10 jaar geleden

Rust … vrede … wie zoekt dat niet?

De toekomstige rust

Hebreeën 4 gaat over het geweldige feit dat wij de rust mogen ingaan. Het wordt daar aangegeven als iets wat “toekomstig” is. In Hebreeën 3:7-19 gaat het over de woestijnreis van het volk Israël dat de rust van Kanaän als doel had (zie vs. 17-18). Dat is voor ons vandaag uiteraard niet meer van toepassing want wij zijn niet op weg naar Kanaän, het beloofde land. Wel zijn wij op weg naar de ‘hemelse rust’. De woestijn is voor ons de wereld waar wij doorheen moeten om te kunnen komen in de rust van de toekomstige heerlijkheid. Dit is het onderwerp van Hebreeën 4 vers 1-11. Vanaf vers 12-16 vinden we de hulpmiddelen die God ons gegeven heeft op weg naar die rust, namelijk:

  1. Het Woord van God;
  2. de priesterdienst van onze Heer Jezus Christus, de Zoon van God.

Nu zijn wij dus nog in de woestijn (wereld) en hebben de hemelse rust voor ogen. Een rust die we ook te danken hebben uitsluitend aan het volbrachte werk van Christus. Immers Hij heeft de zonde(n) die ons van deze hemelse rust af hielden, op Zich genomen en volledig uitgeboet op het kruis van Golgotha. Deze rust die gekenmerkt wordt door de afwezigheid van zonde, ziekte, dood en in plaats daarvan de aanwezigheid van Hem die het Lam van God wilde zijn en ook geworden is (verg. Openb. 21:4; 5:6; Joh. 1:29; 17:24).

Opvallend is het dat de rust ook ‘Zijn rust’ (3:11,18 en 4:1,35; ) wordt genoemd. Iemand schreef hierover het volgende: “God kan alleen rusten in wat Zijn liefde en heiligheid bevredigt. Gods rust zal bereikt zijn, wanneer Gods liefde voor hen die Hij liefheeft, Zijn gedachten heeft vervuld. Wanneer gerechtigheid is gevestigd en verdriet en zuchten zijn weggevlucht, zal God “zwijgen (of rusten) in Zijn liefde” (Zefánja 3:17). Heiligheid kan niet rusten waar zonde is; liefde kan niet rusten waar verdriet is” (JND).

Aardse rust

In Psalm 95 vinden we de ernstige aansporing van God – bestemd voor Israël –  om naar de stem van de Heer te luisteren en het hart niet te verharden, zoals in de dagen van Meriba en Massa in de woestijn. Dit met het oog op “Mijn rust” zoals deze psalm aangeeft (zie Ps. 95:7-8,11). Dan zouden zij deel hebben aan de toekomstige rust op aarde onder de regering van Christus in het duizendjarig vrederijk. (Vrede is ook een ander woord voor rust). Als zij zich niet voor Hem zouden neerbuigen en knielen voor Hem Die hen gemaakt had, zouden zij geen deel hebben aan deze ‘aardse rust’.

Weer een andere schrijver zegt het volgende: “Er is geen tegenwoordige rust die de rust van God is. En omdat de rust toekomstig is, is het een grote bescherming voor iedere christen, bovenal voor een joodse christen, om die rust hier beneden niet te zoeken. Zoals God temidden van de zonde en ellende niet kan rusten, moeten ook wij ons die rust niet toestaan, zelfs niet in onze wensen, en nog minder die rust tot ons leven maken. Nu is het de tijd voor het werk van de liefde, als we Zijn liefde kennen; nu de tijd te zoeken naar ware aanbidders van de Vader zoals Hij die Zelf zoekt” (WK).

Wat moeten wij met deze wetenschap?

De toepassing voor ons vinden we in Hebreeën 4:11. De rust waarover we het hier hebben, is dus nog toekomstig, of het nu gaat om het hemelse of het aardse volk van God.

De tegenwoordige rust van het geweten

De Bijbel kent ook de rust voor het geweten. Dat is de rust die een gelovige ontvangt als hij gelooft in de Persoon en het werk van Christus. Dit vinden we bijvoorbeeld in Mattheüs 11:28: “Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”. Wanneer ik met mijn last van zonde(n) bij Hem kom, ontvang ik rust voor mijn geweten omdat het gereinigd is door het kostbare bloed van Christus (verg. Hebr. 9:14; 10:22).

Dit – alsmede de andere soorten van vrede – wordt zo treffend uitgedrukt in de woorden van het volgende lied:

Op het Godslam rust mijn ziele,
vol bewondering bidt zij aan;
alle, alle mijne zonden
heeft Zijn zoenbloed weggedaan.

Zalig rustoord, – zoete vrede
vult mijn hart en blijft het bij.
Hij, in Wie God zelf kan rusten,
is het rustpunt ook voor mij.

Ruste vond hier mijn geweten;
want Zijn bloed – o heilfontein –
heeft van alle mijne zonden
mij gewassen blank en rein.

Met de vrede Gods in ’t harte
ga ik hier door smart en strijd;
eeuwige rust vind ik daarboven
in des Godslams heerlijkheid.

Daar zal Hem mijn oog aanschouwen,
Hem, wiens liefde mij verkwikt,
Hem wiens trouw mij hier geleidde,
wiens genâ mij heil beschikt.

Daar bezingen Zijne liefde
duurgekochten door Zijn bloed;
daar is Sions zalige ruste,
’t eindloos loflied, ’t eeuwig goed.

De tegenwoordige rust (vrede) in de dagelijkse wandel

De christen mag ook de rust van het hart kennen. Dit kan alleen als hij in gemeenschap met God wandelt en hij het ‘juk van Christus’ op zich neemt, dat wil zeggen wanneer hij zich in gehoorzaamheid onderwerpt aan Christus en aan Zijn voeten van Hem leert wat het betekent om zachtmoedig en nederig van hart te zijn. Dan zal hij rust vinden voor zijn ziel. “Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw zielen; want Mijn juk is zacht en mijn last is licht” (Matth. 11:29-30). Ook de volgende woorden van de Heer Jezus in Johannes 14 getuigen hiervan: “Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u” (Joh. 14:27). De eerste vrede in deze tekst spreekt van de vrede die de Heer Jezus gemaakt heeft door het bloed van Zijn kruis (Kol. 1:20); deze vrede geeft Hij ons als het ware als Zijn erfenis, deze vrede ‘laat’ Hij ons. De tweede vrede spreekt over Zijn vrede die we in de omstandigheden van ons leven kunnen ervaren (verg. ook Joh. 16:33). Hoe nodig hebben we dat ook. Als we zien hoe de Heer Jezus zelf in Zijn omstandigheden beheerst werd door innerlijke en uiterlijke rust en hoe Hij dit als de volmaakte Mens verwierf – gebed -, komen we onder de indruk. Hij was veel in gebed, zo leren ons de evangeliën. Hij was in voortdurend contact met Zijn Vader. Hoe veel te meer geldt dit dan voor ons?

Tijdelijke rust voor een vermoeide arbeider

Deze rust wordt uitgedrukt in de woorden van de Heer Jezus: “Komt u naar een woeste plaats [met Mij] alleen en rust een weinig” (Mark. 6:31). Dat het om arbeid gaat, blijkt uit het feit dat de apostelen bij Hem kwamen en de Heer Jezus vertelden wat zij allemaal gedaan en geleerd hadden. Dan gaat het dus om hun activiteit, hun werk. Uit de woorden “rust een weinig” of zoals een andere vertaling zegt “rust wat” (Telos) blijkt, dat het om een tijdelijke rust ging, dat zij even “pauze” moesten nemen, om daarna weer aan het werk te gaan. Zeer bemoedigend en leerzaam voor de arbeiders van de Heer, ook vandaag. Maar eigenlijk voor ons allen, want wij hebben allen een werk te doen voor Hem, we hebben allen een taak. Dat moeten we niet afschuiven op of overlaten aan hen, die zich openlijk beschikbaar stellen in de dienst van de Heer. Dat is een groot gevaar om zo te denken. Dan ontstaat er een systeem, zoals we dat in bijna het gehele christendom tegenkomen. Sommigen worden aangewezen in de prediking van het Woord van God, nadat zij daarvoor gestudeerd hebben, hetzij op een theologische hogeschool of universiteit. Dit is een systeem wat we in de Schrift niet vinden. Het is een menselijk systeem. Nee, wij hebben allen een gave van de Heer gekregen waaruit taken ontstaan die Hij in ons hart legt en ons opdraagt. Deze taak mogen we dan in gemeenschap met Hem uitvoeren daar, waar Hij ons aanwijst. Als het goed is worden deze taken ook door de anderen erkend en vervolgens wordt er ook voor gebeden. We doen er goed aan voor elkaar te bidden in plaats van elkaar te bekritiseren of tegen te werken. Als we al denken dat een broeder of zuster taken uitvoert die volgens ons niet door hem of haar uitgeoefend moeten worden, behoren we hem of haar daarover te benaderen op een geestelijke wijze. Dat houdt in ieder geval in dat we de Heer hierin kennen – gebed -, dat we Zijn gedachten – Gods Woord – hierover leren kennen om deze vervolgens ook toe te passen. Dit is de enige juiste weg om hiermee om te gaan. Bij dit alles is het uitermate noodzakelijk om de woorden uit 2 Korinthe 4 vers 1-5 ter harte te nemen.

We vinden daar dat de apostel geen verantwoording schuldig was aan de Korinthiërs met betrekking tot zijn dienst, maar aan de Heer (vs. 3,4). Ons dienen van de Heer moet ook niet gericht zijn op wat anderen ervan zeggen of denken, maar op Hem, en wel met trouw (vs. 2). De beoordeling van God komt zeker inclusief eventuele beloningen (vs. 5). Nogmaals: het is uitermate van belang rekening te houden met het feit dat de dienstknecht of dienstmaagd in de eerste plaats verantwoording schuldig is aan de Heer, Die alleen gezag over hem en haar heeft. Dit voorkomt veel bitterheid en onnodige spanningen en brengt rust en overgave in de harten van de gelovigen. Ook onder arbeiders onderling als ze samen een dienst doen voor de Heer, is het belangrijk om naar elkaar te luisteren en elkaar niet voor de voeten te lopen. Zelfs de apostel Paulus werd betrokken bij een verbittering. Nog wel tussen hem en Barnabas. Toch vervolgde Paulus zijn reis en ging verder met zijn opdracht begeleid door het gebed van de broeders, die hem aan de genade van God opdroegen (Hand. 15:37-41). Dit lezen we niet van Barnabas en Markus.

Er is nog wel meer hierover te zeggen, maar dit is voor ons onderwerp – rust – wel voldoende.

Het is verder van het allergrootste belang dat wij bij Hem uitrusten en met Hem spreken over de arbeid die we voor Hem mogen doen, om zodoende tot rust te komen en nieuwe inspiratie en aanwijzingen van Hem te ontvangen. Het hangt immers niet af van onze inspanningen, hoe intensief die ook mogen zijn. Uiteindelijk is het toch zo dat niemand iets kan doen zonder Hem, zonder Zijn kracht, zonder Zijn aanwijzingen. Laten we ook de tijd nemen om ‘een weinig met Hem te rusten’. Met Hem! Hoe zegenend, reinigend en bemoedigend zal dat werken. Kennen we deze tijden?

Maar niet alleen om uit te rusten van onze inspanningen maar ook om te genieten van Zijn nabijheid. Dan komt er rust en worden we weer opgeladen om verder te kunnen gaan. Ook de Heer Jezus wist wat vermoeidheid was (Joh. 4:6). Hij was immers óók volmaakt Mens. Hoeveel arbeid heeft Hij toch verricht? Hij was altijd bezig, dag in dag uit. Hij ging het land door, goeddoende en allen genezende die door de duivel overweldigd waren. De discipelen waren daar getuigen van (Hand. 10:38-39). Daarbij mogen we vooral ook denken aan het werk dat Hij volbracht heeft op Golgotha. Dat is Hem niet zomaar overkomen. Nee, Hij wist dat dit zou gebeuren en heeft daar ook met de Vader over gesproken. “De drinkbeker die de Vader Mij gegeven heeft, zou Ik die niet drinken?” (Joh. 18:4,11). Ook in Gethsemané spreekt de Heer Jezus over deze drinkbeker. Hij was daar in gebed en in zware strijd. Daar openbaarde Hij wat Hij graag wilde doen, namelijk de wil van Zijn Vader. “Vader, mocht het Uw wil zijn deze drinkbeker van Mij weg te nemen, doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede” (Luk. 22:42). Dat is het geheim van een gezegend leven in gemeenschap met de Heer en een gezegende dienst voor Hem. De Heer kon het daarom ook zeggen: “Het is volbracht” (Joh. 19:28). Laten we ons ook veel bij de Heer ophouden in gebed en in gehoorzaamheid aan Hem onze weg gaan en onze taak volbrengen.

 

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW