18 jaar geleden

Remonstranten (2)

Lessen om nooit te vergeten (2)  Door de gebeurtenissen rond de begrafenis van prinses Juliana kwamen de Remonstranten ook een beetje in de picture. De uitvaartdienst van de voormalige vorstin werd geleid door een Remonstrantse emeritus-predikante, namelijk dominee Welmet Hudig (zie ook het artikel “Bidt voor Oranje”).

Dit artikel is een poging iets van de geschiedenis weer te geven waarin de Remonstranten een grote rol speelden. Op deze wijze krijgt u een beeld wat er rond 1600 zich in ons land afspeelde en waar de roots liggen van de Remonstranten. De gevolgen zijn nog altijd merkbaar in onze tijd. Er is gebruik gemaakt van twee bronnen die onderaan dit artikel worden genoemd. Door gebruik van de nootcijfers 1, 2 en 3 kan men nagaan waar de informatie vandaan komt.

Frisse wateren

Prins Maurits

Het duurde nogal lang voor dat Prins Maurits partij koos. De Friese stadhouder Willem Lodewijk heeft herhaaldelijk en nadrukkelijk hem er op gewezen dat hij moest ingrijpen. In het begin van 1617 koos Maurits dan openlijk partij. De Contra-Remonstranten maakten een groot huis geschikt om er te vergaderen. De magistraat verbood het maar Maurits deed een goed woordje voor hen en konden ze hun gang gaan. Op een conferentie van de Hoge Raad, het Hof van Holland, de Rekenkamer met de stedelijke magistraat en de Gecommitteerde Raden liet Prins Maurits zich de eed voorlezen waarmee hij zich, bij de aanvaarding bij zijn ambt als stadhouder, verbonden had de Gereformeerde religie te beschermen. Welnu, zo betuigde de Prins, die religie zal ik handhaven, zolang ik leef. Dit was klare taal! Nu werd het duidelijk dat Oldenbarnevelt en de regenten die zijn leiding volgden, dat zij niet op Maurits konden rekenen.

De Contra-Remonstranten konden met de kleine Gasthuiskerk niet meer uit de voeten en namen de tot nu toe ongebruikte Kloosterkerk in gebruik. Op 23 juli 1617 reed er een lange optocht van het stadhouderlijk kwartier en het Binnenhof naar deze kerk. Prins Maurits reed daar met een stoet van hovelingen en hoge officieren. Den Haag wist nu waar het aan toe was. De Remonstranten vonden nog enige troost in het gegeven dat Oldenbarnevelt, Louise de Coligny en Frederik Hendrik in de Grote Kerk de Remonstrantse predikant hoorden. Maar dit was wel een bemoedigend keerpunt voor de Contra-Remonstranten. De Kloosterkerk werd voortaan “Princekerk” genoemd, omdat zij nu de Prins als hun beschermer en leider beschouwden.

Oldenbarnevelt

De reactie van de grote Advokaat bleef niet uit. Hij had wel door dat zijn tegenpartij niet moest worden onderschat, kerkelijk noch politiek. In vier van de zeven gewesten hadden de Remonstranten niet of nauwelijks invloed. In Holland en in Utrecht waren zij tamelijk sterk en in Overijsel hadden zij enige invloed. Toch vormden in deze gewesten de Contra-Remonstranten de grote meerderheid. In Amsterdam waren er nauwelijks honderd Arminianen. Politiek gezien eisten vier van de zeven gewesten dat er een Nationale synode gehouden moest worden, zoals de Contra-Remonstranten dit wensten. Hoewel Arminius zich juist sterk had gemaakt om alleen op zulk een synode zich te verantwoorden met betrekking tot zijn leer, verzetten de Staten van Holland zich vreemd genoeg tegen een Nationale synode. De reden hiervan is een politieke, namelijk de verhouding van Holland tot de Unie. Zij wilden de autoriteit van de Hollandse Staten in kerkelijke zaken niet opgeven. Aan artikel 13 van de Unie van Utrecht hechtten zij grote waarde, omdat dit hen de vrijheid gaf zich ten opzichte van de godsdienst naar hun goeddunken te mogen gedragen.

Oldenbarnevelt maakte listig gebruik van dit gegeven. Hij ontwierp een resolutie in overleg met de afgevaardigden van zeven steden en het lukte hem dit er bij de Staten van Holland door te krijgen, ondanks de oppositie van Amsterdam en Dordrecht. De Staten van Holland schaarden zich dus achter deze resolutie dat in de geschiedenis de naam van “Scherpe Resolutie” draagt.

De Scherpe Resolutie

  1. De Staten besluiten het houden van een Nationale synode, “als strijdig met de hoogheid en gerechtigheid van Holland”, af te slaan;
  2. de regenten van de steden werden gemachtigd, volk van wapenen in dienst te nemen;
  3. wie meende, dat in de hangende kwesties de stedelijke regenten hem onrecht hadden aangedaan, moest met zijn klachten komen bij de Staten van Holland; hij mocht zich niet beroepen op het Hof van Holland;
  4. alle oversten en krijgslieden van de troepen, die ter repartitie van Holland stonden, werden gelast, om, niettegenstaande enige andere bevelen, alleen aan de Staten of stedelijke regenten gehoorzaam te zijn.

Op deze wijze probeerde men de invloed van Maurits te neutraliseren. De stedelijke regenten konden hun gang gaan, zonder dat hun maatregelen tot “ontschuttering” en “ontpoortering”, hun “verbod van nering en verbanning uit de stad” en dergelijke maatregelen, nog verder op hun wettigheid door de rechtbank konden worden getoetst. Zij konden hun gezag met gehuurde mannen van wapenen, zgn. waardgelders, handhaven. En daarbij zou hun niets meer boven het hoofd hangen van de kant van Maurits. Want zijn positie als kapitein-generaal, als opperbevelhebber vanwege de Unie over de regulaire troepen, was wrak gezet. Een groot deel van de troepen stond immers ter repartitie van Holland, d.w.z. werd door Holland betaald. Geleidelijk toch was de gewoonte ontstaan, dat de betaling van de troepen van de Republiek niet liep over de Unie-organen, maar rechtstreeks door de verschillende gewesten gebeurde. Elk gewest had een deel van het leger te zijner “repartitie”. Holland bepaalde nu, dat deze troepen, voorzover zij door Holland werden betaald, ook alleen bevelen mochten aannemen van hun “betaalsheren”. En de stok stond achter de deur: gehoorzaamden zij andere bevelen (en dat konden in deze situatie alleen bevelen zijn van Maurits!), dan werd de betaling stopgezet. Deze maatregel bedoelde dus niets meer en niets minder, dan de door Holland betaalde troepen los te maken uit het legerverband, te onttrekken aan het bevel van de wettige commandant, en ter beschikking te houden voor Holland. Men koesterde de hoop, dat Frederik Hendrik, die immers met de Remonstranten sympathiseerde, deze troepen zou willen commanderen. Zo kon men de jongere broer tegen de oudere uitspelen.

De Scherpe Resolutie is een grote politieke fout. Zij was niet alleen, wat het vierde punt betref, beslist onwettig, maar zij zette bovendien in de hangende kwesties alles op scherp; zij sloot alle overleg en schikking uit. Het was nu buigen of barsten. Als Maurits zich niet terzijde liet schuiven, als de meerderheid van de Staten-Generaal niet berustte, dan kon alleen geweld een beslissing brengen. Ongetwijfeld een van de meest roekeloze beslissingen die ooit genomen zijn1 3.

Nationale synode te Dordrecht

Zoals we al zagen werden nu langzamerhand de contra-Remonstranten de bovendrijvende en de Remonstranten de lijdende partij. Oldenbarnevelt, de Groot en nog enige anderen werden gevangen genomen2.

Na een laatste poging van de verzwakte meerderheid van de Hollandse Staten om de synode te blokkeren, moesten de tegenstanders, zij het na veel strijd, toch bakzijl halen. Dit gebeurde na de afdanking van de waardgelders (een soort huursoldaten). Voor die tijd wilde Holland van geen Nationale synode weten. De brief voor deze synode van de Staten-Generaal werd door hen ongeopend teruggestuurd; bovendien stookten zij de koning van Engeland op om geen Engelse afgevaardigden te laten zenden want zulk een vergadering zou tekort doen aan het gezag van de overheid en zou de vrede in de kerk verstoren.

De Staten van Holland staakten dus hun verzet na de afdanking van de “waardgelders”, maar stelden wel de eis dat die synode geen ander doel zou hebben dan het maken van een “schikking”. Bij voorbaat legden zij al vast dat de beslissing van de synode alleen zo mocht uitvallen als de Staten van Holland altijd hadden gewild. De synode-beslissingen mochten niet gaan over “leerverschillen”. Maar zo was de synode al uitgeschreven door de Staten-Generaal, en zo was er weer oppositie. Toen greep Maurits rigoureus in. Hij liet zich machtigen door de Staten-Generaal om maatregelen te kunnen nemen die nodig waren ten dienste van het land. Vervolgens liet hij Oldenbarnevelt, Hugo de Groot, Hogerbeets en Ledenberg gevangen nemen. Deze mannen hadden stuk voor stuk aandeel gehad in het verzet tegen de Nationale synode. Ook heeft Maurits een aantal stedelijke regenten opzij gezet en vervangen door anderen die zijn politiek wilden volgen.

Oldenbarnevelt werd berecht en ter dood veroordeeld. Op 13 mei 1619 werd het vonnis op het schavot voltrokken3. De Nationale synode was toen al in volle gang. Deze duurde van 13 november 1618 tot eind mei 1619 te Dordrecht.

We kunnen misschien wel stellen dat het grotendeels aan Prins Maurits te danken was, dat de Nationale synode doorgang kon vinden. De tegenstanders werden getrotseerd2.

De Nationale synode stond onder voorzitterschap van Johannes Bogerman, predikant te Leeuwarden.

Aardig detail: volgens een Zwitserse afgevaardigde was dominee Bogerman “de man met de mooiste baard van Europa”1.In 180 zittingen werden de punten van verschil onderzocht en daarover uitspraak gedaan. Uit het buitenland waren er 28 vertegenwoordigers en uit Nederland waren er 58 leden tegenwoordig2.

De Engelsen hadden een ereplaats omdat zij een bisschop in hun midden hadden; verder waren er afgevaardigden uit de Keurpalts, uit Hessen, Zwitserland, Nassau, Genève, Bremen en Emden; de Franse Calvinisten mochten van hun koning geen afgevaardigden zenden. Ook de Remonstranten hadden hun plekje in het midden van de zaal. Zij stonden onder leiding van Episcopius, hoogleraar te Leiden en een onvervaard en scherpzinnig man.

De debatten gedurende deze synode gingen de eerste zes weken over de positie van de Remonstranten, de wijze van procederen, enzovoorts. De Remonstranten wilden eigenlijk niet berusten in hun positie om als “gedaagden” behandeld te worden. Hun idee was meer een soort “ronde-tafelconferentie”. Door verschillende oorzaken kwam het tot heftige incidenten mede veroorzaakt door de spreek- en hoorfouten bij het gebruik van het Latijn. Het waren onvruchtbare en vermoeiende discussies en monden uit in een drama toen Bogerman met toornige woorden de Remonstranten als het ware de zaal uitdreven. Hij sprak ondermeer het volgende: “Tegen de billijkheid der synode hebt gij niets anders dan list, bedrog en leugen overgesteld, zodat een der uitheemse leden openlijk kon zeggen, dat gij eindigdet, gelijk gij begonnen waart, dat is: met leugen en bedrog zijt gij begonnen, met leugen en bedrog zijt gij geeindigd; met deze lof moeten wij u laten gaan”.

Na zijn grieven tegen Episcopius opgesomd te hebben, besloot hij, terwijl zijn stem in toorn aanzwol en daverde door de zaal: “God, die de harten doorziet, ziet ook uw listen en de oprechtheid der synode. Zij heeft lange tijd op uw gehoorzaamheid gewacht en God gebeden, dat gij anders zoudt handelen; maar al uw daden waren vol listen, bedrog en misleiding; en daar gij derhalve de oorzaak geweest zijt, dat zij de handeling met u niet bedaard en naar orde kon vervolgen, zo wordt gij van haar weggezonden en als zij u iets te vragen heeft, zo zal zij het u laten weten. Daar door u grote hardnekkigheid getoond is tegen de bevelen en besluiten der synode en der hoge overheid, zo zal dit aan de gehele Christenheid bekend gemaakt worden. Geen geestelijke wapenen zullen de synode ontbreken, waarmede zij u zal kunnen straffen. Eerlang zal een rechtvaardige censuur tegen u uitgeoefend worden en zij twijfelt niet of de billijkheid van die censuur zal voor de gehele christenheid duidelijk zijn. Gaat! Gaat!

“Heftige gebaren onderstreepten deze woorden, de Remonstranten stonden op, terwijl de een dit en de ander dat riep, en verlieten de zaal.De synode was diep onder de indruk. Aan het geharrewar was nu een einde. De Remonstranten werden uit hun geschriften geoordeeld. Hun leer werd strijdig bevonden met de Gereformeerde confessie. Het Gereformeerde gevoelen omtrent de predestinatie en wat er mee samenhangt, werd geformuleerd in de “Vijf Artikelen tegen de Remonstranten”, die vanaf toen naast de Geloofsbelijdenis en de Catechismus het derde belijdenis-geschrift van de Gereformeerde Kerken vormen. De buitenlandse afgevaardigden betuigden hun instemming met de besluiten1.

De vergaderingen van de Remonstranten werden nu verboden; 200 predikanten afgezet; 80 onwilligen uit het land gebannen.De Synode besloot op wettige en rechtmatige wijze dat er in de Gereformeerde Kerk geen plaats was voor de Remonstranten. Maar daarbuiten? Dat de verschillende synodi ieder in haar ressort de beslissingen van Dordt niet als een dode letter beschouwden, maar de predikanten om instemming vroegen en bij weigering hen afzette, het was recht en plicht. Maar dat de Staten hen die weigerden, voor de keus stelden: Of zwijgen of het land verlaten, was een “aantasting van de geestelijke vrijheid”. Ongeveer 200 predikanten zijn afgezet; 80 uit het land verbannen.

Niet alle predikanten weken uit naar het buitenland maar bleven in het geheim hun volgelingen leiden en dienen. Een van hen was Paschier de Fyne, een man met een onverwoestbare veerkracht. Eens predikte hij op het ijs op de Gouwe. Hij en zijn gehoor waren op de schaats gekomen. Sindsdien hanteerde hij de schuilnaam “het ijsvogeltje”. Later, na de vervolgingen werd hij predikant te Haarlem.Er is in deze geschiedenis een element, dat afzonderlijk vermelding verdient. De Remonstranten hebben nooit geheuld met de vijand.

De Statenvertaling

Geloofsbelijdenis en catechismus werden overgezien en onveranderd behouden. Voor onderwijs in gereformeerde zin zorg gedragen. Geen schoolmeester aangesteld dan lidmaat der kerk; de leerlingen moesten niet alleen de formulieren van buiten leren, maar de 1eer tamelijk verstaan. Te beginnen met de twaalf artikelen, vervolgens de tien geboden, het gebed des Heeren, de instelling van de sacramenten, met korte gebeden en eenvoudige vragen, daarna een kort begrip van de heidelbergse catechismus, tenslotte de catechismus zelf. Op evangelieprediking ook in de overzeese bezittingen werd aangedrongen2. Tot een nieuwe vertaling van de Bijbel werd opdracht gegeven.

In het jaar 1637 was dit grootse werk (de zogenaamde Staten-Vertaling) compleet en werd het eerste exemplaar in fluweel gebonden, goud op snee, aan de Staten-Generaal aangeboden. Aan de vertaling van het Oude- zowel als van het Nieuwe Testament werkten elk drie personen, van wie Bogerman de voornaamste was. Er waren toen slechts 14 handschriften bekend, nu meer dan 600. De geleverde vertaling was dan betrekkelijk volkomen. Toch ontmoette de invoering van de nieuwe vertaling in de kerken hier en daar tegenstand, en het duurde verscheidene jaren, voordat alle daarvan voorzien waren1 2.

Er was al lang op de provinciale synoden gepleit voor een nieuwe vertaling uit de grondtekst. Een zekere Marnix had de opdracht van de Staten-Generaal dit te doen en was er ook al mee begonnen. Hij kwam echter niet ver. De synode besloot dat met voortvarendheid dit moest worden aangepakt en gaf daartoe enkele richtlijnen. Het moest wetenschappelijk volledig verantwoord zijn en met de grootst mogelijke eerbied voor het oorspronkelijke taal. De middelen moesten door de Staten-Generaal worden gegeven. Dit ging echter niet zo snel als de kerken wel wilden. De synode besloot dat drie maanden na het sluiten van haar zittingen begonnen moest worden. Toch duurde het nog tot 1626 voordat in het huis van Bogerman aan de Papengracht te Leiden de vertalers van het Oude Testament voor het eerst bijeen kwamen; dit waren behalve Bogerman de vertalers Baudartius en Bucerus. Festus Hommius, Walaeus en Rolandus die het Nieuwe Testament moesten vertalen, begonnen nog later.

Belangrijk detail is dat Bogerman op de synode al gezegd had, dat de vertalers ook mannen moesten zijn van vrome en heilige levenswandel. Hij gaf daarmee aan dat de vertaling van de Bijbel alleen mogelijk is wanneer de ziel eerbiedig luistert naar de geheel enige stem, die hier spreekt. De Statenvertaling is tot op de dag van vandaag van enorm veel betekenis geweest voor het denken voelen van ons volk. Ook onze nederlandse taal is sterk beinvloed door deze Statenbijbel.

Tot slot

Het Remonstrantisme, hoewel nu met geweld uitwendig bedwongen, bleef inwendig doorwerken, en won ook in Engeland terrein. De godgeleerdheid van de hervormden, volgens een onverdacht getuige, (Groen van Prinsterer): “liep gevaar meer op de symbolische schriften dan op de Bijbel, meer op scholastieke vormen dan op eenvoudige Evangeliewaarheid, meer op de rechtzinnigheid dan op een geloof, werkzaam in de liefde, te letten”. Bij de hervormde kerk voegden zich niet weinige remonstranten uit eigenbelang, “ziende dat op hunne vergaderingen geene ambten te vergeven waren”.

Pas in het jaar 1795 kwam er in Nederland gelijkstelling van godsdienstige gezindheden; en in het jaar 1816 werd bij koninklijk besluit een organisatie van de hervormde kerk voorgeschreven en opgedrongen, waarbij geheel voorbijgezien was al, wat tot het wezen en recht van een kerk behoort, en waardoor hetgeen een geestelijk lichaam dient te wezen, eenvoudig een genootschap werd onder de leiding en het opperbestuur van den staat2.

BRONNEN:
1. “Dispereert niet”, A. en H. Algra;
2. Algemene geschiedenis van de Christelijke Kerk, A. Miller.
3. Om nog meer te begrijpen van de strijd om de Nationale synode geen doorgang te laten vinden en waarom, verwijs ik u naar “Dispereert niet” (deel II), waar u mijns inziens een boeiend, duidelijk en betrouwbaar relaas hierover vindt. Hoe het verder allemaal ging kan ik u in het bestek van dit artikel niet allemaal vertellen, maar ik hoop u toch een beetje nieuwsgierig gemaakt te hebben. Ook kunt u daar lezen hoe het verder verliep met Oldenbarnevelt, zijn vonnis en terechtstelling, alsmede de rol van de geleerde Hugo de Groot. Met toestemming vermeld ik deze gegevens (en ongetwijfeld met instemming) van uitgever van Wijnen verwijs ik u naar deze geweldige historische kraker (info@uitgeverijvanwijnen.nl).

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW