1 jaar geleden

Psalm 22 (2)

Psalm 22 vers 5-11

Deze Psalm begint met de woorden die de Heer Jezus aan het einde van de drie donkere uren aan het kruis uitriep: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?” Hoe groot was Zijn leed toen! Hij riep met luider stem, maar kreeg geen antwoord.

In de verzen 5-11 spreekt de Verlosser eerst over gelovigen die vóór Hem in nood tot God hadden geroepen en een antwoord hadden gekregen. Dan gaat het over Hemzelf: Hoewel Zijn lijden aan het kruis veel zwaarder was dan dat van welke gelovige dan ook – en het Goddelijke antwoord uitbleef -, was Zijn vertrouwen op God onwankelbaar.

Beloond vertrouwen op God

“Op U hebben onze vaderen vertrouwd, zij hebben vertrouwd en U hebt hen bevrijd” (vs. 5).

Met de “vaderen” worden de gelovigen in het Oude Testament bedoeld. We denken aan Noach, die op God vertrouwde en niet beschaamd werd. Hij bouwde de ark en werd gered door de watervloed van het oordeel. Wij herinneren ons Abraham die gezegd werd met Izaäk naar het land Moria te gaan om hem daar te offeren. Hij geloofde, dat God zijn zoon kon opwekken uit de dood. Hij was dus bereid de Heer te gehoorzamen en Izaäk te offeren. In zijn vertrouwen op God werd Abraham niet teleurgesteld. We lezen over Gideon die de afgod vernietigt. Maar hij was een beetje bang, dus deed hij het niet overdag, maar ’s nachts. Maar hij deed het! Hij vertrouwde op God – en werd niet beschaamd.

Maar de Heer Jezus, Die in Zijn leven volledig op God vertrouwde, zelfs tot in de dood, werd door Hem verlaten in de drie uren van duisternis.

Verhoord roepen tot God

“Tot U hebben zij geroepen en zij zijn gered, op U hebben zij vertrouwd en zij zijn niet beschaamd” (vs. 6).

We zien hoe deze gelovige mannen tot God riepen in hun nood. Izaäk bad voor zijn vrouw Rebekka omdat ze onvruchtbaar was. God verhoorde zijn gebed en schonk hun twee zonen. Mozes bad voor zijn zuster Mirjam die melaats was geworden. Zijn gebed is zeer aangrijpend: “O God, genees haar toch!” (Num. 12:13). Ze moest zeven dagen buiten het kamp gesloten worden. Maar toen hoorde God het onbaatzuchtige gebed van Mozes en genas Mirjam. Samuel was een man van gebed die bij de Heer opkwam voor Gods volk. Toen Israël door de Filistijnen werd aangevallen, lezen wij: “Samuël riep tot de HEERE voor Israël en de HEERE verhoorde hem” (1 Sam. 7:9). Later zei hij: “En wat mij betreft, er is bij mij geen sprake van dat ik tegen de HEERE zou zondigen door op te houden voor u te bidden” (1 Sam. 12:23). Zijn leven werd inderdaad gekenmerkt door gebed: “Mozes en Aäron waren onder zijn priesters, Samuel onder wie Zijn Naam aanriepen; zij riepen tot de HEERE en Híj verhoorde hen” (Ps. 99:6).

Maar de Heiland, Die in de diepste nood tot Zijn God bad, ontving geen antwoord op Zijn roepen! Dit wordt in het volgende vers uitgedrukt door het “maar ik.”

Zwakheid en verachting

“Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen en veracht door het volk” (vs. 7).

In Zijn hart zei de Heer Jezus aan het kruis: “Maar Ik ben een worm.” Met deze korte zin getuigde Hij van al de menselijke zwakheid die tot uiting kwam bij de kruisiging. We vinden deze gedachte in 2 Korinthe 13 vers 4: “Hij is immers in zwakheid gekruisigd.” Toen onze Heiland aan het kruis hing, was dit de uitdrukking van de allergrootste menselijke zwakheid.

Maar de term “worm”” heeft een diepere betekenis. Het doet ons denken aan de slang in de woestijn. Eens had de slang de eerste mens tot zonde verleid. Als gevolg daarvan was de erfzonde in de wereld gekomen. Maar nu moest de Zoon des mensen – evenals de slang in de woestijn – verhoogd worden, om aan het kruis tot zonde gemaakt te worden.

“Maar ik ben … een smaad van mensen en veracht door het volk.” Met “mensen” worden de volken bedoeld en het “volk” is Israël. Beide groepen bespotten en verachten de gekruisigde Heiland. De mensen uit het volk Israël zijn niet de enigen die schuldig zijn aan de dood van onze Heer. De mensen van de volken zijn er ook medeplichtig aan. Beiden verenigden zich – de hooggeplaatsten uit Israël én Pilatus uit de volken – om de Heer der heerlijkheid te doden. Niet alleen mensen uit het volk Israël stonden bij Zijn kruis, maar ook Romeinse soldaten.

Deze mensen uit de volken waren schepselen van God. De Heer Jezus had hen geschapen, want Hij is de Schepper van allen. Hoe moet het Zijn hart hebben getroffen dat Zijn Eigen schepselen Hem bespotten! Maar hoeveel meer deed het Hem pijn toen de mensen uit Zijn geliefde volk Israël Hem verachtten. Hij was werkelijk de verachting van de mensen en de verachte van het volk!

Spot en hoon

“Allen die mij zien, bespotten mij; zij trekken de lippen op, zij schudden het hoofd en zeggen: Hij heeft zijn zaak aan de HEERE toevertrouwd – laat Die hem bevrijden! Laat Die hem redden, als Hij hem genegen is” (vs. 8,9).

Deze verzen werden letterlijk vervuld aan het kruis. In Mattheüs 27 zien we, dat het de leiders van het volk Israël waren die Zijn vertrouwen op God belachelijk maakten: “Evenzo zeiden ook de overpriesters met de schriftgeleerden en oudsten spottend: Anderen heeft hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen. Hij is koning van Israël – laat Hem nu van het kruis afkomen en wij zullen in Hem geloven. Hij vertrouwt op God – laat Hij <Hem> nu redden als Hij behagen in Hem heeft!Want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon” (Matth. 27:41-43). Zo bespotten de leiders van het volk Israël de Heiland.

Volledig vertrouwen in God

“U bent het toch Die mij uit de buik hebt getrokken, Die mij vertrouwen gaf, toen ik aan mijn moeders borst lag. Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af, vanaf de moederschoot bent U mijn God” (vs. 10,11).

Bij deze twee verzen is het nodig een stukje terug te gaan en te denken aan enkele trouwe dienaren van de Heer, zodat we de volle betekenis begrijpen van wat de Heer hier zegt.

Mozes

Deze knecht van de Heer kreeg de opdracht Gods volk door de woestijn naar het land Kanaän te leiden. Dit was een zeer moeilijke taak, die hij trouw volbracht. Er waren echter momenten dat Mozes een dieptepunt in zijn dienst beleefde. Eens zeide hij tot God: “Ik alleen kan al dit volk niet dragen, want het is mij te zwaar. En als U mij zo wilt behandelen, dood mij dan toch meteen, als ik genade in Uw ogen gevonden heb, en laat mij mijn onheil niet aanzien” (Num. 11:14,15). Mozes was zo wanhopig dat hij wilde sterven. Hij zei tegen God: Ik heb er genoeg van, ik wil niet meer leven. Deze trouwe dienstknecht van de HEERE, die God in zijn moeilijke dienst aan het volk had ervaren, bereikte hier een dieptepunt. Dat kunnen we begrijpen. Misschien bent u ook op een punt in uw leven gekomen waarop u hebt gezegd: “Nu kan ik niet meer leven, ik wil niet meer leven!”

Job

“De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam van de HEERE zij geloofd!”

Hij was een rijk man met grote kuddes vee en een vader van tien kinderen. Toen werd alles in één klap van hem afgenomen. Het maakt indruk op ons hoe hij in deze situatie kon zeggen: “De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam van de HEERE zij geloofd!” (Job 1:21). Toen hij daarna ernstig ziek werd en zijn vrouw hem aanraadde God af te zweren en te sterven, antwoordde hij haar: “Je spreekt zoals een van de dwaze vrouwen spreekt. Zouden wij het goede wel van God ontvangen en zouden we het kwade niet ontvangen?” (Job 2:10). Wij verwonderen ons over de reactie van Job toen deze zware slagen op hem terecht kwamen.

Maar het werd nog moeilijker. De ziekte hield aan en zijn drie vrienden bezochten hem. Toen zij al zijn benauwdheid zagen, gingen zij bij hem zitten en zwegen zeven dagen lang. Laten we ons dit voorstellen: Job en zijn drie vrienden zitten daar zeven dagen zonder een woord te zeggen. Daarna opende Job zijn mond en vervloekte zijn dag: “Laat de dag vergaan waarop ik geboren ben, en de nacht waarin men zei: Er is een jongetje ontvangen” (Job 3:3). Hij wanhoopte aan het leven.

Jeremia

Deze geplaagde profeet ondervond hevige tegenstand in zijn dienst. Zo verklaarde hij in Jeremia 20 vers 7-10: “… maar ik ben de hele dag belachelijk geworden … Want het woord van de HEERE is mij tot smaad en tot schimp, de hele dag … Want ik heb het kwaad gerucht van velen gehoord.” Toen kwam ook hij tot een dieptepunt: “Vervloekt is de dag waarop ik geboren ben. De dag waarop mijn moeder mij gebaard heeft, laat die niet gezegend zijn. Vervloekt is de man die mijn vader de boodschap bracht: U hebt een kind gekregen, een jongetje, en hem zeer blij maakte. … Waarom toch ben ik uit de baarmoeder naar buiten gekomen, om moeite en verdriet te zien en opdat mijn dagen zouden eindigen in schande?” (Jer. 20:14,15,18). Jeremia was zo ontmoedigd, dat hij wenste dat hij niet geboren was.

Paulus

De apostel schreef de Korinthiërs het belangrijke woord: “… en God is getrouw, die niet zal toelaten dat u verzocht wordt boven wat u kunt [verdragen]; maar met de verzoeking zal Hij ook de uitkomst geven, zodat u ze kunt verdragen” (1 Kor. 10:13). Zes maanden later, in de tweede brief, deelt hij hun mee: “Want wij willen niet, broeders, dat u onbekend bent met onze verdrukking die [ons] in Azie is overkomen, dat wij uitermate bezwaard zijn geworden boven vermogen, zodat wij zelfs aan het leven wanhoopten” (2 Kor. 1:8). Ook Paulus kende een moment waarop hij zich op het dieptepunt van zijn leven bevond.

Jezus Christus

Wij hebben gelovige mannen gezien, zoals Mozes, Job, Jeremia en Paulus, die dieptepunten beleefden. Nu gaan we weer naar Psalm 22. Daar zien we de Heer Jezus in de diepste nood tijdens de drie uren van duisternis. Wat zegt Hij daar? Spreekt Hij ook als Mozes, Job, Jeremia of Paulus? Nee! Laten we luisteren naar wat Hij zegt: “U bent het toch Die mij uit de buik hebt getrokken, Die mij vertrouwen gaf, toen ik aan mijn moeders borst lag. Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af, vanaf de moederschoot bent U mijn God.”

Wij kunnen niet begrijpen hoe verschrikkelijk de drie uren van duisternis waren voor onze Verlosser. Ik ben ervan overtuigd, dat wij ook in de eeuwigheid niet zullen kunnen doorgronden hoe vreselijk Hij in Zijn ziel heeft geleden. Maar juist in deze diepste nood vertrouwde Hij volledig op God.

Wij vinden in deze verzen Zijn vertrouwen op God, zijn afhankelijkheid van God en zijn bereidheid tot gemeenschap met Hem. Ik zeg niet, dat Hij gemeenschap met Hem had, omdat God zich van Hem had afgekeerd. Maar de bereidheid tot gemeenschap was volledig aanwezig.

  • U bent het toch Die mij uit de buik hebt getrokken.” Dit is Zijn vertrouwen in Zijn God, dat nooit een seconde heeft gewankeld. Wonderbare Heiland!
  • “Op u ben ik geworpen van de baarmoeder af.” Dit drukt Zijn totale afhankelijkheid van God uit – vanaf Zijn eerste levensdag tot aan het kruis.
  • Vanaf de moederschoot bent U mijn God.” Dit is zijn bereidheid tot gemeenschap met God. Hij zegt weer “Mijn God.”

Wonderbaarlijke Heiland, Die in die drie uren van duisternis geen moment twijfelde aan Zijn God, geen seconde. Hij leed zoals wij nooit kunnen doorgronden. Hoe meer ik nadenk over het lijden dat Hij van Godswege heeft ondergaan, hoe duidelijker het mij wordt, dat ik er maar weinig van kan begrijpen. Maar één gedachte maakt mijn hart blij: er is Iemand die het lijden van onze Verlosser in de drie uren van duisternis volledig kan doorgronden, volledig kan begrijpen en volledig kan waarderen! “Niemand kent de Zoon dan de Vader” (Matth. 11:27).

 

Max Billiter; © www.haltefest.ch

Jaargang 2022, nummer 2, bladzijde 3

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW