Psalm 36
Voor iemand die God vreest is het onmogelijk om door een boze wereld te gaan zonder moeilijkheden en ellende te ondervinden. De duivel probeert de gelovigen met de moeilijkheden bezig te houden, om de ziel van God te verwijderen. Geloof gebruikt de moeilijkheden als een gelegenheid om zich tot God te wenden, en overwint daarmee niet alleen de vijand, maar wordt ook in en door moeilijkheden gezegend. In Psalm 36 vinden we iemand, die ernstige moeilijkheden ondervindt en toch diepe troost en grote zegeningen in de moeilijkheden ervaart, omdat hij zich tot God wendt.
Vers 2 tot en met 5: Deze vier verzen beschrijven de moeilijkheid. De dienaar van God heeft te maken met een vijand, die op een goddeloze wijze handelt en duidelijk maakt, dat hij geen geweten heeft voor God – “Ontzag voor God staat hem niet voor ogen”.
Bovendien is zijn vijand zo verblind door zijn eigen ijdelheid dat, zelfs als zijn ongerechtigheid goed zichtbaar wordt en haat blijkt te zijn, hij zichzelf vleit dat hij gelijk heeft.
In zijn poging om zijn recht te bewijzen, gebruikt hij sluwheid en probeert hij met bedrieglijke woorden zijn onrecht te bedekken. In goddeloosheid vat hij verontwaardiging op, en het gevoel van goed en kwaad is zodanig van hem geweken, dat hij het kwaad niet langer verafschuwt.
Dus heeft de godvruchtige schrijver te maken met een gewetenloze tegenstander, wiens inbeelding geen onrecht toegeven zal, die list gebruikt om zijn boosheid te bedekken, en die in werkelijkheid een boze misdadiger is.
Vers 6 tot 8: In het licht van zulke grote moeilijkheden, neemt de godvruchtige ook niet de geringste stappen om zijn vijand te verwonden of wraak op hem af te smeken. Hij vindt zijn troost daarin, zich tot de Heer te wenden en op Zijn goedheid en trouw te bouwen.
Gods goedheid kan tegen elke boosheid van de mens beschermen, en Zijn trouw zal met alle kwaad handelen. Iemand die God vreest, hoeft zijn eigen zaak ook niet in eigen hand te nemen. Het is alleen aan hem om zich bij God aan te bevelen en alles in Zijn handen over te laten.
Gods goedheid strekt zich uit tot aan de hemel en Zijn trouw reikt tot aan de wolken. Beide zijn onbereikbaar voor de boosheid van de goddelozen. In vertrouwen op God en al onze moeilijkheden voor Hem uitspreidend, zullen we onze toevlucht voor de boosheid van mensen onder de schaduw van Zijn vleugels vinden.
Vers 9 en 10: Nadat de ziel troost en rust te midden van de moeilijkheden gevonden heeft, is de ziel nu vrij om de volle zegen van God voor Zijn volk te genieten. De psalmist leert dat degenen die hun vertrouwen op God stellen, niet alleen onderdak vinden in de schaduw van Zijn vleugels, maar ook volledig vervuld raken van de vettigheid van het huis van God. Het huis van God staat voor vreugde en geluk, welke vorm dit huis ook heeft in de verschillende bedelingen. In Gods huis zijn de mens en zijn boosheid vergeten en spreekt alles over God en Zijn glorie. Zo lezen we in een andere psalm: “… in Zijn tempel zegt een ieder: Hem zij de eer” (Ps. 29:9). Voor de christen is het huis van de Vader de plaats waar Christus heen is gegaan, het thuisland, waar geen schaduw van de dood kan komen en niets wat bezoedelt kan binnendringen, waar liefde en heiligheid de plaats vervullen. Het is ons een voorrecht om onze vreugde en voldoening daarin te vinden, in afwachting van de volheid van de zegen van het Vaderhuis, waar we heilig en onberispelijk voor God in liefde zullen zijn.
Bovendien zal God ons niet alleen toestaan om onszelf te voeden met de vettigheid van Zijn huis, maar ook om te drinken uit de stroom van Zijn gelukzaligheid. Spreekt dat niet in beeld over het eeuwige raadsbesluit van God, die Hij voor de grondlegging van de wereld opgevat heeft, en die noch door het kwaad van de mensen, noch door het falen van de gelovigen kan worden aangetast? In alle bedelingen vervult God, ondanks alle macht van de vijand en de boosheid van de mens, Zijn welgevallen om een volk te bezitten tot Zijn heerlijkheid, “in Christus Jezus, tot in alle geslachten van alle eeuwigheid” (verg. Ef. 3:21). Deze stroom van de vreugde van God stroomt van eeuwigheid tot eeuwigheid en we kunnen op onze weg door de tijd van Zijn zegen genieten.
Bovendien is bij God de “Bron van het leven”. Leven is het genieten van de betrekkingen met God, waarin Hij de gelovige heeft gebracht – het levende genot van Zijn gunst. God Zelf is de Bron van dit leven en het is ons gelukkig deel om dat leven te leven, doordat wij in gemeenschap met God en in het genot van Zijn gunst onze weg gaan.
Ten slotte zegt de psalmist: “In Uw licht zien wij het licht” (vs. 10). Temidden van de moeilijkheden van deze wereld, kan de weg vaak donker schijnen, maar God geeft ons licht, en in Zijn licht zullen we voor elke stap van onze reis licht vinden.
Zo vindt de man die God vreest, nadat hij zichzelf en zijn moeilijkheden bij God heeft aanbevolen, een toevlucht onder de schaduw van de vleugels van God, bevrediging in de vettigheid van het huis van God, verfrissing in de stroom van Gods gunst, gunst en vreugde in de bron van leven en licht in het midden de heersende duisternis.
Vers 11 tot en met 13: In het genot van deze zegeningen drukt de ziel nogmaals zijn vertrouwen uit in de goedheid en gerechtigheid van God. Degenen die God kennen en in oprechtheid wandelen, kunnen er op vertrouwen, dat God hen ondersteunt, terwijl de hoogmoedigen en goddelozen uiteindelijk zullen vallen en nooit meer zullen opstaan.
Hamilton Smith, © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 31.05.2008.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW