20 jaar geleden
Ruth (13)
|
Deze doorlopende overdenking is ontstaan uit voordrachten en zijn voor de praktijk bedoeld. Moge de Heer ons door deze eenvoudige overdenking rijkelijk zegenen! – Het ligt mij op het hart daarop te wijzen, dat men uitleg over het Woord van God alleen met de Bijbel en onder gebed leest.
De dienst van Ruth
Ruth 2:1-3: “Naómi nu had een bloedvriend van haar man, een man, geweldig van vermogen, van het geslacht van Elimélech; en zijn naam was Boaz. 2) En Ruth, de Moabietische, zeide tot Naómi: Laat mij toch in het veld gaan, en van de aren oplezen, achter hem, in wiens ogen ik genade zal vinden. En zij zeide tot haar: Ga heen, mijn dochter! 3) Zo ging zij heen, en kwam en las op in het veld, achter de maaiers; en haar viel bij geval voor, een deel van het veld van Boaz, die van het geslacht van Elimélech was”.
Naómi herinnert zich verbindingen van verwantschap die in het verder verloop van dit boek een belangrijke rol spelen. Boaz, een man van vermogen, was familie van de man van Naómi, uit het geslacht van Elimélech. De grote God leidde het zo dat Ruth “toevallig” op het veld van Boaz kwam om aren te lezen. Zij vertrouwt op de genade die zij hoopt te vinden. Zij volgt de drijfveer van haar eigen hart, zij had daarvoor geen aansporing van Naómi nodig. Haar woorden zijn van bijzondere schoonheid: “Laat mij toch in het veld gaan, en van de aren oplezen, achter hem, in wiens ogen ik genade zal vinden”. De God van Israël Die nu ook haar God was, zou haar niet teleurstellen maar haar de man laten vinden die haar genade zou schenken. Zij was arm en zonder rechten in Bethlehem maar zij gaat de weg van het geloof. Wie deze weg inslaat, steunt niet op eigen bekwaamheden, rechten en dergelijke, maar alleen op de grote almachtige God. Hij beloont het geloof en de afhankelijkheid en leidt alles heerlijk tot een goed einde.
Het was geen weg van eigenwil want zij vroeg aan haar schoonmoeder: “Laat mij toch …”. Naómi zei: “Ga heen, mijn dochter!”. Wordt er niet verschrikkelijk veel eigenwil onder de kinderen van God gevonden? Bitter leed en veel tranen zijn vaak de gevolgen van eigen wegen. Dit is ook bijzonder belangrijk voor onze jonge vrienden die belijden het eigendom te zijn van de Heer Jezus. Vraagt men de ouders om hun goedkeuring of gaat men hen voorbij zoals het in de wereld van vandaag de gewoonte is? In het bijzonder in beslissende vragen zou men advies moeten inwinnen bij de ouders of ervaren broeders. Hoeveel treurige gevolgen zouden daardoor vermeden zijn geworden. Hoeveel smaad is door eigenwillig handelen op de Naam van de Heer gekomen.
Net zo belangrijk zijn de ware motieven met betrekking tot een dienst voor de Heer. Alleen Hij kan een dienstknecht opdracht geven deze of gene dienst voor Hem te doen. En dan gaat het daarom of de dienstknecht in afhankelijkheid van de Heer de dienst uitoefent. Zijn geestelijk gezinde medebrusters zullen zeer goed weten te beoordelen of de dienst naar Gods gedachten en in afhankelijkheid gebeurt of eigenwillig uit geldingsdrang. Iedere ware dienst is immers tot zegen en tot eer van de Heer.
Maar er zijn ook vele diensten die niet op de voorgrond komen maar toch waardevol en noodzakelijk zijn, zoals weduwen en wezen in hun moeiten bezoeken, barmhartigheid bewijzen met vreugde, meedelen in eenvoud, gastvrijheid beoefenen zonder mopperen. Hoeveel diensten kunnen gedaan worden ten dienst van de kinderen van God of ook om onbekeerde mensen de weg naar de Heiland te wijzen. Zo schreef een twaalfjarig meisje, die pas sinds een half jaar het eigendom was van de Heer Jezus, dat zij iedere morgen afzonderlijk voor de redding van haar onderwijzer en medescholieren bad. Zij verdeelde traktaten in school. Een onbeduidende dienst en toch – hoe waardevol!
Het is vandaag aan het einde van de genadetijd bijzonder belangrijk ons af te vragen waartoe wij nog in deze wereld zijn. Niet iedereen kan een prediking houden. Ook in de omgang met anderen kan niet ieder zo spreken zoals hij het wel graag zou willen. Maar wij moeten er toch van getuigen wat wij persoonlijk met de Heer Jezus hebben beleefd. De Heer zegt tegen de genezen bezetene: “Ga heen … en bericht hun hoeveel de Heer aan u gedaan heeft, en hoe Hij Zich over u ontfermd heeft” (Markus 5:19).
Veel lieve kinderen van God “zitten in de gemakkelijke stoel van de kennis en traditie”, spreken van het komen van de Heer maar doen niets tot redding van de verlorenen. Uit hun gelederen komt vaak de hardste kritiek met betrekking tot de arbeid van hen die zich op onbaatzuchtige wijze door de Heer laten gebruiken. Maar de Heer zij dank dat er ook zulken zijn die niet alleen zelf arbeiden, maar ook anderen tot arbeid aansporen. De Heer Jezus zei tegen Zijn discipelen: “Smeekt dan de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstoot” (Mattheüs 9:38).
Hij Zelf is de “Man van Vermogen”, de ware Boaz. De beide grote zuilen in de tempel van Salomo heten Jachin en Boaz. Jachin betekent: “Hij zal oprichten” en Boaz: “In hem is kracht”. Hij zal dat wat Hij gewerkt heeft ook oprichten of bevestigen door Zijn kracht, want in ons is geen kracht. Hij zal ons verder leiden op de weg van het geloof opdat wij versterken en toenemen in de innerlijke mens. Hoe nodig is het daarom aren te verzamelen om zich daar mee te voeden. In het land Israël was er weer brood. Maar eerst moeten de aren worden verzameld. Ruth had een gewillig hart. Zij streefde niet in vleselijke ijver naar grote dingen. Maar zij werd er toe gedrongen het meest voor de hand liggende te doen: aren te lezen.
Is het niet ook voor ons noodzakelijk in de eerste plaats “aren te lezen”, dat betekent voedsel te verzamelen voor onze zielen. Wanneer wij onszelf niet voeden met het koren van het land, hoe willen wij dan groeien of zelfs anderen kunnen meedelen? Maar het was een zware arbeid om steeds in gebukte houding achter de maaiers aan te gaan en op te lezen. Wij kunnen alleen dan een zegen hebben wanneer wij het Woord van God in ons opnemen en ons in onderworpenheid en ootmoed onder zijn autoriteit buigen. Alleen dan zal het tot ons nut zijn en innerlijke winst brengen.
“Ga heen, mijn dochter”, zo heeft Naómi gezegd. “En haar viel bij geval voor, een deel van het veld van Boaz”. Is er werkelijk blinde toeval? Voor ongelovigen lijkt veel “puur toeval”, zelfs menig kind van God sluit zich bij zulk een veronderstelling aan. Wanneer wij dit “toeval” in het Boek Ruth eens nagaan is er voor ons geen toeval meer. Buiten het boek Ruth vinden wij de uitdrukking in Deuteronomium 22:6 (zo vertaald in sommige Duitse vertalingen), in 2 Samuël 1:6 en 20:1. De Heer Jezus zegt in Mattheüs 6:33: “Zoekt eerst het koninkrijk Gods … en al deze dingen zullen u er bij gegeven worden”. In andere vertalingen staat: “… en al deze dingen zullen u toevallen” (zo vertaald in sommige Duitse vertalingen). Toevalligheden? Van wie en van waar? Van God Zelf, van boven af.
Alle gebeurtenissen van ons leven worden door de grote God bestuurd en door Zijn wil bestemd. Er is nu eenmaal geen toeval in het leven van de mensen, ook niet bij ongelovigen. God gaat hen na om hen te redden. Vaak gebruikt Hij omstandigheden, gebeurtenissen en personen om hen tot nadenken te zetten. Hij wil hen graag tot belijdenis brengen en redden.
Toevalligheden! Door de God van Israël geleid kwam Ruth op het veld van Boaz. Het viel haar van boven toe. God wil oprechte zielen rechtstreeks daarheen leiden waar Hij hen hebben wil. Daarom is er geen toeval, en juist niet bij Gods kinderen.
God laat iedere verloste die oprecht de waarheid en de plaats van samenkomen naar Gods gedachten zoekt niet halverwege staan. Hij zal hem naar het “veld van Boaz” leiden. Door God gewild, door God bewerkt, door God geleid, van boven toe gevallen.
Wordt vervolgd D.V.
De Schriftplaatsen van deze overdenkingen zijn aangehaald uit de Statenvertaling 1991 (Oude Testament) en uit de z.g. Voorhoevevertaling 4e druk (Nieuwe Testament), tenzij anders vermeld.
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW
Ruth (13)
Deze doorlopende overdenking is ontstaan uit voordrachten en zijn voor de praktijk bedoeld. Moge de Heer ons door deze eenvoudige overdenking rijkelijk zegenen! – Het ligt mij op het hart daarop te wijzen, dat men uitleg over het Woord van God alleen met de Bijbel en onder gebed leest.
De dienst van Ruth
Ruth 2:1-3: “Naómi nu had een bloedvriend van haar man, een man, geweldig van vermogen, van het geslacht van Elimélech; en zijn naam was Boaz. 2) En Ruth, de Moabietische, zeide tot Naómi: Laat mij toch in het veld gaan, en van de aren oplezen, achter hem, in wiens ogen ik genade zal vinden. En zij zeide tot haar: Ga heen, mijn dochter! 3) Zo ging zij heen, en kwam en las op in het veld, achter de maaiers; en haar viel bij geval voor, een deel van het veld van Boaz, die van het geslacht van Elimélech was”.
Naómi herinnert zich verbindingen van verwantschap die in het verder verloop van dit boek een belangrijke rol spelen. Boaz, een man van vermogen, was familie van de man van Naómi, uit het geslacht van Elimélech. De grote God leidde het zo dat Ruth “toevallig” op het veld van Boaz kwam om aren te lezen. Zij vertrouwt op de genade die zij hoopt te vinden. Zij volgt de drijfveer van haar eigen hart, zij had daarvoor geen aansporing van Naómi nodig. Haar woorden zijn van bijzondere schoonheid: “Laat mij toch in het veld gaan, en van de aren oplezen, achter hem, in wiens ogen ik genade zal vinden”. De God van Israël Die nu ook haar God was, zou haar niet teleurstellen maar haar de man laten vinden die haar genade zou schenken. Zij was arm en zonder rechten in Bethlehem maar zij gaat de weg van het geloof. Wie deze weg inslaat, steunt niet op eigen bekwaamheden, rechten en dergelijke, maar alleen op de grote almachtige God. Hij beloont het geloof en de afhankelijkheid en leidt alles heerlijk tot een goed einde.
Het was geen weg van eigenwil want zij vroeg aan haar schoonmoeder: “Laat mij toch …”. Naómi zei: “Ga heen, mijn dochter!”. Wordt er niet verschrikkelijk veel eigenwil onder de kinderen van God gevonden? Bitter leed en veel tranen zijn vaak de gevolgen van eigen wegen. Dit is ook bijzonder belangrijk voor onze jonge vrienden die belijden het eigendom te zijn van de Heer Jezus. Vraagt men de ouders om hun goedkeuring of gaat men hen voorbij zoals het in de wereld van vandaag de gewoonte is? In het bijzonder in beslissende vragen zou men advies moeten inwinnen bij de ouders of ervaren broeders. Hoeveel treurige gevolgen zouden daardoor vermeden zijn geworden. Hoeveel smaad is door eigenwillig handelen op de Naam van de Heer gekomen.
Net zo belangrijk zijn de ware motieven met betrekking tot een dienst voor de Heer. Alleen Hij kan een dienstknecht opdracht geven deze of gene dienst voor Hem te doen. En dan gaat het daarom of de dienstknecht in afhankelijkheid van de Heer de dienst uitoefent. Zijn geestelijk gezinde medebrusters zullen zeer goed weten te beoordelen of de dienst naar Gods gedachten en in afhankelijkheid gebeurt of eigenwillig uit geldingsdrang. Iedere ware dienst is immers tot zegen en tot eer van de Heer.
Maar er zijn ook vele diensten die niet op de voorgrond komen maar toch waardevol en noodzakelijk zijn, zoals weduwen en wezen in hun moeiten bezoeken, barmhartigheid bewijzen met vreugde, meedelen in eenvoud, gastvrijheid beoefenen zonder mopperen. Hoeveel diensten kunnen gedaan worden ten dienst van de kinderen van God of ook om onbekeerde mensen de weg naar de Heiland te wijzen. Zo schreef een twaalfjarig meisje, die pas sinds een half jaar het eigendom was van de Heer Jezus, dat zij iedere morgen afzonderlijk voor de redding van haar onderwijzer en medescholieren bad. Zij verdeelde traktaten in school. Een onbeduidende dienst en toch – hoe waardevol!
Het is vandaag aan het einde van de genadetijd bijzonder belangrijk ons af te vragen waartoe wij nog in deze wereld zijn. Niet iedereen kan een prediking houden. Ook in de omgang met anderen kan niet ieder zo spreken zoals hij het wel graag zou willen. Maar wij moeten er toch van getuigen wat wij persoonlijk met de Heer Jezus hebben beleefd. De Heer zegt tegen de genezen bezetene: “Ga heen … en bericht hun hoeveel de Heer aan u gedaan heeft, en hoe Hij Zich over u ontfermd heeft” (Markus 5:19).
Veel lieve kinderen van God “zitten in de gemakkelijke stoel van de kennis en traditie”, spreken van het komen van de Heer maar doen niets tot redding van de verlorenen. Uit hun gelederen komt vaak de hardste kritiek met betrekking tot de arbeid van hen die zich op onbaatzuchtige wijze door de Heer laten gebruiken. Maar de Heer zij dank dat er ook zulken zijn die niet alleen zelf arbeiden, maar ook anderen tot arbeid aansporen. De Heer Jezus zei tegen Zijn discipelen: “Smeekt dan de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstoot” (Mattheüs 9:38).
Hij Zelf is de “Man van Vermogen”, de ware Boaz. De beide grote zuilen in de tempel van Salomo heten Jachin en Boaz. Jachin betekent: “Hij zal oprichten” en Boaz: “In hem is kracht”. Hij zal dat wat Hij gewerkt heeft ook oprichten of bevestigen door Zijn kracht, want in ons is geen kracht. Hij zal ons verder leiden op de weg van het geloof opdat wij versterken en toenemen in de innerlijke mens. Hoe nodig is het daarom aren te verzamelen om zich daar mee te voeden. In het land Israël was er weer brood. Maar eerst moeten de aren worden verzameld. Ruth had een gewillig hart. Zij streefde niet in vleselijke ijver naar grote dingen. Maar zij werd er toe gedrongen het meest voor de hand liggende te doen: aren te lezen.
Is het niet ook voor ons noodzakelijk in de eerste plaats “aren te lezen”, dat betekent voedsel te verzamelen voor onze zielen. Wanneer wij onszelf niet voeden met het koren van het land, hoe willen wij dan groeien of zelfs anderen kunnen meedelen? Maar het was een zware arbeid om steeds in gebukte houding achter de maaiers aan te gaan en op te lezen. Wij kunnen alleen dan een zegen hebben wanneer wij het Woord van God in ons opnemen en ons in onderworpenheid en ootmoed onder zijn autoriteit buigen. Alleen dan zal het tot ons nut zijn en innerlijke winst brengen.
“Ga heen, mijn dochter”, zo heeft Naómi gezegd. “En haar viel bij geval voor, een deel van het veld van Boaz”. Is er werkelijk blinde toeval? Voor ongelovigen lijkt veel “puur toeval”, zelfs menig kind van God sluit zich bij zulk een veronderstelling aan. Wanneer wij dit “toeval” in het Boek Ruth eens nagaan is er voor ons geen toeval meer. Buiten het boek Ruth vinden wij de uitdrukking in Deuteronomium 22:6 (zo vertaald in sommige Duitse vertalingen), in 2 Samuël 1:6 en 20:1. De Heer Jezus zegt in Mattheüs 6:33: “Zoekt eerst het koninkrijk Gods … en al deze dingen zullen u er bij gegeven worden”. In andere vertalingen staat: “… en al deze dingen zullen u toevallen” (zo vertaald in sommige Duitse vertalingen). Toevalligheden? Van wie en van waar? Van God Zelf, van boven af.
Alle gebeurtenissen van ons leven worden door de grote God bestuurd en door Zijn wil bestemd. Er is nu eenmaal geen toeval in het leven van de mensen, ook niet bij ongelovigen. God gaat hen na om hen te redden. Vaak gebruikt Hij omstandigheden, gebeurtenissen en personen om hen tot nadenken te zetten. Hij wil hen graag tot belijdenis brengen en redden.
Toevalligheden! Door de God van Israël geleid kwam Ruth op het veld van Boaz. Het viel haar van boven toe. God wil oprechte zielen rechtstreeks daarheen leiden waar Hij hen hebben wil. Daarom is er geen toeval, en juist niet bij Gods kinderen.
God laat iedere verloste die oprecht de waarheid en de plaats van samenkomen naar Gods gedachten zoekt niet halverwege staan. Hij zal hem naar het “veld van Boaz” leiden. Door God gewild, door God bewerkt, door God geleid, van boven toe gevallen.
Wordt vervolgd D.V.
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW