20 jaar geleden

Ruth (4)

Deze doorlopende overdenking is ontstaan uit voordrachten en zijn voor de praktijk bedoeld. Moge de Heer ons door deze eenvoudige overdenking rijkelijk zegenen! – Het ligt mij op het hart daarop te wijzen, dat men uitleg over het Woord van God alleen met de Bijbel en onder gebed leest.

Belijdenis en praktijk

“Mijn God is koning”. “De God Israëls voor Wiens aangezicht ik sta”. “De Heere is mijn God”. “Gilead is een stad van werkers der ongerechtigheid; zij is betreden met bloedsporen”.

Drie dingen die de Heere welgevallig zijn, kenmerken Elia: Toen de hongersnood kwam, gebruikte de grote almachtige God de raven, de vraatzuchtigste vogel, om de man Gods aan de beek Krith te verzorgen. Ze brachten (1 Koningen 17:6). Toen nu de beek uitgedroogd was, zond God Zijn knecht naar een weduwe te Zarfath; deze stond bij zijn aankomst op het punt van de laatste hand vol meel voor zich en haar zoon toe te bereiden om het eten en daarna te sterven.

Hoe dankbaar waren toen de mensen – ook de onbekeerden – voor een korst brood, of zelfs een “hand vol meel”. Wie bidt vandaag nog daarom, of om een kledingstuk? Wie echter dankt de Heer genoeg – in ’t bijzonder wij, de kinderen van God – voor alle overvloedige dingen in de voorziening van voedsel en kleding? Onze God laat ons in zijn goedheid genieten van ontelbare dingen, die ver boven de maat “voedsel en kleding” uitgaan. Het gevaar van de welvaart is dat wij de Heer in de dingen van het leven nauwelijks nog nodig hebben. Het gevolg daarvan is dikwijls dat wij ons dingen veroorloven die in tegenspraak met onze belijdenis zijn.

“Mijn God is koning”

Misschien zegt de een of andere lezer van zichzelf: “Ik ben niet goddeloos en heb ook mijn geloof”. De vraag is deze, of u vergeving van uw zonden hebt, of u de Heer Jezus Christus als uw Heiland kent! Zo niet, dan is het de allerhoogste tijd om met de schuld van uw leven tot de Heer Jezus te komen en u door bekering tot God en geloof in het werk van Christus te laten redden! Wie echter een kind van God is moge zijn tegenwoordige standpunt in het licht van onze geschiedenis onderzoeken. Bent u een afgezonderde, een bijwoner en vreemdeling? Staat u voor het aangezicht van God of bevindt u zich op een plaats waar het getuigenis: “Mijn God is koning” of “de HEERE is mijn God” noch principieel, noch in de praktijk niet wordt gewaardeerd? Wij kennen allen de geschiedenis van Jakob, wiens weg vaak door eigen wil en overleggingen werd gekenmerkt. Wat echter zijn levensavond onderscheidde waren deze drie dingen: Terugblikkend op de vele kronkelingen van zijn pad, zei hij: “De God voor Wiens aangezicht mijn vaderen, Abraham en Izak, gewandeld hebben, de God Die mij als herder geleid heeft, mijn leven lang tot op deze dag, de Engel, Die mij verlost heeft van al het kwaad, zegene deze jongens, zodat door hen mijn naam en de naam van mijn vaderen, Abraham en Izak, genoemd zal blijven en zij in het midden van het land in menigte zullen toenemen” (Genesis 48:15-16 – HSV). De oudere lezers zullen zeker met dankbare harten met de woorden van Jakob instemmen en voor onze geliefde jongeren wensen wij dat zij hun schreden ver van iedere “weg van moeite”, van iedere weg naar “Moab”, in de wereld, mogen houden.

De Schriftplaatsen van deze overdenkingen zijn aangehaald uit de Statenvertaling 1991 (Oude Testament) en uit de z.g. Voorhoevevertaling 4e druk (Nieuwe Testament). Mocht het anders zijn, wordt dat zo veel mogelijk vermeld.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW