“Verblijdt u in de hoop; weest geduldig in de verdrukking; volhardt in het gebed.”
In de eerste paar hoofdstukken toont de brief aan de Romeinen ons het trieste beeld van de mens die in zonde leeft, maar ook rechtvaardiging door geloof in de Zoon van God en Zijn verlossingswerk. Zonder dit werk zou ieder mens hopeloos verloren zijn en gedoemd tot eeuwig verderf. Maar God zij dank: we hebben meer gekregen dan vergeving van onze zonden, meer dan vrede met God, wiens vijanden we waren. Hij heeft ons tot Zijn eigen kinderen gemaakt en de Geest van de Zoon in onze harten gegeven. Als kinderen hebben we natuurlijk ook het recht om te erven, en in hoofdstuk 8 worden we gezien als mede-erfgenamen van Christus. “De einden van de aarde” zal de Vader als eigendom aan de Zoon geven (Ps. 2:8).
Ons woord van vandaag gaat echter meer over de heerlijkheid in het Vaderhuis, waar onze weg ooit zal eindigen. We bezitten de hoop daarop als een zeker en vast anker van de ziel (Hebr. 6:19) en daarom hebben we alle reden om ons daarin te verheugen. De weg door de woestijn, waar we nu nog doorheen reizen, is zwaar en niet vrij van beproevingen of zelfs verdrukkingen, zoals de voetnoot zegt. Maar of het nu dit is of dat, alles wat we hier tegenkomen is slechts tijdelijk, terwijl de heerlijkheid die we nog niet zien, maar die een levende hoop is voor het geloof, eeuwig zal zijn. Is het daarom niet de moeite waard om voor een korte tijd te volharden, ook al is het in beproeving of benauwdheid? “Laat de volharding echter,” zegt Jakobus, “een volmaakt werk hebben” (Jak. 1:4). Dit zal het geval zijn als we in gebed volharden en daardoor in gemeenschap met de Heer blijven. Als we om verlichting van onze situatie vragen, is dat geenszins een zonde, maar we moeten beseffen, dat Gods werk altijd volmaakt is. Maar het is Hem welgevalliger als we in gebed de zaak voor de Heer bepleiten.
© Der Herr is nahe
Geplaatst in: Christendom, Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW