Jakob en de Man die met hem worstelde
Genesis 32 vers 22-32
Deze keer willen we enkele belangrijke details uit het leven van de aartsvader Jakob in herinnering brengen. Hij wordt voor onze onderricht ook verschillende keren naast een ander persoon geplaatst, waardoor belangrijke principes en levenswaarheden bijzonder duidelijk en begrijpelijk gemaakt worden.
Na twintig jaar van moeilijke ervaringen met Laban was Jakob nog niet op het punt, waar God hem wilde hebben. Toen hij zijn oom met zijn familie en zijn kudden verliet, bereidde hij zich onmiddellijk, in zijn eigen kracht en wijsheid, voor op de gevreesde ontmoeting met Ezau. Wel wendde hij zich tot God in een gebed, dat getuigde van een zeker begrip van Gods genade, maar hij was nog niet klaar met zichzelf. Nauwelijks stond hij op van het gebed of hij ging terug naar zijn plannen en zijn regelingen, die niet vrij waren van zijn aangeboren listigheid en slimheid.
Nu zag God, dat het moment gekomen was voor een ander ingrijpen. De kuddes en de families waren op weg, en Jakob bleef alleen achter. En er kwam een Man en worstelde met hem totdat de dageraad aanbrak (Gen. 32:24). Dit was geen sportieve worstelpartij, noch was het een vijand of rover die hem aanviel. Deze Man hier worstelde met hem om hem te overwinnen in zijn vleselijke gezindheid.
Bij al zijn inspanningen om Jakob te tuchtigen, was God er niet op uit zijn karakter te verbeteren, maar om hem de verderfelijkheid en onverbeterlijkheid van zijn vlees te doen inzien. Hier, in Pniël, werd nu duidelijk dat God en het vlees in Jakob onverzoenlijke tegenpolen waren (de Worstelaar was niemand anders dan de Heer in engelengedaante). In de gelovige mag alleen God de overhand hebben en werkzaam zijn. Er ontstond dus een onverzettelijke strijd: het een of het ander. God was vastbesloten een einde te maken aan Jakobs leven naar het vlees en hem te doen vasthouden aan Hem, aan Zijn daden en aan Zijn zegeningen. Omdat dit doel op geen enkele andere manier bereikt kon worden, moest de Heer Jakobs heupgewricht aanraken en ontwrichten.
En inderdaad, Jakob riep aan het einde van de strijd uit: “Ik zal U niet laten gaan, tenzij U mij zegent!” (Gen. 32:26). Wat een winst voor hem! Voortaan was hij een manke man die zich bewust bleef van zijn eigen gebrek aan kracht, maar hij had geleerd, en waarschijnlijk steeds meer geleerd, om te steunen op Gods kracht en wijsheid en zegen. Hij was nu Israël geworden, een “strijder met God.”
De christen moet drie dingen weten over het vlees in hem:
- Het is totaal verdorven (Rom. 7:18);
- Het kruis van Christus heeft mij bevrijd van het vlees: “Maar zij die van Christus <Jezus> zijn, hebben het vlees met de hartstochten en de begeerten gekruisigd” (Gal. 5:24);
- De Heilige Geest, deze Goddelijke Persoon die in mij woont, staat tegenover het vlees; Hij is de trouwe getuige tegen het vlees in mij gedurende mijn leven op aarde, wijst de werkzaamheid ervan aan, brengt de gezindheid ervan aan het licht waar het zich toont en geeft mij kracht om in de gezindheid van de Geest te wandelen.
Het is daarom niet moeilijk voor het eenvoudige verstand dat op Christus gericht is en het hart dat met Hem vervuld is, om onderscheid te maken tussen het vlees en de Geest, om door de Geest geleid te worden en Zijn vrucht voort te brengen (Gal. 5:22). De Heer zei tegen de discipelen: “… omdat Hij bij u blijft en in u zal zijn” (Joh. 14:17); Mochten wij toch ook tegen de Heer zeggen: “Ik zal u niet laten gaan, tenzij u mij zegent!”
© www.haltefest.ch
Jaargang: 1962 – Bladzijde 61; auteur: Uit het ABC van de christen
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW