20 jaar geleden

Pinksteren: uitstorting van de Heilige Geest (I)

 Handelingen 2 bericht van de komst van de Heilige Geest. Daar worden ook de tekenen genoemd die met deze komst gepaard gingen. Op ieder afzonderlijk van de apostelen kwam de Heilige Geest. Daar vond plaats wat de Heer al in hoofdstuk 1:8 gezegd had: “Maar gij zult kracht ontvangen als de Heilige Geest over u komt …”. Lukas getuigt: “En zie, Ik zend de belofte van Mijn Vader op u …” (Lukas 24:49). En dat deze belofte slaat op de Heilige Geest is duidelijk. Dat heeft niets met de belofte van God aan Abraham te maken. We zien dan ook dat Petrus zegt: “Want u komt de belofte toe en uw kinderen en alle die veraf zijn, zo velen de Heer onze God er toe roepen zal”.

Handelingen 2:1-13

In de Christenheid wordt in het kader van het kerkelijk jaar Pinksteren gevierd. Hierover willen we graag iets doorgeven.
Handelingen 2 bericht van de komst van de Heilige Geest. Daar worden ook de tekenen genoemd die met deze komst gepaard gingen. Op ieder afzonderlijk van de apostelen kwam de Heilige Geest. Daar vond plaats wat de Heer al in hoofdstuk 1:8 gezegd had: “Maar gij zult kracht ontvangen als de Heilige Geest over u komt …”. Lukas getuigt: “En zie, Ik zend de belofte van Mijn Vader op u …” (Lukas 24:49). En dat deze belofte slaat op de Heilige Geest is duidelijk. Dat heeft niets met de belofte van God aan Abraham te maken. We zien dan ook dat Petrus zegt: “Want u komt de belofte toe en uw kinderen en alle die veraf zijn, zo velen de Heer onze God er toe roepen zal”. Dit zegt hij nadat hij tot degenen die diep getroffen waren, had gezegd: “Bekeert u, en een ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden, en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen” (Handelingen 2:38-39).
In Johannes 7:39 staat dat de Geest er nog niet was, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was. Eerst moest Hij opvaren na Zijn volbrachte werk. Eerst pasen, dan hemelvaart en dan pinksteren – om het zo maar eens te zeggen.

De geboortedag van de vergadering (gemeente)

Zoals we kunnen lezen waren er in dat huis een groepje trouwe volgelingen van de Heer Jezus aanwezig. Zij – dat groepje van honderdtwintig – vormden het begin van de gemeente. Daar vond plaats wat de apostel Paulus later in zijn brief uitlegt, namelijk dat zij tot één lichaam gedoopt werden (1 Korinthe 12:13). Deze ene gemeente bestaat nu nog. Zij bestaat uit gelovigen die elk de Heilige Geest “inwonend” hebben ontvangen (Johannes 14:16-17) maar die tezamen één organisme vormen, het lichaam van Christus. Het is goed er op te letten dat de Heer Jezus de eerste en enige Mens op aarde was, die de Heilige Geest ontving vóórdat het verlossingswerk volbracht was. Hij was immers zonder zonde, heeft geen zonde gekend noch gedaan. Hij had de verlossing niet nodig. Nee, dat hadden wij nodig – en als u nog niet gelooft in de Heer Jezus dan hebt u dat ook nog nodig! Als je in de Heer Jezus Christus gelooft ben je geen “zondaar” meer, maar een “verloste zondaar”. Deze opmerking is wel nodig omdat er nog steeds gelovigen – zelfs predikanten – zijn, die zichzelf betitelen als “zondaars”. De reden is veelal gebrekkig onderwijs. Wij zijn geen zondaars meer als we de Heer Jezus hebben aangenomen, maar de Bijbel noemt ons “kinderen van God (Johannes 1:12-13). Dat we helaas nog zondigen, doet daaraan niets af. Dat betekent natuurlijk niet dat we dus als kinderen van God “zomaar” zouden kunnen zondigen, alsof dat niet ernstig zou zijn. Nou en of dat ernstig is. Dit is evenzeer zonde in het oog van God. Het verschil echter met een ongelovige is echter dat een kind van God door de Heilige Geest aangespoord wordt om zijn/haar zonde te belijden; hij kan er niet mee leven, het maakt hem ongelukkig. Daarom zal hij het belijden en God is rechtvaardig om zonden te vergeven en de gemeenschap is weer hersteld (1 Johannes 1: 8-9). De grondslag voor dit herstel is het offer van de Heer Jezus Christus aan het kruis van Golgotha. Omdat dit nu niet ons onderwerp is, gaan we er hier niet verder op in.

Bij de Heer Jezus kwam de Heilige Geest in de gedaante van een duif (Mattheüs 3:16). Hier in handelingen 2 echter verschijnt Hij in de vorm van “verdeelde tongen als van vuur” (vers 3-4).
Deze verdeelde tongen als van vuur duiden op het woord van het getuigenis van God in macht. Immers dit getuigenis zou niet alleen de joden bereiken, maar ook de volkeren (heidenen), waartoe de meesten die deze site lezen behoorden of nog behoren. De volkeren zouden ook de “grote daden van God horen” (vers 11). Hier worden de taalbarrières door God zelf doorbroken die Hij sinds Babel had opgericht (Genesis 11). Deze taalbarrières die God nodig achtte om de hoogmoed van de mens te beteugelen, werden tijdelijk doorbroken als teken daarvan, dat het evangelie van de genade van God ook hen die “veraf waren” (2:39; zie ook Efeze 2:13) zou bereiken. En dat is op een Goddelijke wijze ook gelukt. Gods voornemen gelukken overigens altijd. Dat is met de onze wel eens anders. Wat God zegt en belooft, dat doet Hij. Zo heeft ook het evangelie van de genade van God ons in Europa bereikt. Geprezen zij daarvoor Zijn heilige Naam.

Spreken in talen

Dat het hier om bestaande talen gaat, leert ons o.a. vers 6, 8-11. We moeten het niet “spectaculairder” willen maken, dan het is. Nuchterheid is ook hier op zijn plaats. Dat is niet hetzelfde als onverschilligheid, maar het neemt het Woord van God zoals het er staat. Wat het spreken in talen betreft, is dat zeker in onze tijd broodnodig. Er worden in vers 9-10 diverse bestaande talen genoemd, waarin tot hun grote verwondering en ontzetting de in Jeruzalem verblijvende joden die uit de verstrooiing kwamen, de “grote werken van God” hoorden spreken. “Wij horen hen in onze taal de grote werken van God spreken” (vers 11). Het gaat hier niet om de verkondiging van het evangelie, maar om lofprijzing van God. En dat deze lofprijzing niet in de Hebreeuwse taal gebeurde, was voor de joden iets totaal nieuws en onbegrijpelijk. Daarom waren ze ook zo ontzet en verwonderd.
In het boek de Handelingen vinden we bij drie gelegenheden en op “drie” verschillende plaatsen, waar er in talen wordt gesproken. In hoofdstuk 2 in Jeruzalem; in hoofdstuk 10 in Cesaréa en in hoofdstuk 19 in Efeze. Bij deze gelegenheden ging het niet om het prediken van het evangelie door middel van het spreken in talen. Overigens wordt dat nergens in het Nieuwe Testament gevonden. Het spreken in talen is een zaak dat zich tot God richt en niet tot de mens. Bij het prediken van het evangelie richt men zich tot de mens. “Want wie in een taal spreekt, spreekt niet voor mensen, maar voor God; want niemand verstaat het, maar in de geest spreekt hij verborgenheden” (1 Korinthe 14:2).

In 1 Korinthe 14:14-17 legt de apostel uit wat de hoofdkenmerken zijn van het spreken in talen, namelijk bidden, dankzegging, lofprijzing. Evenals in Handelingen zijn ook in de 1e Korinthebrief de “talen” normale menselijke talen, die werden gesproken door hen die deze tevoren nog nooit gesproken hadden. En wel zoals de Geest het hun gaf uit te spreken (Handelingen 2:4).

Het doel van het spreken in talen

Dat vinden we eveneens in 1 Korinthe 14. “In de wet staat geschreven: ‘Ik zal in andere talen en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook zo zullen zij Mij niet horen, zegt [de] Heer’. Zo zijn dan de talen tot een teken, niet voor de gelovigen, maar voor de ongelovigen; en is de profetie niet voor de ongelovigen, maar voor de gelovigen. Als dan de hele gemeente op één plaats samenkomt en alle in talen sprreken, en er komen onkundigen of ongelovigen binnen, zullen zij niet zeggen dat gij wartaal spreekt? Maar als allen profeteren en er komt een ongelovige of een onkundige binnen, dan wordt hij door allen overtuigd, door allen beoordeeld; het verborgene van zijn hart wordt openbaar; en hij zal, terwijl hij op zijn aangezicht neervalt, God aanbidden en verkondigen dat God waarlijk onder u is” (vers 21-25).
De talen zijn een teken voor … ongelovigen. Waar ik hier vooral op wil wijzen – in verband met Handelingen 2 – is, dat het hier gaat om een “speciaal” soort “ongelovigen”. We zien in vers 21 dat het gaat om de ongelovige “joden”. De aanhaling uit Jesaja 28:11 in vers 21 maakt dat duidelijk. God zou in andere talen tot hen spreken – hetgeen een oordeel was – maar ook zo zouden zij niet horen, zoals Jesaja al in hoofdstuk 6:9 geprofeteerd had.
De trots van de Korinthiërs op deze gave is dan ook geheel onterecht, omdat het een teken van “oordeel” over de ongelovige joodse natie was. Dit moeten wij in onze tijd ons ook aantrekken. De betekenis van dit teken wijst de joden op het feit dat God Zich van de joodse natie als geheel zou afwenden en Zich tot de heidenen zou wenden. Wel, dat nu is precies wat zich in Handelingen 2 ook voordoet. God sprak in andere talen tot hen, maar ze verstonden het niet. Waarom die andere talen? Wel, dat waren de talen die gesproken werden in de landen waar God hen naar toe had gedreven in Zijn regeringswegen. Ze hoorden wel wat er gezegd werd, want er werd in hun “eigen taal” gesproken (zie vers 8-11). Helaas begrepen zij de essentie van wat gesproken werd niet. De werkelijke betekenis ontging hen totaal. De grote massa bleef ongelovig en volhardde in de verwerping van Christus. Zo waren voor hen deze talen tot een “teken”. Dat wordt bevestigt in hetgeen er in Jeruzalem, Cesaréa en Efeze gebeurde. Het spreken van talen stond hier bij alle drie gebeurtenissen allen met joden in verbinding.

Verder laat de uitdrukking “onkundigen of ongelovigen” in 1 Korinthe 14:23 zien dat hiermee een andere groep wordt aangeduid als de groep “ongelovigen” in vers 22. Vers 23 gaat over Grieks sprekenden die de samenkomst binnen zouden kunnen komen. Wanneer er in talen gesproken zou worden zouden ze moeten zeggen, dat er “wartaal” gesproken werd. Waarom? Omdat zij mmers geen joden uit de verstrooiing zijn, die de talen wel zouden kunnen verstaan. Nee, zij konden die talen niet verstaan, en daarom reden hebben om te zeggen dat er “wartaal” gesproken werd. En terecht!
Ook toont het ontbreken van het lidwoord voor het woord “ongelovigen” in vers 23 aan, dat het daar om een andere groep gaat, namelijk om ongelovigen die Grieks spraken. In vers 22 daarentegen wordt er gezegd: “de ongelovigen”. Wanneer hier alleen maar willekeurige ongelovigen zou zijn bedoeld, dan zou het Griekse lidwoord moeten ontbreken. Daar Paulus het echter wel gebruikt, bewijst dat hij een bepaalde groep ongelovigen bedoelde – namelijk de joden.

De talen waren dus niet als een getuigenis voor de gelovigen bestemd, maar als een teken voor de ongelovigen onder het joodse volk. Daarom zou dit teken ook niet zolang voortduren, hetgeen de apostel ook al had aangeduid in 1 Korinthe 13:8: “… hetzij talen, zij zullen ophouden …” We hebben deze gave vandaag ook niet meer te verwachten, alle Pinkstercharismatici ten spijt. Samen met de andere tekengaven – genadegaven van genezing, van krachten (1 Korinthe 12:9-10; 29-30) gaf de Heer dit aan de apostelen als bevestiging van het getuigenis ten tijde dat dit nog nieuw was en het Nieuwe Testament nog niet geheel geschreven was (Markus 16:20; Handelingen 14:3). Het was ten tijde toen Hebreeën geschreven werd, al verleden tijd (Hebreeën 2:4).
Het is ook wel te begrijpen dat de gemeente na haar geboorte steeds minder joods werd, en werden er steeds meer mensen uit de volken toegevoegd die tot geloof in de Heer Jezus kwamen. Het werd steeds duidelijker dat aanbod van de behoudenis – die in niemand anders was dan in de Heer Jezus Christus (Handelingen 4:12) – het deel kon worden van ieder mens, uit welk volk dan ook. God had niet alleen Israël lief, maar de “hele” wereld (Johannes 3:16).

Wordt zo de Heer wil vervolgd.

Bronnen: “DA BIN ICH IN IHRER MITTE”, Chr. Briem
Het teken van de talen, Fernand Legrand

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW