20 jaar geleden

Ruth (17)

Deze doorlopende overdenking is ontstaan uit voordrachten en zijn voor de praktijk bedoeld. Moge de Heer ons door deze eenvoudige overdenking rijkelijk zegenen! – Het ligt mij op het hart daarop te wijzen, dat men uitleg over het Woord van God alleen met de Bijbel en onder gebed leest.

De voorzorgen van Boaz (II)

Ruth 2:9: “Als u dorst, zo ga tot de vaten, en drink van hetgeen de jongens zullen geschept hebben”.

Op het veld van Boaz kent ieder zijn vastgestelde opgave. Daar is de jongen, die over de maaiers is gesteld (2:4-5), daar zijn de maaiers (2:3), de maagden (2:8) en de jongens. Maar de hoofdpersoon is Boaz zelf. Hoewel Ruth de nederige plaats van arenlezer innneemt, is zij toch het voorwerp van de bijzondere zorg van Boaz. Mochten wij toch meer bereid zijn om arenlezer – teken van behoeftigheid – op het veld van Boaz te zijn. De Heer Jezus, onze Boaz, heeft een liefdevol plan met zulken die in bewustzijn van hun behoefte op Zijn veld komen om “aren te lezen”. Helaas heeft de Christenheid in het algemeen dit voorrecht weinig gewaardeerd. Tot op vandaag is men veelmeer geneigd te handelen naar 2 TimotheĆ¼s 4:3 omdat men graag dat hoort wat “het gehoor streelt” en “voor zichzelf leraars verzamelt”. Vele christenen kunnen de “gezonde leer” niet verdragen. Als gevolg daarvan keren zij hun oor van de waarheid af en wenden zich tot de “fabels”. Kan daar nog sprake van geestelijke verkwikking en bevrediging voor de harten zijn? Onmogelijk!

“Maaiers” stellen de dienaars van het Woord voor die bekwaam zijn met de waarheid van de Heilige Schrift te dienen. Zij staan onder toezicht van de “jongen” die over de maaiers is gesteld – een beeld van de Heilige Geest. Zij willen zich door Hem laten leiden. Maagden zijn een beeld van gelovigen die in hun wandel in onderworpenheid aan de autoriteit van het Woord van God aan Goddelijke principes wensen te voldoen. In plaats van “maagden” kan ook met “jonkvrouwen” vertaald worden. Zij worden door reinheid gekenmerkt. Houd je bij hen. Op het veld van Boaz is dus voedsel, zekerheid en bevrediging. “Als u dorst, zo ga tot de vaten, en drink van hetgeen de jongens zullen geschept hebben”. De maaiers die hier jongens genoemd worden, zorgen voor geestelijke verkwikking doordat zij de Goddelijke waarheid, levend gemaakt door de kracht van de Heilige Geest, aan de zielen brengen. Het is het kostbare Woord van God dat zij “scheppen” om het aan anderen door te geven. Natuurlijk moet iedere verloste dagelijks persoonlijk het Woord van God lezen en op hart en geweten toepassen. Zonder dat is er geen gezonde groei in het geloof en de kennis van Jezus Christus. Maar bij de “vaten” mag men ook wel denken aan de geschriften die de ware Boaz, de Heer Jezus, ons door Godvruchtige broeders gegeven heeft. Zij zijn een hulpmiddel om de dorst van een arenlezer te stillen.

Dat wij toch rijkelijk gebruik maken van wat de jongens geschept hebben. “Maaiers” of “jongens” hoeven geen bestudeerde mensen te zijn, vaak zijn het eenvoudige broeders. Zij zijn geen kinderen in het geloof maar in geestelijk opzicht gerijpte en ervaren mannen.

Met zulk een “jongen” die landbouwer van beroep was, onderhield zich eens een hoogontwikkelde theoloog over het Woord van God. Hoe verbaasd was deze toen hij de wijsheid en inzicht in de gedachten van God van deze eenvoudige broeder onderkende waarin hij zichzelf nog niet opgegroeid voelde. Op zijn vraag: “Aan welke universiteit hebt u gestudeerd?” ontving hij het antwoord: “Ik heb aan de universiteit van mijn God gestudeerd, dit was voor mij in de koeienstal en op het veld achter de ploeg”. Dit was een van de “jongens”. Voor de mensen van deze wereld nietig maar een “grote in het rijk van God”.

Zulke “jongens” leren in de verborgen omgang met hun Heer uit die nooit uitdrogende bron te scheppen. Daartoe is het nodig af te dalen want de rijkdommen van de schatten van de Goddelijke waarheid liggen niet aan de oppervlakte. Men moet diep neerbukken en eerst voor zichzelf het Woord van God doorvorsen. “Jongens” moeten ootmoedig voor de Heer zijn en Zijn Woord allereerst op zichzelf toepassen. Daardoor kan de Heer hen bekwamen om een gezegende dienst voor anderen te doen. Zo is er op het veld van Boaz altijd iets ter verfrissing voorhanden wat de “jongens geschept” hebben. Hij zorgt er steeds voor dat er “jongens” zijn die scheppen waardoor zij zelf en anderen worden verkwikt (Efeze 4:11-15).

De Heer geeft boven bidden en denken. Maar wij moeten ook in geloof vragen dat Hij Zijn vergadering (gemeente) nog meer gaven geeft, waardoor zij wordt opgebouwd zoals we het in 1 Korinthe 14 lezen. Moet het ook niet voor trouwe zusters een hartezaak zijn daarvoor te bidden? Naast hun bezig zijn in de huishoudelijke arbeid denken Godvruchtige vrouwen ook aan de dingen en behoeften van de vergadering.

Toen Ruth de goede woorden van Boaz hoorde, wiep zij zich aan zijn voeten. “Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben?” Hebt u, geliefde gelovige lezer, deze vraag ook al gesteld in het aangezicht van de “alle kennis overstijgende liefde van Christus” en uw eigen onwaardigheid? Ja, wij buigen ons in dankbaarheid voor Hem neer en roemen Zijn oneindige liefde en genade.

Hoe meer wij Zijn heerlijke Persoon overdenken, des te meer krijgen wij antwoord op bovenstaande vraag. Want Hij heeft Zichzelf voor u en mij overgegeven. “Niemand heeft groter liefde dan deze, dat iemand zijn leven inzet voor zijn vrienden” (Johannes 15:13). Waren wij Zijn vrienden? Nee, wij waren Zijn vijanden (Romeinen 5:10); voor zulken leed en stierf Hij aan het kruis op Golgotha om ons voor eeuwig gelukkig te maken.

“En Boaz antwoordde en zeide tot haar: Het is mij wel aangezegd alles, wat gij bij uw schoonmoeder gedaan hebt, na de dood van uw man, en hebt uw vader en uw moeder, en het land uwer geboorte verlaten, en zijt heengegaan tot een volk, dat gij van te voren niet kendet. De HEERE vergelde u uw daad en uw loon zij volkomen, van de HEERE, de God Israels, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen!” (Ruth 2:11,12). Boaz geeft een wonderbaar getuigenis aan haar. Het overtreft verre dat van de “jongen, die over de maaiers gezet was” (vers 5-6). Hij vergeet niets van dat wat zij had gedaan sinds de dood van haar man, in het bijzonder aan haar schoonmoeder. Eveneens dat zij haar land had verlaten om bij dit arme, getuchtigde volk te horen. Hij brengt de vrucht van haar geloof en de arbeid van de liefde naar voren. Niet zij beroemt zich op dat wat zij had gedaan, neen, hij zelf spreekt ervan. Zo zal de Heer alles wat uit liefde tot Hem gedaan werd, erkennen en belonen.

Ook wij mogen onze toevlucht nemen onder de schaduw van Zijn vleugels (Psalm 36:8). Daar zijn wij geborgen, door Zijn genade omgeven en vertroost.

Wordt D.V. vervolgd.

De Schriftplaatsen van deze overdenkingen zijn aangehaald uit de Statenvertaling 1991 (Oude Testament) en uit de z.g. Voorhoevevertaling 4e druk (Nieuwe Testament), tenzij anders vermeld.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW