“Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt de HEERE Zich over wie Hem vrezen. Want Híj weet wat voor maaksel wij zijn en blijft bedenken dat wij stof zijn”.
In het midden van deze psalm, waarvan het thema is de lof van God, staat de ontnuchterende uitspraak: “… dat wij stof zijn”. Omdat we niet herinnerd willen worden aan deze ware observatie, hebben we de neiging om het feit dat “onze dagen zijn als het gras” en we zijn “als een bloem op het veld” (vs. 15) te onderdrukken. Toch kunnen we nauwelijks de troost die in het vers ligt, begrijpen, want het wordt voorafgegaan door: “Want Híj weet wat voor maaksel wij zijn en blijft bedenken dat …”. Dus we zijn nooit aan onszelf overgelaten: niet met onze angsten, zelfs als we ze met niemand delen kunnen; niet met ontmoediging vanwege onze zwakheid en onvermogen, niet met berusting over de vergankelijkheid van de dingen, niet met onze zorgen en problemen, ongeacht wat ze veroorzaakt.
Het feit dat God ons kent, betekent niet dat Hij ongeïnteresseerd is; Hij is erg bezorgd om ons. En door Zijn zorg is Hij barmhartig over ons. De psalm vergelijkt dit met de zorg die een vader heeft voor zijn kinderen (Ps. 103:13). Nu hebben we een nog grotere troost, want onze Heer Jezus Christus weet niet alleen welk maaksel wij zijn: Hij kan meevoelen met onze zwakheid, omdat Hij “in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde”. We hoeven onze gevoelens van hulpeloosheid en angst voor Hem niet te verbergen, maar kunnen met vrijmoedigheid tot de troon van de genade naderen “opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden tot hulp op de juiste tijd” (Hebr. 4:15-16).
Wie God vreest, dat wil zeggen Hem eert, kan net als Asaf zeggen: “Niettemin zal ik voortdurend bij U zijn, U hebt mijn rechterhand gegrepen”.
Geplaatst in: Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW