2 jaar geleden

Paulus spreekt tot de oudsten van Efeze (1)

Handelingen 20 vers 17-24

Inleiding

In deze indrukwekkende toespraak van Paulus tot de oudsten van Efeze kunnen we twee delen zien:

  • Vers 17-27: Een terugblik op het opbouwwerk van de apostel in Efeze;
  • Vers 28-38: Een beeld van de neergang in Efeze na het vertrek van Paulus

Deze twee delen beschrijven de twee fasen in het christelijk getuigenis op aarde:

a) De opbouwfase

Het is de tijd van de apostelen. In hun bediening bouwden ze op. Wanneer Paulus hierover spreekt in de verzen 17-27, herinnert hij ons tegelijkertijd aan de grote feiten van de christelijke waarheid. Deze waarheid blijft bestaan, zelfs wanneer het christelijk getuigenis bergafwaarts gaat. Het blijft het fundament van elk werk in het werk van de Heer tot op de dag van vandaag. Als wij iets voor Hem willen doen, moeten wij de christelijke waarheid verkondigen en ons er praktisch aan vasthouden.

Tegelijkertijd leren wij van de bediening van de apostelen hoe wij vandaag de dag plaatselijke gemeenten kunnen opbouwen. Uit de bediening van Paulus, die natuurlijk een bijzondere was, worden ons Goddelijke beginselen aangereikt die ook vandaag nog gelden. Als wij ze ter harte nemen in onze activiteit in het huis van God, zullen wij de goedkeuring van de Heer vinden.

b) De fase van verval

Het is de hele tijd na de apostelen zoals Paulus die beschrijft in de verzen 28-38, want hij spreekt daar over zijn vertrek, waarna het verval begon. Sinds de apostelen er niet meer zijn, is het christendom in geestelijk verval. Dit verval gaat door totdat de Heer dit getuigenis in het oordeel zal wegnemen. Door Gods genade zijn er opwekkingen geweest, zelfs in tijden van verval. We denken aan de reformatie of de opwekking zo’n 200 jaar geleden. Maar helaas, na zo’n opleving is het verval onmiddellijk weer ingetreden.

Omdat wat Paulus hier profetisch heeft voorspeld vandaag werkelijkheid is, zijn zijn aanwijzingen over hoe wij ons moeten gedragen in de tijd van verval uiterst leerzaam voor ons. Zij helpen ons om in de laatste dagen van het christelijk getuigenis als plaatselijke gemeenten te wandelen op een wijze die God welgevallig is.

Het opbouwwerk in Efeze

Het verslag over zijn opbouwwerk in de verzen 17-27 bevat twee kernpunten:

  1. De manier waarop hij werkte. Verschillende positieve eigenschappen onderscheidden hem in zijn bediening.
  2. De boodschap die hij verkondigde, dat wil zeggen, wat hij heeft geleerd.

Hij stelt beide aan ons voor ter onderwijzing. Mogen wij deze twee punten in gedachten houden wanneer wij actief zijn in het werk van de Heer!

Wij willen nu in een eerste deel vooral ingaan op de morele kenmerken van zijn dienst.

Oudsten

“Hij nu zond van Miléte [een boodschap] naar Efeze en riep de oudsten van de gemeente bij zich” (vs. 17).

Paulus was op weg naar Jeruzalem en liet de oudsten van Efeze naar Miléte komen, omdat hij de laatste leringen hen bekend wilde maken.

In de tijd van de apostelen werden oudsten bij naam genoemd, gekozen en aangesteld. Paulus deed dit in zijn opbouwwerk, zoals we kunnen zien uit de Handelingen van de Apostelen: “Maar toen zij hen in elke vergadering tot oudsten gekozen hadden …” (Hand. 14:23). Deze zin introduceert tegelijkertijd de twee grote pijlers van de oudsten. Ten eerste werden er altijd meerdere oudsten aangesteld, er was er nooit maar één op één plaats. Ten tweede werd het werkterrein van de oudsten vastgesteld: de plaatselijke gemeente. Dit zijn de twee grote beginselen van dit ambt: verschillende oudsten die in hun bediening beperkt zijn tot één plaatselijke gemeente.

De apostel Paulus stelde zelf oudsten aan of machtigde zijn medewerkers Timotheüs en Titus om dit te doen (Titus 1:5). Sinds de apostelen naar huis zijn gegaan, is het niet meer mogelijk broeders bij naam in het ambt van oudste aan te aanstellen. Als het toch gebeurt, heeft het niet de goedkeuring van de Heer. Wanneer christelijke groepen op enigerlei wijze oudsten bij naam aanstellen, staan zij dus niet op de bijbelse grond van de gemeenschappelijke weg van de gelovigen.

Dit betekent echter niet dat er geen dienst van oudsten meer is. Integendeel, het is zeer noodzakelijk en waardevol in elke plaatselijke gemeente! Voor onze tijd, waarin er geen apostolisch gezag meer is om oudsten aan te stellen, geldt het woord uit 1 Thessalonicenzen 5: “Maar wij vragen u, broeders, hen te erkennen die onder u arbeiden en u leiding geven in [de] Heer en u terechtwijzen, en hen zeer hoog te achten in liefde om hun werk” (1 Thess. 5:12,13). Daarom is het ook vandaag belangrijk, dat meerdere broeders in elke plaatselijke gemeente het ambt van oudste uitoefenen. Het is aan de broeders en zusters van de plaatselijke gemeente om hen te erkennen en hen hoog te achten in liefde om hun moeilijke maar waardevolle dienst.

Zijn gedrag als voorbeeld

“En toen zij bij hem waren gekomen, zei hij tot hen: U weet hoe ik van [de] eerste dag af dat ik Asia betrad, al die tijd bij u ben geweest, …” (vs. 18).

De apostel riep de oudsten van Efeze bij zich om hen eraan te herinneren hoe hij onder hen had gewerkt. Het is niet alleen belangrijk wat wij in onze bediening doen, maar ook hoe wij werken. Er is een spreekwoord: Het is de toon die de muziek maakt! Dit is ook waar in het werk van de Heer! Het is niet alleen belangrijk wat we zeggen, maar ook hoe we het zeggen en hoe we ons gedragen. Paulus wijst ons hierop door zijn persoonlijk voorbeeld.

Door zijn positieve gedrag streefde de apostel twee doelen na. Ten eerste wilde hij de mensen van Efeze winnen voor de christelijke waarheid. Ten tweede wilde hij een voorbeeld zijn dat zij als gelovigen konden navolgen. Hoe belangrijk is dit voor elke dienst in het werk van de Heer! Wij kunnen de waarheid van Gods Woord aantrekkelijk of afstotelijk maken voor mensen door ons gedrag. Het is zelfs mogelijk dat de waarheid gelasterd wordt door ons slechte gedrag (1 Tim. 6:1; Titus 2:5). Maar dit was niet zo met Paulus! De gelovigen in Efeze konden het zien: Zijn leven was volledig in overeenstemming met wat hij verkondigde.

Nederigheid, tranen, beproevingen

“… terwijl ik de Heer diende met alle nederigheid, onder tranen en met beproevingen die mij overkwamen door de aanslagen van de Joden; …” (vs. 19).

Hoewel Paulus voor de Efeziërs werkte, verklaart hij hier dat hij de Heer Jezus diende. Ook de mensen van Efeze herkenden dit toen hij bij hen was: Deze man dient zijn Heer! Hoe beslissend is dit met de medearbeiders in het werk van de Heer! De evangelisten dienen de ongelovigen opdat zij bekeerd worden. De herders en leraars dienen de verlosten, zodat zij groeien in het geloof. Maar in al onze diensten aan de mensen, is het belangrijk om altijd de Heer voor ons te hebben. Want onze dienst is in de eerste plaats aan Hem.

Paulus diende de Efeziërs “in alle nederigheid.” Als de grote apostel behandelde hij hen niet van bovenaf, maar voegde hij zich bij hun gelederen. In zijn dienst werd hij vaak aangevallen. Juist toen werd zijn nederigheid zichtbaar, toen hij geduldig deze tegenstand verdroeg. Wanneer wij iets voor de Heer doen, ervaren ook wij kritiek. Hoe reageren we hierop? Gaan we nederig door met ons werk of geven we beledigd op?

Paulus diende “onder tranen en met beproevingen.” Aan de ene kant vergoot hij talloze tranen voor de Efeziërs. Hij had veel moeite met hen en moest hen “nacht en dag met tranen vermanen” (zie vs. 31). Aan de andere kant ontmoette hij de beproevingen van de vijanden. Hij moest voortdurend hun verzet tegen het evangelie verdragen. Het werk in de dienst van de Heer verloopt niet altijd gladjes. Er zijn veel zorgen over de mensen die je dient. We willen zo graag dat ze zich bekeren en groeien in geloof. Tegelijkertijd ervaren we de vijandigheid van mensen die het werk van de Heer willen verstoren.

In het openbaar en in de huizen

“…; hoe ik van wat nuttig was niets heb nagelaten u te verkondigen en te leren in het openbaar en in de huizen, …” (vs. 20).

Ondanks moeilijkheden en tegenstand hield Paulus niets van zijn boodschap achter, maar deelde met de Efeziërs alles wat nuttig voor hen was. Het is ook belangrijk voor ons om in het dienen te overwegen wat van geestelijk nut is voor de toehoorders. De apostel Paulus wijdt een heel hoofdstuk in de Bijbel aan deze overweging: in 1 Korinthe 14 laat hij ons zien, dat de uitoefening van gaven tot nut en opbouw moet zijn. Voor een broeder die een gave uitoefent, gaat het niet om dat te zeggen wat hij weet. Nee, hij moet delen wat de luisteraars kunnen begrijpen en opnemen. Wij moeten ook rekening houden met de leeftijd, het geestelijk inzicht en de ontvankelijkheid van de aanwezigen. In elke dienst rijst altijd de vraag: Wat is nuttig voor de mensen die ik dien?

