4 jaar geleden

Prediker 7

Inhoud

Vers 1a
Vers 1b
Vers 2
Vers 3-4
Vers 5-6
Vers 7-8a
Vers 8b
Vers 10-12
Vers 13-14
Vers 15
Vers 16-18
Vers 19
Vers 20-24
Vers 25-29

Het toenemende spreekwoordelijke karakter van de volgende hoofdstukken maakt het noodzakelijk om er meer in detail naar te kijken.

Dit zevende hoofdstuk introduceert een nieuw onderwerp dat zou kunnen worden genoemd: Het gedrag van wijsheid in een wereld die verdorven is door zonde, dat wil zeggen temidden van ijdelheid, verdriet en dwaasheid.

Er zijn bepaalde dingen in deze wereld die beter zijn dan andere. Ondanks wanorde en ondergang zal de wijze man proberen ze te doorgronden, en hij zal daarbij zijn voordeel behalen. We vonden een soortgelijke gedachte in Prediker 4 vers 9-14. Hier staan ​​de voortreffelijke dingen in schril contrast met wat de wereld waardeert en goedkeurt. De wijze wordt noodzakelijkerwijs apart gezet in een wereld, waar de dood, het loon van de zonde, heerst. Maar zelfs dit toneel biedt hem “betere dingen”; het zijn er zeven, een volmaakt getal.

Vers 1a

“Een goede naam is beter dan goede olie … .”

In Spreuken 22 vers 1 is een goede naam onder de mensen beter dan grote rijkdom. Hier wordt het aanschouwd met de ogen van God en het is beter voor Hem, dan de zalfolie waarmee de priesters werden gezalfd om hun bediening uit te voeren (Ex. 30:23,33). Hiermee begint de activiteit van de wijze.

Vers 1b

“… en de dag van de dood is beter dan de dag dat iemand geboren wordt”.

Deze gedachte is de voortzetting van de vorige. De dag van de dood, na een aan God toegewijd leven geleefd te hebben, is beter dan de dag van het betreden van deze wereld. Dit zorgde ervoor, dat de wijze man tweemaal in zijn leven nooit geboren wilde worden (Pred. 4:3; 6:4,5).

Vers 2

“Het is beter naar een klaaghuis te gaan dan naar een huis te gaan waar een feestmaal gehouden wordt. Dat is immers het einde van ieder mens, en de levende moet het ter harte nemen.”

In deze wereld waar de dood regeert, is het huis waar verdriet is binnengekomen beter dan een huis waar de vreugde heerst. Het past de wijze om als eerste in en uit te gaan, omdat hij daar in de aanwezigheid van de werkelijkheid, het einde van alle mensen, zich bevindt, als gevolg van de zonde die in deze wereld heerst. De levenden nemen het ter harte door het einde en het doel te zien van al het menselijke werk onder de zon. Hij voedt geen plannen en hoop, die de dood vernietigen kan.

Vers 3-4

3. “Verdriet is beter dan lachen, want bij een treurig gezicht gaat het goed met het hart.
4. Het hart van wijzen is in een klaaghuis, maar het hart van dwazen in een huis van blijdschap.”

In de buurt zijn en tranen zien vloeien als anderen in moeilijkheden verkeren, is beter voor het menselijk hart, het stemt tot mededogen en zorgt ervoor, dat woorden van troost worden uitgesproken. Dit geldt niet alleen voor degenen die lijden zien, maar ook voor degenen die zelf lijden. Door het treurig gezicht werkt God in het hart van de mens om hem betere dingen te laten vinden. Op deze manier voorbereid, is het hart van de wijze man in het huis van rouw, de plaats waar meelijden kan worden beoefend. Het dwaze hart weet niets van deze zegeningen; de vreugde van een moment is genoeg voor hem. En wat blijft er dan nog voor hem over? Vormt dat niet juist de inhoud van Prediker? De Heer zegent de treurende, want hij zal  getroost worden (Matth. 5:4). Voor de christen komt een zegen van de God van alle vertroosting, en deze troost is eeuwig (2 Kor. 1:3; 2 Thess. 2:16).

Vers 5-6

5. “Het is beter te luisteren naar de bestraffing van een wijze dan dat iemand luistert naar het lied van dwazen.
6. Want als het knetteren van de dorens onder de kookpot, zo is het lachen van de dwaas. Ook dat is vluchtig.”

De wijzen gebruiken de ervaringen die ze hebben om hun medemensen op de goede weg te brengen. Zij hebben het recht verworven om te berispen en te corrigeren. Het is beter naar hen te luisteren en uit de bestraffing voordeel te behalen, dan naar het lied van de dwazen te luisteren, het oor welluidende geluiden te laten horen, maar waarin niet meer verstand is dan bij degenen die het laten klinken. Het lachen van de dwaas is niet van lange duur, het gaat snel uit als het vuur van dorens onder de kookpot; het knettert en flikkert slechts een ogenblik, en dan is het weer doodstil. Ook dat is ijdelheid.

Vers 7-8a

7. “Voorzeker, onderdrukking zou een wijze waanzinnig maken, en geschenken bederven het hart.
8a. Het einde van een zaak is beter dan zijn begin … .”

Er bestaan twee gevaren voor de wijzen in deze wereld. Allereerst is het de onderdrukking die hem dol maakt en opschudding veroorzaakt, als hij al het onrecht ziet dat onder de zon wordt gedaan (verg. Pred. 4:1-3); en dan een nog groter gevaar, het geschenk, komt waardoor hij zich laat omkopen en tot de ergste daden verleiden laat. Dit zijn overigens altijd de twee middelen die Satan gebruikt om mensen te gronde te richten: gewelddadigheid en corruptie of de sluwheid. Daarom is ook het einde beter dan het begin. Een hart, dat zonder toorn of verontwaardiging met het kwaad is omgegaan, geschenken heeft geweigerd en zich niet laat omkopen, zal uiteindelijk als overwinnaar uit de beproeving komen. Dat is het resultaat dat God in gedachten had. (Dit is tenminste de uitleg van deze moeilijke passage, die we de christelijke lezer voorstellen.)

Vers 8b-9

8b. “Beter een geduldige geest dan een hoogmoedige geest.
9. Wees niet te snel geërgerd in uw geest, want ergernis rust in de boezem van dwazen.”

In al deze beproevingen heeft de wijze geduld geleerd en zich niet tegen het kwaad verheven. Geduld is altijd nederig, vreedzaam en zachtmoedig; ze weet hoe ze moet lijden en verkrijgt zo de beloften (Hebr. 6:15). Geduld is het karakter van Christus. Degenen die geduldig zijn, zijn niet overhaast en prikkelbaar.

Wat een prachtig beeld van het leven van de wijze man in omstandigheden die, als gevolg van de zonde, zijn toorn kunnen opwekken, hem irriteren of verleiden! Hij wandelt door een wereld, waarvan hij het karakter goed kent en waarin hij alleen lijden verwacht, maar ook zegeviert omdat hij principes volgt, die in strijd zijn met alles wat mensen leidt.

Vers 10-12

10. “Zeg niet: Hoe komt het dat de dagen van vroeger beter waren dan deze? Want niet uit wijsheid zou u dat vragen.
11. Wijsheid is goed met een erfelijk bezit: een voordeel voor hen die de zon zien.
12. Immers, wijsheid biedt schaduw en geld biedt schaduw. Het voordeel van kennis is echter dat wijsheid haar bezitters het leven geeft.”

Het is niet verstandig om te zeggen, dat het verleden beter was dan het heden, en dat is wat alle mensen geneigd zijn te denken, maar de wijzen niet. Wijsheid spreekt niet zo, omdat ze een duidelijk oordeel heeft over de toestand van de wereld. Het zou ook in tegenspraak zijn met wat Prediker ons leerde, toen hij het vreselijke woord “ijdelheid” uitsprak over alles, wat er sinds de val van Adam onder de zon is. Wanneer ook alles verloren en verdorven is, zo blijft er toch nog iets wat net zo goed is als een erfenis over: het bezit van Gods wijsheid. Het is heilzaam en schaduwrijk, net zoals rijkdom in het menselijk leven bescherming oplevert. Zij is inderdaad de enige blijvende rijkdom, en zelfs meer, een bron van leven voor degenen die het bezitten. Hoeveel te meer kunnen wij christenen zeggen, “dat wijsheid leven geeft aan de eigenaars ervan”, omdat wij Christus, de wijsheid van God, bezitten (1 Kor. 1:24)!

Vers 13-14

13. “Bezie het werk van God, want wie kan rechtmaken wat Hij krom gemaakt heeft?
14. Geniet op de dag van voorspoed van het goede, maar bedenk op de dag van tegenspoed dat God zowel de ene als de andere gemaakt heeft, zodat de mens niet kan doorgronden iets wat na hem zijn zal.”

De wijze blijft zich verplaatsen in een door zonde besmette wereld. Daarin ontmoet hij zowel de werken van God als de gevolgen van het kwaad, dat niet rechtgetrokken kan worden, nadat de dingen door de zonde zijn “gekromd” (Pred. 1:15). Maar God staat toe dat deze kromme dingen blijven voortbestaan ​​en maakt er gebruik van. Hij heeft het ene zowel het andere gemaakt: de dag van welvaart, waarvan de mens wordt gevraagd te genieten, en ook de dag van ongeluk, die mensen aan het denken zet. Op deze manier wordt de mens in onwetendheid gelaten over dat, wat er na hem zijn zal. Zo’n conclusie is in volkomen overeenstemming met het boek Prediker, dat de mens elke toegang tot de onzichtbare dingen verspert, opdat hij de ijdelheid van de dingen om hem heen beseffen zal, waarvan de harmonie volledig door de val van de mens is vernietigd.

Vers 15

“Dit alles heb ik gezien in mijn vluchtige dagen: er is een rechtvaardige die omkomt in zijn rechtvaardigheid, en er is een goddeloze die bij al zijn slechtheid zijn dagen verlengt.”

Dit vers bevestigt wat we zojuist hebben gezegd: “Dit alles heb ik gezien in mijn vluchtige dagen: er is een rechtvaardige die omkomt in zijn rechtvaardigheid, en er is een goddeloze die bij al zijn slechtheid zijn dagen verlengt.”. Deze dagen van ijdelheid die het leven van de wijze vervulden, brachten hem ertoe de tegenstelling te erkennen tussen dat, wat krom is en wat naar Gods gedachte zou moeten zijn. De gerechtigheid van de rechtvaardige brengt hem ter dood! Klinkt dat niet als een profetische aanduiding, van wat Jezus Zelf ontmoeten zou?

Aan de andere kant is er een wetteloze, wiens ongerechtigheid zijn dagen verlengt. De blik van de Prediker is altijd beperkt tot wat er “onder de zon” gebeurt. Hoe ver wijken de Psalmen bijvoorbeeld van deze gedachte af, wanneer ze ons beschrijven wat de goddelozen te wachten staat!

Vers 16-18

16. “Wees niet al te rechtvaardig en acht uzelf niet bovenmate wijs. Waarom zou u uzelf verwoesten?
17. Wees niet al te goddeloos en wees niet al te dwaas. Waarom zou u sterven vóór uw tijd?
18. Het is goed dat u aan het ene vasthoudt en daarbij uw hand niet van het andere aftrekt. Immers wie God vreest, ontkomt aan dit alles.”

Deze verzen nemen de zojuist besproken gedachten over. Prediker heeft over gerechtigheid en onrechtvaardigheid gesproken en laat nu zien, dat er in beide dingen een ‘bovenmate’ kan zijn en wat de gevolgen daarvan zijn. De maatstaf kan zelfs worden overschreden, ook als het om gerechtigheid en wijsheid gaat. In dit geval is het niets dan hoogmoed, waardoor we deze deugden overdrijven om ons ermee te roemen. Nou, hoogmoed gaat vooraf aan de val. “Waarom,” vraagt Prediker, “zou u uzelf verwoesten?” Maar iemand kan ook bovenmate boos zijn. Deze gedachte komt ook overeen met dit Boek, dat de wereld voor ons zo beschrijft, hoe de zonde haar gemaakt heeft, en geen nieuwe principes voor deze wanorde brengt, omdat er geen openbaring is die haar zou kunnen invoeren. Dus hier leidt de overmaat aan onrecht tot de dood “voordat de tijd komt”. Wat de trieste toestand van de wereld ook zijn mag, ze blijft toneel van Gods regering, die elke overmaat bij de mens veroordeelt en hem de gevolgen laat dragen, vooral wanneer hij zijn ongerechtigheid de vrije loop laat. Hoe treffend dit wordt getoond in de tegenwoordige toestand van de wereld, waarin de ongerechtigheid van de mens geen grenzen meer kent. Deze toestand is het resultaat van een volledig gebrek aan vrees voor God. “Het is goed dat u aan het ene vasthoudt en daarbij uw hand niet van het andere aftrekt. Immers wie God vreest, ontkomt aan dit alles.” Hier wordt voor de derde keer in dit boek de vrees voor God genoemd (zie Pred. 3:14; 5:7) als het enige middel voor de mensen om voor het oordeel in veiligheid gebracht te worden.

Vers 19

“De wijsheid maakt de wijze sterker dan tien machthebbers die in de stad zijn.”

Nadat Prediker zichzelf heeft beschermd tegen de overdaad aan wijsheid, verkondigt hij luid haar deugden: “De wijsheid maakt de wijze sterker dan tien machthebbers die in de stad zijn.” Zij is niet alleen een bron van leven voor degenen, die het bezit, maar de wijze vindt in haar ook de kracht, die hij nodig heeft. Hij is door haar tegen de vijandelijke aanvallen veel meer beschermd, dan een stad door tien machthebbers.

Vers 20-24

20. “Voorzeker, er is geen mens rechtvaardig op de aarde, die goeddoet en niet zondigt.
21. Zet ook uw hart niet op alle woorden die men spreekt, opdat u niet hoort dat uw knecht u vervloekt.
22. Want uw hart heeft ook vele keren erkend dat ook u anderen hebt vervloekt.
23. Dit alles heb ik met wijsheid beproefd. Ik zei: Ik wil wijs worden, maar de wijsheid bleef ver bij mij vandaan.
24. Veraf is dat wat gebeurd is. Het zit heel diep: wie kan het terugvinden?”

Hier leer ik mijzelf door de wijsheid kennen. Zij is van Goddelijke oorsprong en laat mij weten, hoe God Zelf over mij oordeelt: “Voorzeker, er is geen mens rechtvaardig op de aarde, die goeddoet en niet zondigt.” Dit geldt zowel voor de wijzen als ook voor alle andere mensen. Heeft alleen de wijze goed gedaan? Heeft hij valse berichten gehoord? Heeft hij zich door zijn knecht laten vervloeken? En hoe vaak heeft hij niet zelf anderen vervloekt! Hoe vaak is de wijsheid van hem weggevlucht, als hij zei: “Ik wil wijs worden”! Hoe zal hij het door gebrek aan waakzaamheid veroorzaakte kwaad weer goedmaken?

Vers 25-29

25. “Ik kwam ertoe, ook met mijn hart, om te kennen en na te speuren, wijsheid te zoeken en tot een slotsom te komen, om in te zien dat goddeloosheid dwaas en dwaasheid onverstand is.
26. Ik vond iets wat bitterder is dan de dood: de vrouw die een vangnet is. Haar hart is een sleepnet, haar handen zijn boeien. Wie goed is voor het aangezicht van God, zal aan haar ontkomen, maar een zondaar wordt door haar gevangen.
27. Zie, dit heb ik gevonden, zegt Prediker, het ene bij het andere, om tot een slotsom te komen,
28. die ik nog altijd zoek, maar niet heb gevonden. Eén man onder duizend heb ik gevonden. Een vrouw onder die allen heb ik echter niet gevonden.
29. Alleen, zie, dit heb ik gevonden: dat God de mens oprecht gemaakt heeft, maar zij hebben vele uitvluchten gezocht.”

Prediker vertelt in deze verzen zijn eigen geschiedenis, een bittere geschiedenis inderdaad. Zoals hij aan het begin van zijn boek al zei (Pred. 1:17), had hij zijn best gedaan om wijsheid te herkennen en te begrijpen, dat goddeloosheid dwaas, en dwaasheid onverstand zijn. Verzoeking en verleiding kwamen tot hem door de vrouw (1 Kon. 11:4), maar in plaats van aan hen te ontsnappen, zondigde hij, die God zo begenadigd had, en werd hij de prooi van de verleidster. Hij is tot de schokkende vaststelling gekomen, die “bitterder is dan de dood”, dat er niet “een vrouw onder die allen” is, die niet de begeerten als vangnetten en vangarmen tot zich trekt, en van wie de handen geen boeien zijn om de gevangene vast te houden, die het gegrepen heeft. En zelfs een man op aarde te vinden, die met zijn wijsheid of inzicht zou kunnen helpen, wat een kostbare zeldzaamheid! “Eén man onder duizend heb ik gevonden. Een vrouw onder die allen heb ik echter niet gevonden.”

Maar wanneer ook de vragen van de wijze hem tot deze droevige conclusies leidden, had hij er nog steeds nut van: “Alleen, zie, dit heb ik gevonden: dat God de mens oprecht gemaakt heeft, maar zij hebben vele uitvluchten gezocht” (vs. 29). De mens die uit de hand van zijn Schepper voortkwam, was in het begin oprecht. Prediker toonde hierboven aan dat de schepping mooi was (Pred. 3:11), maar nu is alles krom (Pred. 1:15; 7:13). Het verval is niet van de kant van God gekomen, maar door de schuld van de mens. “… maar zij hebben vele uitvluchten gezocht.” Zo was het in de Hof van Eden toen “de vrouw zag dat die boom goed was om ervan te eten en dat hij een lust was voor het oog, ja, een boom die begerenswaardig was om er verstandig door te worden.” Wat een “listen”! En dat is sindsdien zo gebleven.

 

Henri Louis Rossier; © RM Hückeswagen;

Online in het Duits sinds: 12.03.2006; geactualiseerd: 02.06.2020; © www.soundwords.de

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW