“… HEERE, U doorgrondt en kent mij.
Ú kent mijn zitten en mijn opstaan,
U begrijpt van verre mijn gedachten.
U onderzoekt mijn gaan en mijn liggen,
U bent met al mijn wegen vertrouwd”.
Het volgende gebeurde in Brazilië. Een inbreker drong op een avond een huis binnen. Omdat hij enkele geluiden hoorde gleed hij snel onder een bed. Tot zijn schrik kwam het hele gezin de afgelegen kamer binnen waar hij voor de veiligheid was binnen geslopen. De vader van het gezin pakte een boek, ging zitten op het bed boven de inbreker en las een bladzijde daaruit voor zijn vrouw en zijn kinderen.
De inbreker had nog nooit zulke wonderbare woorden gehoord zoals daar gelezen werden. Na het lezen knielde het hele gezin neer om te bidden. De vader sprak met God als tot een vriend die aanwezig was. De man onder het bed had zich nog nooit voorgesteld dat het mogelijk was om met God te spreken met zulk een vertrouwen en vrijheid.
Toen gingen allen rusten en alles werd rustig in het huis. De inbreker kroop uit zijn schuilplaats en verliet haastig het huis zonder iets te stelen – afgezien van het geheimzinnige zwarte boek dat op de tafel was achtergebleven. Het was, natuurlijk, een Bijbel.
Thuis gekomen begon de dief in het boek te bladeren en met interesse te lezen. Geleidelijk werd hij overtuigd dat hier het geheim van waar geluk gevonden kon worden. Op een dag bekeerde hij zich daadwerkelijk tot God en beleed zijn zonden. Hij werd verzekerd van vergeving door het geloof in het verzoenende werk van Jezus Christus.
Wat moest hij nu doen? De Bijbel aan de eigenaar terug brengen en zijn verhaal vertellen. Daarna dankten die twee, de beroofde en de dief, God in diezelfde ruimte voor het feit dat zij op zo’n geweldige manier broeders in Christus gemaakt waren.
Geplaatst in: Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW