Inhoud
- Vers 1,2;
- vers 3;
- vers 4-11;
- vers 12-15;
- vers 16-18;
- Vers 1 en 2.
Vers 1 en 2
1. De woorden van Prediker, de zoon van David, koning in Jeruzalem.
2. Een en al vluchtigheid,1 zegt Prediker, een en al vluchtigheid, alles is vluchtig.
Zoals we aan het begin al zeiden {Prediker (0) – Inleiding}, neemt Salomo in dit boek het karakter van een prediker aan. Hij wil dat zijn luisteraars profiteren van de ervaringen die hij door de wijsheid die God hem heeft gegeven, heeft opgedaan. Hij is niet tevreden om zijn wijsheid tot de regering van het volk te beperken, waarvoor hij er bij God immers om had gevraagd (2 Kron. 1:9-12), maar “God gaf Salomo wijsheid, zeer veel inzicht en groot verstand, overvloedig als het zand dat aan de oever van de zee is. De wijsheid van Salomo was groter dan de wijsheid van alle mensen van het Oosten, en dan alle wijsheid van de Egyptenaren, ja, hij was wijzer dan alle mensen, dan Ethan, de Ezrahiet, Heman, Chalcol en Darda, de zonen van Mahol, en zijn naam was bekend bij alle heidenvolken rondom. Ook sprak hij drieduizend spreuken uit en waren er van hem duizend en vijf liederen. Hij sprak ook over de bomen, van de ceder, die op de Libanon groeit, tot de hysop, die uit de muur komt. Hij sprak ook over het vee, over de vogels, over de kruipende dieren en over de vissen. En uit alle volken kwamen er om naar de wijsheid van Salomo te luisteren, van alle koningen van de aarde die van zijn wijsheid gehoord hadden” (1 Kon. 4:29-34). Dat had hem tot prediker gemaakt.
Bovendien stonden hem ook alle dingen ter beschikking, die men zich door rijkdom, macht en wijsheid verwerven en eigen maken kon. Hij had alle geneugten geproefd, al Gods werken onderzocht en de wetten onderzocht die het menselijk leven en de orde in het heelal beheersen. Hij had dus geen reden om over de wereld te klagen (2 Kron. 9:22-24). Gelijk aan het begin geeft de Prediker, zoals gebruikelijk bij hen, het onderwerp aan waarmee hij zich wil bezighouden: “Een en al vluchtigheid, zegt Prediker, een en al vluchtigheid, alles is vluchtig”. In de loop van het boek behandelt hij dit onderwerp dan in detail om tot de conclusie te komen, de som van al zijn ervaringen: “Een en al vluchtigheid, zegt de Prediker, alles is vluchtig” (Pred. 12:8). Vluchtigheid! Een adem, een schaduw die voorbijgaat, een leven zonder een morgen, het leven van een gevleugeld insect, dat amper een dag duurt!
Vers 3
“Welk voordeel heeft de mens van al zijn zwoegen waarmee hij zwoegt onder de zon?”
Dit is de vraag die in de loop van het boek van alle zijden behandeld wordt, en die zich met de dingen van dit leven vaak juist aan consumerende, wijze en zwoegende mensen opdringt.
Vers 4-11
4. De ene generatie gaat en de andere generatie komt, maar de aarde blijft voor eeuwig staan.
5. De zon gaat op, de zon gaat onder, en zij hijgt naar haar plaats, waar zij opging.
6. De wind gaat naar het zuiden en draait naar het noorden.
Al draaiend en draaiend gaat de wind, en al draaiend keert de wind weer terug.
7. Alle rivieren gaan naar de zee, toch raakt de zee niet vol. Naar de plaats vanwaar de rivieren kwamen, daarheen keren zij terug, om vandaar weer te gaan stromen.
8. Alle dingen zijn zo vermoeiend, dat niemand het kan uitspreken. Het oog wordt niet verzadigd van zien, het oor wordt niet vol van horen.
9. Wat er geweest is, dat zal er weer zijn. Wat er plaatsvindt, dat zal weer plaatsvinden. Er is niets nieuws onder de zon.
10. Is er iets waarvan men kan zeggen: Kijk eens, dat is nieuw? In de eeuwen die voor ons geweest zijn, is het er al geweest.
11. Er is geen herinnering aan de vroegere dingen. Ook aan latere dingen, die nog komen, zal geen herinnering zijn bij hen die daarna komen.
Het antwoord op deze vraag is: “De ene generatie gaat en de andere generatie komt, maar de aarde blijft voor eeuwig staan.” De mens, het enige intelligente wezen, houdt geen stand, terwijl de aarde blijft en de loop van de natuur vanwege de onveranderlijke en zich voortdurend vernieuwende vaste wetten onveranderlijk is. De geest raakt vermoeid van het constant volgen, zien, horen en herkennen van dit ononderbroken proces; hij komt altijd terug op het ene punt: “Er is niets nieuws onder de zon”, en zelfs de herinnering aan dingen uit het verleden is uitgewist.
Vers 12-15
12. Ik, Prediker, was koning over Israël in Jeruzalem.
13. Ik legde mij met heel mijn hart erop toe met wijsheid te onderzoeken, en na te speuren alles wat er onder de hemel plaatsvindt. Dat is een treurige bezigheid, die God aan de mensenkinderen gegeven heeft om zich ermee te vermoeien.
14. Ik heb alle werkzaamheden gezien die er onder de zon plaatsvinden, en zie, het was alles vluchtig en najagen van wind.
15. Het kromme kan niet rechtgemaakt worden en wat ontbreekt, kan niet meegeteld worden.
De Prediker heeft geprobeerd deze dingen te doorgronden en te begrijpen. Hij had twee middelen tot zijn beschikking om alles wat er onder de hemel gebeurde te onderzoeken: een koninklijke macht, die voor hem ongeëvenaard was, en een opperste wijsheid van goddelijke oorsprong. Alle gebeurtenissen onder de zon zijn aan zijn ogen voorbijgegaan en zijn verstand gaf er zich rekenschap over met als resultaat, dat alles vluchtig is en een najagen van wind, die nooit krijgt wat het probeert te bevatten. Vindt een manier om de wind te vangen! “Het kromme kan niet rechtgemaakt worden en wat ontbreekt, kan niet meegeteld worden.” Het obstakel voor vruchtbare kennis is de aanwezigheid van het kwaad, dat alle dingen heeft misvormd. De zonde heeft de schakels in de keten van alle dingen verbroken, er zijn overal hiaten zonder een mogelijkheid om ze op te vullen.
Vanaf het begin wordt al het feit, dat de wereld ondanks de regelmaat van haar wetten een puinhoop is, een hindernis voor alle kennis en waar genot.
Verse 16-18
16. Ik overwoog in mijn hart:2 Zie, ik heb mijn wijsheid vergroot en vermeerderd, meer dan allen die vóór mij in Jeruzalem geweest zijn de hunne. Mijn hart heeft veel wijsheid en kennis ontdekt.
17. Ik legde mij met heel mijn hart erop toe wijsheid te kennen, en onverstand en dwaasheid te leren kennen. Ik merkte dat ook dit slechts najagen van wind is.
18. Want in veel wijsheid zit veel verdriet. Wie kennis vermeerdert, vermeerdert leed.
Nu aan de ene kant de in de schepping vastgelegde orde en aan de andere kant de door de zonde veroorzaakte wanorde voorhanden is, probeerde de Prediker, zowel dat, wat in overeenstemming is met de wijsheid, als ook de onzin en dwaasheid te onderzoeken, die deze orde vernietigd heeft, echter toch moest hij erkennen, dat dit ook “een najagen van wind” is. Ook het geluk, dat hij met deze kennis hoopte te bereiken, veranderde in ergernis en verdriet. “Want in veel wijsheid zit veel verdriet. Wie kennis vermeerdert, vermeerdert leed.” Hoe zou de wijze zich ook verheugen, als hij, ondanks wat er nog steeds bestaat van Gods wonderbaarlijke schepping, alle materiële en morele dingen door de zonde bedorven ziet? Te midden van de ‘schipbreuk’, die de zonde veroorzaakt heeft, bestaat de mens alleen nog als een triest ‘strandgoed’ van zijn vroegere zegeningen. Zo is in de natuur alles, ondanks de regelmaat van haar wetten, constant in beweging. Er is geen rust voor de mens, en om het beeld van zijn toestand compleet te maken, karakteriseren de vluchtigheid3 van alle dingen en de vergeetachtigheid ten opzichte van alles uit het verleden. Hij kan het ook niet veranderen, omdat hij het kromme niet recht kan maken.
Wordt DV vervolgd.
Henri Louis Rossier
© RM Hückeswagen; www.soundwords.de
Online in het Duits sinds: 12.03.2006; geactualiseerd: 31.01.2018; www.soundwords.de
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW