze Gave aannemen uit de hand van God! God zegt in de Bijbel, Zijn Woord, dat u en ik dood waren in overtredingen en zonden, dat wij leefden in de begeerten van ons vlees, dat wij van nature kinderen van de toorn zijn. “En u [heeft God opgewekt], toen u dood was in uw overtredingen en zonden …” (zie Ef. 2:1-3).
Iemand schreef hierover:
<<Het was niet alleen zo dat wij geestelijk zwak waren of ziek, zodat er door genezing nog de mogelijkheid van herstel bestond, nee, wij waren dood in misdaden en zonden. Voor de natuurlijke mens, en vooral voor ieder die vertrouwt op zijn eigen gerechtigheid, is deze Goddelijke uitspraak een klap in het gezicht. Wij zijn totaal onmachtig onszelf te redden, want een dode kan niets doen om zichzelf tot leven te brengen. Hoe verder hij van de Heer Jezus, de bron van leven verwijderd is, des te meer blijkt dat hij dood is en volkomen waardeloos voor God. Hij is niet alleen maar schuldig, en dus iemand die vergeving nodig heeft, maar hij is geestelijk dood en heeft een nieuw Goddelijk leven nodig. Hij moet opnieuw geboren worden, met andere woorden: hij moet nieuw leven ontvangen van God door geloof in de Heer Jezus.
Als in het Woord van God sprake is van “dood”, wordt er onderscheid gemaakt tussen:
- De lichamelijke dood, dus de scheiding van geest en lichaam (zie bijv. 1 Kor. 15:21,22);
- de geestelijke dood, dus de scheiding van de mens van God (zie Ef. 2:1; 4:18; 1 Joh. 5:12);
- de tweede dood, het verwijderd worden van de tegenwoordigheid van God en geworpen worden in de poel van vuur (zie bijv. 2 Thess. 1:9; Openb. 20:14)>>.
Misschien is dit – namelijk “dood in overtredingen en zonden” – nog steeds uw toestand, maar dat weet u zelf het beste! Denkt u daarover eens na!
“Uit genade bent u behouden, door [het] geloof; en dat niet uit u, het is de gave van God, niet op grond van werken, opdat niemand roemt” (Ef. 2:8).
De genade van God is de enige weg om behouden te worden. Behoudenis en redding zijn synoniemen. Het is dus geen mensenwerk! Het is van het grootste belang dat we inzien dat alleen God ons kan redden, kan behouden. Dat vraagt ‘een berouwvolle en belijdende houding van geloof’ naar God toe. Dat bewerkt de Heilige Geest in ons hart. Dan zien we hoe God ons ziet! Het geloof is de hand die de gave van God aanneemt.
De inhoud van het geloof is de Heer Jezus Christus, want Hij is onze Redder! Alleen door Hem – de Heer Jezus Christus – worden u en ik behouden. Het is dus niet mijn geloof dat ik gered ben maar mijn Redder is de Heer Jezus, die ik met de hand van het geloof aangenomen heb. Dit is ook geen prestatie van mijzelf, want ook het geloof is ook een gave van God!
Als ik de boodschap van genade hoor, als ik het evangelie hoor en dit niet afwijs, ontvang ik van God die hand van geloof, die hand die zich uitstrekt naar de Redder. Het is en blijft een gave van God! “..,niet op grond van werken, opdat niemand roemt”.
Kan een kind van God van het leven genieten?
Ja, dat kan hij. Ook al heeft hij of zij een kort leven hier op aarde. Deze voorbeelden kennen we immers wel uit onze omgeving. Jonge mensen die jong zijn ‘ontslapen’.
Een kind van God geniet van een heel ander leven dan iemand die zonder God in deze wereld leeft. De inhoud van zijn leven bestaat uit “Christus”. Dit is de ‘normale’ toestand van een christen. Dat maakt alles anders.
Abnormale geestelijke toestand
Helaas waren en zijn er ook christenen die lijken op hen die ‘geestelijk dood’ zijn en in de praktijk van hun leven er niet anders uitzien dan hen die in de duisternis wandelen, de ongelovigen, er is geen onderscheid meer te zien. Een ‘abnormale’ toestand. Tegen hen moet gezegd worden: “Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten.” (Ef. 5:14). Zij kunnen in deze abnormale toestand absoluut ook niet genieten van het leven met God. Zij zijn ook niet gelukkig en zullen zeker niet genieten van de “vrede van God” (Fil. 4:7). Als u zichzelf hierin herkent, wordt dan wakker. Kom terug uit deze geestelijke slaap en – om over iets uit deze wereld te spreken – “wordt niet langer dronken van wijn, waarin losbandigheid is, maar wordt vervuld met [de] Geest …” (Ef. 5:18). Laat u niet langer bedwelmen door de dingen uit en van deze wereld, wat deze ook mogen zijn, maar laat u beheersen en vervullen met de Heilige Geest die u dan weer in verbinding wil en zal brengen met de Heer Jezus, uw Heer en Heiland. Dan zult u met volle teugen kunnen genieten van de gemeenschap met God uw Vader en met de Heer Jezus, uw Redder.
Normale geestelijke toestand
Dit is de weg waarlangs het ‘echte leven’ naar ons toestroomt en door ons heen stroomt. Dit geeft ons geen ‘kater’ maar geeft een blijvende inspiratie en kracht om in deze wereld onze weg te gaan, dwars door alle moeiten en stormen heen. Want een kind van God blijft daarvan niet gevrijwaard maar krijgt de genade van God om temidden van verdriet, zorgen, ziekte en pijn aan de hand van God onze Vader en met het oog op onze Heer Jezus voort te gaan in de verwachting van Zijn wederkomst om ons of voor eeuwig ’thuis’ te brengen in het Vaderhuis met de vele woningen, of door ons op te roepen in heerlijkheid door te ontslapen en zó met Christus te zijn – wat verreweg het beste is, zoals het Woord van God zegt – in het paradijs (verg. Joh. 14:1-5; 1 Thess. 4:13-18; Fil. 1:23).
Paulus, die eerst een vervolger (1 Tim. 2:13) was van hen die Christus toebehoorden, drukte het enige tijd ná zijn overgave – zijn bekering – aan de Heer Jezus zo uit: “Het leven is voor mij Christus, maar het sterven is winst” (Fil. 1:21), hetgeen de normale geestelijke toestand voor ons ook zou moeten zijn.
Daarom is het leven van een kind van God geheel anders dan dat van iemand uit deze wereld, dus iemand die nog onder de invloedssfeer van satan leeft. Deze laatste begrijpt helemaal niets van dit leven met en voor Christus. Dat kan hij ook niet want hij is niet opnieuw geboren, hij heeft geen ‘leven uit God’ (zie Joh. 3:1-21).
De apostel Paulus heeft veel ontberingen gekend. Ja, dat is – zoals al opgemerkt is (stormen, moeiten, enz.) – vaak ook het deel van hen hier op aarde die de Heer Jezus toebehoren en Hem volgen. Leest u maar eens wat de apostel daarover schrijft in de 1e Korinthe-brief (2 Kor. 6:1-10).
Aardbeving en toch rust, toch God lofzingen …
Handelingen 16 vers 16-34.
De gevangenschap in Filippi die Paulus samen met Silas onderging, laat echter zien dat ook dan het leven met Christus bijzonder werkzaam kan zijn. Ze konden geen kant op en zaten opgesloten onder het toeziend oog van een gevangenbewaarder. Ze zaten vast in een blok. Extra beveiliging dus! “Zorgvuldige bewaring” was ook de opdracht.
Paulus en Silas werden naar de markt gesleept. Niet geleid maar gesleept. Dat ging dus vast niet zo zachtjes. Dit was ook al een pijnlijke aangelegenheid naast de beschuldigingen die over hen uitgesproken werden. Ongetwijfeld hadden ze ook veel lichamelijke pijn omdat zij als een soort welkom in de gevangenis eerst ‘vele’ slagen ontvangen hadden; ze werden gegeseld. Onveroordeeld werden zij, die Romeinen waren, in het openbaar geslagen (vs. 37). Vervolgens werden ze ook op niet zachtzinnige wijze in de gevangenis geworpen, hetgeen hen zeker ook pijn bezorgd moet hebben. We moeten bij dit alles ook bedenken dat de gevangenissen uit die tijd wel ‘iets’ minder luxueus waren dan die in ons land.
Gebed
Omstreeks middernacht baden Paulus en Silas. Hoe begrijpelijk en zeker ook noodzakelijk! Zij zochten hun toevlucht bij God in hun nood. Zij waren immers gehoorzaam geweest aan de roepstem van God, hetgeen in een nachtgezicht Paulus duidelijk werd: “Kom over naar Macedonië en help ons”. En nu dit! Zij legden hun nood en zorg gezamenlijk bij God neer. Hoe treffend en … wat een voorbeeld ook voor ons! Doen we dit ook met onze vrouwen, ons gezin, met onze vrienden, onze broeders en zusters? Of durven we onze zorgen niet goed te delen met hen?
Zingen
Maar het bleef niet bij bidden … Nee, het bidden ging gepaard met het zingen van Gods lof. God werd geloofd en geprezen. Daaruit spreekt vertrouwen op God! Dit herinnert aan het volgende: “Loof de HEERE, mijn ziel, en al wat in mij is, Zijn heilige Naam. Loof de HEERE, mijn ziel, en vergeet niet een van Zijn weldaden” (Ps. 103:2). Ook David kende dit.
De beide gevangenen hadden oog voor wat de Heer bewerkte en Wie Hij voor hen was, ook daar in de kerker. De andere gevangenen waren hun publiek en zij luisterden naar hen. We lezen niet van gemopper omdat zij de nachtrust verstoorden. Integendeel, zij luisterden. Er sprak iets uit dit gezang dat hen dwong te luisteren. Er sprak hoop en vertrouwen uit! Iets wat zijzelf waarschijnlijk niet kenden en wat hen misschien wel zeer verwonderde. Zij waren ongetwijfeld andere taal gewend binnen de muren van de gevangenis. Klaagzangen en vervloekingen paste meer in hun woordenschat. Zij zouden ook gaan zien wat het gebed en de lofzang van deze twee vreemde snuiters bij God opwekte, namelijk de hulp en macht van God (verg. Ps. 46:3-7).
Het gezang van deze twee lijdende dienstknechten van God doet mij denken aan het volgende lied. Zij zagen toch de liefde van God ‘door alles heen’.
1.
Als op ’s levenszee de stormwind om u loeit,
als u tevergeefs uw arme hart vermoeit.
Tel uw zegeningen, tel ze één voor één,
en u zegt verwonderd: Hij liet nooit alleen.
Koor:
Tel uw zegeningen, tel ze één voor één.
Tel ze, tel ze alle, en vergeet er geen.
Tel ze alle, noem ze één voor één,
en u ziet Gods liefde dan door alles heen.
2.
Drukken ’s levenszorgen u soms zwaar ter neer,
schijnt het kruis te zwaar u, zeg het aan de Heer.
Tel uw zegeningen, wil op Jezus zien,
dan zal ’t harte zingen en de zorgen vliên.
Koor:
Als u ziet op and’ren met veel geld en goed,
weet uw Hemelvader geeft u overvloed.
Tel uw zegeningen, voor geen geld te koop,
schatten in de hemel zijn uw blijde hoop.
Koor:
Zo in alle moeiten, zorgen zonder tal,
wees toch nooit ontmoedigd, God is overal.
Tel uw zegeningen, engelen luisteren toe,
troost en hulp schenkt Hij u, volg dan blij te moe.
Koor:
Aardbeving
Het is heel boeiend om te zien wat er daarna gebeurde. “Plotseling ontstond er een grote aardbeving, zodat de fundamenten van de kerker schudden …” (vs. 26a). Ja, het roepen tot de levende God heeft gevolgen. Deze aardbeving was geen toeval. Nee, God hoorde het gebed van Zijn dienaars en greep in. Dit was al door God gepland. Hij wilde dat er een oproep tot geloof in de Heer Jezus zou komen, want Hij wil dat niemand verloren gaat (verg. 2 Petr. 3:9; 1 Tim. 2:4). Ook wilde Hij Zijn dienaars op deze wijze helpen.
Hoewel Paulus en Silas geboeid waren, blijkt dat het Woord van God niet ‘geboeid’ is (2 Tim. 2:9).
Bedenk hierbij dat één van hen, Paulus (de vroegere Saulus) was, die erop uit was om mensen die van die Weg waren geboeid naar Jeruzalem te brengen (Hand. 9:1-2). Hij was toen nog niet bekeerd.
“Onmiddellijk gingen alle deuren open en van allen gingen de boeien los” (vs. 26b). God kende het hart van de gevangenbewaarder evenals de harten van de gevangenen.
De gevangenbewaarder schrok zich een ongeluk en dacht dat zijn uur geslagen was. Hij moest het volgens de Romeinse wet met de dood bekopen als er iets met de gevangenen gebeurde, hij stond met zijn leven in voor de gevangenen. Toen hij Paulus en Silas in de gevangenis wierp, sloot hij ook nog hun voeten zorgvuldig in het blok, waarvoor hij geen opdracht had. Hieruit werd duidelijk dat hij hen vijandig gezind was en geen hoge dunk van hen had. Maar nu was zijn einde nabij. Dit dreef hem tot wanhoop en hij wilde zichzelf van het leven beroven. Daar stak God Zijn stok voor. Dit is zeker ook niet de wil van God dat iemand zichzelf het leven ontneemt. Ook vandaag niet. Er is altijd een uitweg, altijd is daar de God Die leven geeft en leven neemt. Hij biedt redding aan, ook vandaag nog.
Dat deed God ook bij deze gevangenbewaarder. Satan’s aanval mislukte. Hij had eerst al listig als een “engel van het licht” (2 Kor. 11:14) het werk van God willen verderven door zogenaamd daaraan mee te werken (vs. 16-18; verg. ook 2 Kor. 6:14). Hoewel de slavin de waarheid sprak van de apostelen, moest dit getuigenis afgewezen worden omdat het afkomstig was van een waarzeggende geest. Daarover is de Bijbel heel duidelijk, hetgeen in deze tijd ook onder christenen opnieuw actueel is. Wat zegt de Schrift, het Woord van God hierover dan?
Ik citeer: “Onder u mag niemand gevonden worden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur laat gaan, die waarzeggerij pleegt, die wolken duidt of aan wichelarij doet, die een tovenaar is, die bezweringen doet, die een dodenbezweerder of een waarzegger raadpleegt, of die bij de doden onderzoek doet. Want iedereen die zulke dingen doet, is een gruwel voor de HEERE. En vanwege deze gruweldaden verdrijft de HEERE, uw God, deze volken van voor uw ogen uit hun bezit. Oprecht moet u zijn tegenover de HEERE, uw God. Want deze volken, die ú uit hun bezit verdrijven zult, luisteren naar wolkenduiders en waarzeggers. Maar de HEERE, uw God, heeft dat ú niet toegestaan” (Deut. 18:10-14).
Ook de Heer Jezus handelde met een boze geest, die Hem beleed (Mark. 1:24-25; verg. Mark. 16:17-18).
Paulus gebood eveneens dat de geest deze slavin zou verlaten, hetgeen uiteraard ook gebeurde.
De gevangenbewaarder stond dus op het punt zelfmoord te plegen omdat hij dacht dat de gevangenen waren gevlucht. Maar God gaf hem de gelegenheid om ‘het leven’ te ontvangen, dat hij voorheen niet kende en dat in hem een totale ommekeer zou bewerken. God greep in door middel van Paulus – die Hij in gevangenschap ‘had laten gaan’. Zó had God het gedirigeerd; Hij maakte gebruik van één van Zijn dienstknechten die daar de gevangenbewaarder een weg ter ontkoming aanbood. “Paulus echter riep met luider stem de woorden: Doe uzelf geen kwaad, want wij zijn allen hier! En hij vroeg om licht, sprong naar binnen en viel bevend voor Paulus en Silas neer” (vs. 28). Toen bracht hij hen naar buiten en kreeg vervolgens woorden van ‘licht’ te horen die hun weerga niet kenden. De poging van satan om deze arme man zelfmoord te laten plegen mislukte. Hij was in zijn geweten geraakt door wat er allemaal gebeurd was en gebeurde. Hij zei daarom: “Heren, wat moet ik doen om behouden te worden?” (vs. 30). Hij gaf hiermee aan dat hij een verloren zondaar voor God was. Hij viel daarom ook voor Paulus en Silas neer voordat hij deze woorden sprak. Ongetwijfeld had ook de houding van de twee ‘vrome’ gevangenen hem geraakt. Gevangenen die zonder verzet geleden hadden, die hem als gevangenbewaarder niet bedreigden, geen scheldwoorden richting hem gebruikt hadden hoewel ze er alle aanleiding toe hadden; die leden op een voor hem onbegrijpelijke wijze. Integendeel, deze gevangenen baden en zongen Gods lof en zij weerhielden hem zelfs van zelfmoord.
Bovendien waren de gevangenen ook nog allen daar, wat op zichzelf al een groot wonder was. Hij zag in dat hier God achter stond en dat trof zijn hart en geweten. “Wat moet ik doen om behouden te worden” was daarom zijn reactie. Daaruit bleek dat hij zich al tot God omgekeerd had en bereid was om te luisteren naar de goede boodschap. Deze luidde: “Geloof in de Heer Jezus en u zult behouden worden, u en uw huis” (vs. 30). Dit bracht hem tot geloof in God en zo werd hij behouden. Wat een omkeer. En niet alleen hij, maar zijn gehele huis kwam tot geloof. Wat een bijzondere nacht moet dat voor deze man en zijn gezin geweest zijn.
Vanaf dit moment begon zijn ‘echte leven’. Hij was nu zelf een gevangene geworden maar dan van de Heer Jezus Christus.
Satan dacht hier twee arbeiders van God tot zwijgen te hebben gebracht maar verloor een heel huisgezin aan de Heer! Weet u overigens ook al of u behouden bent?
Deze man kreeg als het ware een ‘nieuwe kans’ van God, zijn leven werd verlengd om voortaan God te dienen. Wat een genade!!!
Levensverlenging: vijftien jaar
Jesaja 38 vers 1-8; 2 Kon. 20:1-11.
In het Oude Testament was ook iemand die een verlenging van zijn leven kreeg. Hieruit blijkt wederom dat God ons leven in Zijn hand heeft. David zegt ook: “Mijn tijden zijn in Uw hand” (Ps. 31:16a). Maar ook koning Hiskia wist naar Wie hij moest gaan in zijn diepe nood. Zijn verdriet was zo groot, dat er van hem staat: “En Hiskia huilde erg” (vs. 3 – lett.: ‘huilde een groot gehuil’). Wat was er dan aan de hand? Wel, hij werd ziek tot stervens toe. Het was dus heel ernstig. Toen kwam de profeet Jesaja bij hem met de boodschap dat hij zijn zaakjes moest gaan regelen omdat hij zou sterven en niet leven. Dat was een hard gelag. Misschien bent u ook diep getroffen door een boodschap van de dokter omdat u een ernstige ziekte hebt. U hebt nog maar enkele maanden te leven, of misschien zelfs maar enkele dagen. Dan is het volgende ook voor u van belang.
De profeet zei namelijk: “Regel de zaken van uw huis, want u zult sterven en niet leven” (vs. 1). Hebben wij onze zaken al geregeld? Dit geldt overigens niet alleen voor hen die niet lang meer te leven hebben. Het is goed dat we onze zaken vóór ons sterven regelen. Dan hebben ook de uwen die achterblijven het zeker een stuk gemakkelijker. Maar wat heel belangrijk voor ons allen is, is dat het tussen ons en God in orde is. Dat we vrede met God hebben, dat we de Heer Jezus toebehoren, dat we behouden zijn, zoals die gevangenbewaarder over wie we het hierboven hadden.
Het was voor Hiskia een zeer schokkend bericht. Waarom?
- Hij was nog maar 39 jaar toen hij deze boodschap kreeg;
- Juda verkeerde in een ernstige situatie door de invasie van de Assyriërs;
- Hij had nog geen opvolger. Manasse was toen nog niet geboren (2 Kon. 21:1).
Dit laatste moet voor Hiskia vooral moeilijk geweest zijn. Wat zou er nu terechtkomen van de belofte aan David, dat er altijd iemand van zijn geslacht op de troon van Juda zou zitten? Dit lijkt op het probleem dat Abraham had ten aanzien van zijn zoon Izaäk (verg. Hebr. 11:17-19). Ondanks deze diep aangrijpende en ingrijpende boodschap wist Hiskia toch de weg naar God toe te vinden, namelijk het gebed. “Ik roep U aan, omdat U mij verhoort, o God; neig Uw oor tot mij, luister naar mijn woorden” (Ps. 17:6). Laten wij ook zo bidden dat we ons er bewust van zijn dat Hij verhoort. Bedenk echter wel dat Hij verhoort en niet uzelf. Dat Hij op Zijn wijze en op Zijn tijd antwoord geeft en het antwoord geeft wat Hij goed voor ons acht. Dit kan wel eens afwijken van wat wij wensen. Wordt dan niet verontwaardigd of zelfs boos! Doet Hij niet alle dingen meewerken ten goede voor hen die Hem liefhebben! (Rom. 8:28). Dit is geen dooddoener maar een bemoedigende werkelijkheid. Dat maakt ons los van onze eigen gedachten en bewerkt dat we ons aan Hem overgeven en op Hem vertrouwen!
We mogen aannemen dat Jesaja bij Hiskia kwam toen deze al een tijdje ziek was. Hij was diep aangedaan en huilde erg zoals we al zagen. Dat kunnen we ons voorstellen. Is dat verkeerd als je zó van slag bent, dat je zo huilen moet? Nee, absoluut niet. Ook David kende dit: “Luister naar mijn gebed, HEERE, neem mijn hulpgeroep ter ore, zwijg niet bij mijn tranen …” (Ps. 39:13). En weende de Heer Jezus ook niet? (Luk. 19:41; Joh. 11:35). Hiskia worstelde in zijn gebed met God. Daarbij komt iets wonderlijks naar voren. Hij beriep zich er op dat hij met een volkomen hart voor het aangezicht van de Heer goed gewandeld had. Dit is wonderlijk in onze ogen omdat de christenen alleen pleiten op wat Christus deed, wat Hij is en wat Hij nog doet en geven de eer van het goede dat zij deden aan de Heer. Hoewel dit van de oudtestamentische gelovige nogal eigengereid op ons over kan komen is dat het toch niet. Nee, het was meer de vrijmoedige herinnering van een gelovige Israëliet die in de wegen van God wandelde en het kwam veel voor in zijn gebeden. In de Psalmen vinden we daarvan vele voorbeelden (zie bijv. Ps. 17:1-5; Ps. 26).
Gebedsverhoring
Voor de aangeslagen Hiskia was een lang leven een bewijs van de gunst van God voor een gelovige Israëliet die God eerbiedigt in zijn leven. En … hij was nog maar 39 jaar! Was dit het einde van zijn leven op een moment dat ook zijn volk hem nog zo nodig had, omdat de vijand – Assyrië – zijn land was binnengevallen? Uit 2 Koningen 20 kunnen we opmaken dat Hiskia ook zorgen had om de toekomst van het koningshuis van David (verg. 2 Kon. 20:5,6).
De Heer verhoorde zijn gebed onmiddellijk. Jesaja was het paleis nog niet uit (2 Kon. 20:4) of hij kreeg de opdracht om naar Hiskia terug te gaan om de volgende boodschap door te geven: “Zo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien. Zie, Ik zal vijftien jaar aan uw levensdagen toevoegen, en Ik zal u uit de hand van de koning van Assyrië redden, evenals deze stad; Ik zal deze stad beschermen” (Jes. 38:5-6).
Jesaja was hier waarschijnlijk om nog enkele geestelijke aanwijzingen te geven in verband met het sterven van de koning.
Dat de genezing snel zou intreden blijkt uit 2 Koningen 20 vers 5b: “… Zie, Ik ga u gezond maken; op de derde dag zult u naar het huis van de HEERE gaan”.
God zag zijn tranen. Geliefde brusters*, zo ziet God nu ook uw tranen. Hij ging en gaat er nooit aan voorbij. Is dat niet bemoedigend? God is ook de God van alle vertroosting (2 Kor. 1:3). Hij kijkt niet alleen eventjes om er dan vervolgens aan voorbij te gaan. Dat komt alleen bij mensen voor en helaas ook bij kinderen van God. Dat kan heel veel pijn doen bij hen die zo op een woord of gebaar van vertroosting wachten en dit ook echt nodig hebben.
Hoe staat het hiermee? Zien we wel echt naar elkaar om? Of zijn we zó vervuld van ons eigen leven, zijn we zó met onszelf bezig dat we dit niet eens opmerken. En … als u dit al eens ervaren hebt, deze teleurstelling van weinig aandacht en liefde van de zijde van hen van wie je het eigenlijk verwachten mag, hoe bent u er daarna zelf mee omgegaan. Immers ongetwijfeld zijn er om u heen die lijden, die een groot verlies te verwerken hebben; die bijvoorbeeld een man of een kind moeten betreuren omdat zij heengegaan zijn. Of brusters die jarenlang met hun gezondheid tobben, zodanig dat zij dikwijls op het randje van de dood balanceren. Laten wij daarom het Woord van God niet vergeten dat óók in onze tijd en in ons leven zo actueel is. Daarbij denk ik aan de volgende Schriftplaats: “En als één lid lijdt, lijden alle leden mee; en als één lid wordt verheerlijkt, verblijden zich alle leden mee” (1 Kor. 12:26). Dat laatste lijkt misschien wel gemakkelijk, maar ook daartoe worden we aangespoord. Immers jaloezie kan dit verhinderen. De liefde is niet jaloers! (1 Kor. 13:4b). Maar als het gaat om lijden, hebben we onze heilige brusterplicht om – voor zover dat binnen onze mogelijkheden ligt – er voor hem of haar te zijn. Onze brusterliefde is van groot belang en geeft ook troost aan onze medebrusters.
God echter troost gelukkig Zijn kinderen in Zijn grote liefde en mededogen. Daarvan vinden we vele voorbeelden in de Schrift. Wat vindt u van het volgende: “Toen mijn gedachten binnen in mij zich vermenigvuldigden, verkwikten Uw vertroostingen mijn ziel” (Ps. 94:19).
Vijftien jaren zou Hiskia erbij krijgen. Dan zou hij dus 39 jaar + 15 jaar = 54 jaar zijn. Wat een genade van de Heer.
Hoe maakte de Heer hem gezond? Jesaja gaf de opdracht om een klomp vijgen op de zweer te leggen. Dat zou genezing brengen. Zo deden zij en hij werd genezen. We moeten nu niet in onze tijd vijgen een bovennatuurlijke kracht toedichten zodat dit het geneesmiddel zou zijn voor elk gezwel. Nee, alleen God kan genezen en Hij legde de genezende kracht in die vijgen. Zo streek de Heer Jezus eens slijk op de ogen van een blinde (Joh. 9:6). Precies iets wat heel slecht voor de ogen zou zijn en wat het tegenovergestelde zou kunnen bewerken. Maar slijk wordt alleen in Zijn handen geneeskrachtig. Niemand denkt er nu toch over om op de ogen van een blinde slijk te strijken. Ook het kruis is precies het tegenovergestelde middel hetgeen voor geestelijke blinden een dwaasheid en ergernis is (1 Kor. 1:18-31).
Wonderteken
Blijkbaar vanwege kleingeloof had Hiskia ook nog om een teken gevraagd (vs. 22) en de Heer kwam hem hierin in Zijn genade tegemoet. Dit teken kwam door het gebed van de profeet Jesaja tot stand (2 Kon. 20:11). We kunnen dit wonderteken niet verklaren omdat het ver uit gaat boven onze verstandelijke vermogens. Alleen door het geloof verstaan wij de dingen die God doet en gedaan heeft. “Door [het] geloof begrijpen wij dat de werelden door Gods Woord bereid zijn, zodat wat men ziet, niet ontstaan is uit wat zichtbaar is” (Hebr. 11:3). Een les die vandaag niet erkend, laat staan geleerd wordt door de moderne wetenschapper. Zijn hoogmoed staat hem daarbij danig in de weg. Hij kan het niet verklaren dus probeert hij andere oplossingen te bedenken buiten God om. Ook dit teken hier zal hij niet kunnen verklaren. Twee andere natuurwonderen zullen de ongelovige wetenschapper eveneens problemen geven, namelijk het stilstaan van de zon op het gebed van Jozua en de zonsverduistering bij het sterven van Jezus Christus, de Heiland van de wereld.
Het teken bij Hiskia drong zelfs door tot in het verre Babel (2 Kron. 32:31).
De laatste 15 jaar
Hoe heeft Hiskia deze jaren doorgebracht? Was alles wel in overeenstemming met de gedachten van de Heer? En … hoe ging het dan vóór zijn ziekte? Het zou te ver voeren om daar nu op in te gaan, maar het is zeker de moeite waard dit eens voor uzelf na te gaan.
We moeten vooral het volgende over Hiskia niet vergeten: “Hij deed wat juist was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig alles wat zijn vader David gedaan had” (2 Kron. 29:2).
Hoe genieten christenen dan van het leven?
Enkele belangrijke punten daarover.
1. Door God de Vader en de Heer Jezus beter te leren kennen – gemeenschap.
We komen nu weer nader op ons onderwerp terug.
Gemeenschap met God en het kennen van Hem is essentieel om de hemelse blijdschap te ervaren. Hoe meer wij onze God en Vader en onze Heiland Jezus Christus leren kennen des te meer genieten we het ‘echte leven’, het leven uit God! Daarvoor is gemeenschap nodig, gemeenschap met de Vader en de Zoon. Dit ligt binnen het bereik van elk kind van God. Daarover schrijft Johannes die door de Heer geliefd werd. “Eén van Zijn discipelen, hij die Jezus liefhad, lag aan in de schoot van Jezus” (Joh. 13:23).
Dat betekent dat de Heer Johannes liefhad, hetgeen in verbinding met Johannes vijf maal keer wordt herhaald (Joh. 19:26; 20:2; 21:7,20). Hij had blijkbaar een bijzondere band met de Heer Jezus. In verbinding met Maria, Martha en Lazarus twee maal (Joh. 11:3,36). Johannes meldt dit zelf in zijn evangelie, waarover sommigen zich misschien zullen verwonderen. Heeft dit niet een beetje de schijn van dat hij zichzelf door deze vermelding op de voorgrond schuift? We kunnen het ook anders zien, namelijk dat hij van de liefde zo onder de indruk was, dat hij dit graag wilde delen. Want ook Johannes had geen schone lei, denken we onder andere maar eens aan de volgende uitspraak: “Meester, wij zagen iemand in Uw naam demonen uitdrijven en wij hebben het hem verhinderd, omdat hij U niet met ons volgt”. Toen moest de Heer hem vermanen: “Verhindert het niet, want wie niet tegen u is, is voor u” (Luk. 9:49-50). Hoewel Johannes ongetwijfeld de Heer Jezus liefhad, gaat het hier wel om de liefde die de Heer Jezus Zelf had voor Johannes. Hierbij moeten we niet vergeten dat het de Heilige Geest is die Johannes dreef om deze dingen te noteren.
Verder moeten we niet twijfelen aan het feit dat de Heer ons allen liefheeft en een ieder van ons mag overtuigd zijn dat Hij ons persoonlijk liefheeft (zie: Gal. 2:20; Ef. 5:25).
Nu, juist de apostel Johannes schrijft over gemeenschap. “Wat wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook u met ons gemeenschap hebt. En onze gemeenschap nu is met de Vader en Zijn Zoon Jezus Christus. En deze dingen schrijven wij u, opdat onze(1) blijdschap volkomen(2) is” (1 Joh. 1:3-4). We zien hier dat omgang met God de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus ons in verbinding brengt met de hemel, hetgeen blijdschap tot gevolg heeft. Dat is wat wij ook van God mogen en kunnen verwachten.
Dan komt de vraag op ons af: Hoe is het met onze gemeenschap met God onze Vader en met de Heer Jezus?
Wat eveneens bemoedigend voor ons mag zijn, is het feit dat wanneer we gemeenschap met God hebben dit ons ook dichter bij onze broeder en zuster brengt. We willen dan deze hemelse vreugde delen met elkaar. We hebben dan ook gemeenschap met elkaar. Hoe dichter bij Hem, hoe dichter bij elkaar!
Het genieten van het ‘echte leven’ kan dus alleen als we gemeenschap met God hebben. Dat houdt in dat we in het licht wandelen. We weten dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is (1 Joh. 1:5). Doordat wij in het licht wandelen – waar Hij ook is – hebben wij ook gemeenschap met elkaar. Niet doordat wij zeggen in het licht te wandelen en tegelijkertijd in de duisternis – waarvan de wereld vervuld is -wandelen, “dan liegen wij, en doen (3) de waarheid niet” (1 Joh. 1:6-7). Laten we dus met Jezus wandelen in het licht!
Een lied drukt het eenvoudig zo uit:
Wandel met Jezus,
Wandel heel de weg, wandel heel de dag.
Wandel met Jezus, wandel met Jezus alleen.
Wandel in de zonneschijn, wandel in de schaduw,
wandel heel de weg, wandel heel de dag.
Wandel in de zonneschijn, wandel in de schaduw,
wandel met Jezus alleen.
2. Door gebed
Daarover hebben we al het een en ander gezien bij Paulus en Silas. Maar onze gemeenschap met de God onze Vader en met onze Heer en Heiland wordt gekenmerkt door gebed. Hoe minder we in gebed gevonden worden, des te minder zal ook onze gemeenschap zijn. Dat is duidelijk. Hebben we dat al eens bij onszelf opgemerkt? Laten we eerlijk en oprecht zijn in deze dingen en onszelf niet wijs maken dat het allemaal wel aardig voor elkaar is, terwijl we diep in ons hart weten dat er zeker wel het een en ander aan schort. Als we nagaan hoe de Heer Jezus Zelf zijn weg ging hier op aarde, zien we dat ook Hij gekenmerkt werd door gebed. Hij wandelde met de Vader en sprak met Hem. Onderzoekt u dat maar eens. Hoeveel te meer zouden ook wij behoren te bidden … en niet te vergeten Hem te danken en te aanbidden.
Ik wil u hier enkele voorbeelden noemen.
- “En het geschiedde, toen al het volk gedoopt was, en Jezus ook gedoopt was en aan het bidden was, dat de hemel geopend werd …” (Luk. 3:21 – HSV).
- “Het gebeurde in die dagen dat Hij naar buiten ging, naar de berg, om te bidden; en Hij bleef heel de nacht in gebed tot God” (Luk. 6:12 – HSV).
- “Toen ging Jezus met hen naar een plaats die Gethsémané heette, en zei tegen de discipelen: Ga hier zitten, terwijl Ik daar ga bidden” (Matth. 26:36 – HSV).
Het is goed hierbij nog op te merken dat het niet zozeer om de lengte van ons gebed gaat, maar om de intensiteit en de inhoud.
3. Het lezen van de Bijbel
“Ja, natuurlijk” zeggen velen. Toch is het niet zo natuurlijk als het lijkt. Voor een christen die in een ‘normale’ geestelijke toestand verkeert, is het lezen van de Bijbel een vreugde en weet dat hij daarin volharden moet. Maar voor hen die in een ‘abnormale’ geestelijke toestand verkeren is het niet natuurlijk. Zij komen er amper toe en verklaren dit met vele ‘begrijpelijke’ redenen. Hierop wil ik hier niet verder ingaan, maar er zijn vele verschillende redenen die dan naar voren komen.
Kort geleden kwam het volgende bekende Schriftwoord aan de orde: “Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad” (Ps. 119:105).
Ik vroeg hen of zij dit ook vonden. Zij beaamden dit allebei.
Daarop vroeg ik of zij de Bijbel vanmorgen al hadden gelezen. “Nee”, kwam na enige stilte het stamelende, maar eerlijke antwoord. Vergaat het ons ook soms niet zo?
In verband met onze gemeenschap met God is het ook noodzakelijk om ons met Zijn Woord bezig te houden. Doen we dat ook? Of hebben we niet altijd zoveel lust daartoe? De Heer kent onze harten, ook in deze dingen.
Evenals bij het gebed zien we dat de Schriften van groot belang waren voor onze Heer en Heiland. Hiervan ook enkele voorbeelden.
- “Jezus zei tegen hen: Hebt u nooit gelezen in de Schriften: De steen die de bouwers verworpen hadden, die is tot een hoeksteen geworden; dit is door de Heere geschied, en het is wonderlijk in onze ogen?” (Matth. 21:42 – HSV).
- “Maar Jezus antwoordde en zei tegen hen: U dwaalt, omdat u de Schriften niet kent en ook niet de kracht van God” (Matth. 22:29 – HSV).
- “En zij zeiden tegen elkaar: Was ons hart niet brandend in ons, toen Hij onderweg tot ons sprak en voor ons de Schriften opende?” (Luk. 24:32 – HSV).
- “Toen opende Hij hun verstand zodat zij de Schriften begrepen” (Luk. 24:45 – HSV).
- “U onderzoekt de Schriften, want u denkt daardoor eeuwig leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen” (Joh. 5:39 – HSV).
- “Maar als u zijn Schriften niet gelooft, hoe zult u Mijn woorden geloven?” (Joh. 5:47 – HSV).
- Wanneer we Gods Woord lezen, mogen we evenals de dichter van Psalm 119 aan de Heer vragen: “Laat mijn voetstappen vaststaan in Uw woord …” en “Doe Uw aangezicht lichten over Uw dienaar, “leer mij Uw verordeningen” (Ps. 119:133,135).
Het is goed om een vaste tijd te nemen voor het lezen en overdenken van het Woord voor ons dagelijks geestelijk voedsel. Daarnaast is het bestuderen van Gods Woord eveneens een ‘must’ om Zijn gedachten te leren. Sommigen onder u zullen misschien denken: “Deze aansporingen hoor ik regelmatig”. Fijn, wat genadig is de Heer om ons steeds weer aan te sporen om ons met Hem en Zijn Woord bezig te houden, immers dit is wat wij hier op aarde van Hem ontvangen hebben voor onze reis naar het Vaderland. Daarbij hebben we Zijn Geest ontvangen die ons is staat stelt om Zijn stem te horen en om Zijn gedachten te leren verstaan.
Maar wat hebben we dan met deze aansporingen gedaan?
Hoe nodig hebben we ook Zijn Woord in ons leven hier op aarde. Zijn Woord dat ons ook de geheimen van het ‘echte leven’ wil onthullen.
De drie punten hier genoemd hebben alle drie met elkaar te maken en zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden.
Het is niet voldoende om af en toe eens te bidden, alleen de Bijbel aan tafel bij het eten te lezen, zo af en toe gemeenschap met God te hebben.
God verlangt naar ons en wil ons het genot van het ‘echte’ leven geven! Daarvan is de Heer Jezus het Middelpunt.
En wij? Verlangen wij ook naar Hem? Of stijgen ons de zorgen ons boven het hoofd, is het verdriet zo intens en zo knagend dat we geestelijk gezien dreigen te zinken?
Geliefde brusters*, laten we dan dit voor Hem erkennen, laten we onze toevlucht dan tot Hem nemen en dit alles Hem vertellen zonder iets terug te houden. Hij hoort zo graag ons smeken! Dan zullen de vrede en de blijdschap met betrekking tot het ‘rijke echte’ leven onze harten weer veroveren, dan zal de Heer laten merken dat Hij ons zo oneindig liefheeft en alle dingen begrijpt en daarin tot hulp en troost wil zijn.
Oneindige liefde, hoe rijk maakt U toch!
U mint ons, o Heiland, wat wensen wij nog?
Wij danken U,
o Heer, reeds nu,
om eenmaal hier boven
U eeuwig te loven.
Geen macht kan dit heil ons ontroven.
Lied 65 vers 4, Geestelijke Liederen
* Brusters: Eretitel voor broeders en zusters!
Geplaatst in: Actueel, Bijbel, Christendom
© Frisse Wateren, FW