De apostel verkondigde de Efeziërs en onderwees hen de bijbelse boodschap. Misschien wil hij daarmee zeggen, dat hij enerzijds de christelijke waarheid in haar grote lijnen heeft laten zien en haar anderzijds in al haar details heeft uitgelegd. We vinden beide in zijn brieven. Het is indrukwekkend met welke systematiek hij zowel de fundamentele christelijke feiten uiteenzet alsook de leerstellige details behandelt.

Waar heeft Paulus gediend? In het openbaar en in de huizen. Aan de ene kant verkondigde hij de waarheid in het openbaar, waar iedereen het kon horen. Aan de andere kant nam hij ook tijd voor persoonlijke gesprekken in de huizen. Beide zijn belangrijk. Er zijn dienaren die alleen in het openbaar het woord prediken. Het is te weinig voor hen om in de huizen bij de gelovigen te zijn en vragen te beantwoorden. Het omgekeerde gebeurt helaas ook. Er zijn arbeiders die alleen privé les geven. Maar in het openbaar, bijvoorbeeld op conferenties, worden zij niet gehoord. Op die manier benaderen zij vaak jonge gelovigen en beïnvloeden hen in kleine kring – helaas vaak op een ongezonde manier. Paulus waarschuwt tegen zulke verleiders die huizen binnensluipen en vrouwen inpalmen1 (2 Tim. 3:6).

Een paar decennia geleden, woonde een zeer gerespecteerde broeder in Zwitserland. Maar hij had een dwaalleer, die hij nooit publiekelijk verkondigde. Alleen onder vier ogen verspreidde hij het, zeggende: “Ik vertel dit alleen aan intelligente broeders.” Zo verspreidde zijn valse leer zich en werd grote schade aangericht in de gemeenten.

In het openbaar en in de huizen – een belangrijk beginsel dat Paulus ons voorhield in zijn dienstwerk.

De reis naar Jeruzalem

“En nu, zie, gebonden in de geest reis ik naar Jeruzalem, zonder te weten wat mij daar zal ontmoeten, behalve dat de Heilige Geest mij van stad tot stad betuigt en zegt dat mij gevangenschap en verdrukkingen wachten” (vs. 22,23).

Nu spreekt Paulus over zijn reis naar Jeruzalem. Deze reis heeft de bijbeluitleggers altijd zeer beziggehouden. Er zijn daarbij twee houdingen te onderscheiden. Sommigen willen niets verkeerds zien bij de apostel. Anderen denken dat Paulus uit vrije wil naar Jeruzalem ging. Persoonlijk ben ik van mening dat beide standpunten verkeerd zijn. Er is niet alleen zwart en wit in het werk van de Heer! We leren dit van de reis van Paulus naar Jeruzalem. Daar was hij zeker niet op de leiding van de Geest, zoals we kunnen zien uit alles wat de bijbel daarover vermeldt. Maar zijn motieven waren goed! Hij had zijn verwanten uit Israël lief, zijn medeburgers in Jeruzalem. Daarom wilde hij op het Pinksterfeest aanwezig zijn, om ook aan hen het evangelie van God te verkondigen. Men kan een werk in het werk van de Heer doen uit slechte of uit goede motieven. De motieven van de apostel waren zuiver en oprecht, maar hij handelde niet op het niveau van de leiding van de Geest.

Hieruit leren we voor onszelf twee dingen:

  1. Laten we dicht bij de Heer blijven in het dienen, zodat Hij ons kan leiden door de Heilige Geest!
  2. Laten wij ons steeds weer afvragen: Welke motieven leiden ons in ons werk voor de Heer?

De loop en de dienst volbrengen

“Maar ik reken mijn leven niet als kostbaar voor mijzelf, opdat ik mijn loop volbreng en de bediening die ik van de Heer Jezus heb ontvangen, …” (vs. 24).

Paulus ging deze weg naar Jeruzalem, hoewel hij wist dat hem gevangenschap en verdrukkingen te wachten stonden. Maar hij verklaarde: “Maar ik reken mijn leven niet als kostbaar voor mijzelf.” Hij was een dienaar die zich volledig aan zijn Meester overgaf. Daar zien we een andere belangrijke eigenschap in het werk van de Heer: totale overgave aan de Meester!

De apostel zou weldra zijn loop en bediening volbrengen. In zijn brieven kunnen we zien, dat hij duidelijk onderscheid maakt tussen deze twee kanten. Aan de ene kant leefde hij een leven met de Heer en aan de andere kant vervulde hij een dienst voor Hem. We vinden dit onderscheid vooral duidelijk in 1 Timotheüs 1:

• In de verzen 12-14 spreekt hij over zijn dienst: hij prijst de goddelijke barmhartigheid die hem “in [de] bediening gesteld heeft, mij die vroeger een lasteraar, een vervolger en een smader was.”

• In de verzen 15-17 spreekt hij over zijn leven: Hier prijst hij de barmhartigheid van God die hem, de voornaamste zondaar, gered heeft, zodat hij nu een leven met Jezus Christus op aarde kan leiden.

Ook voor ons is het belangrijk, dat wij een onderscheid maken tussen deze twee gebieden, hoewel zij natuurlijk in elkaar overvloeien. Iemand die tot geloof in de Heer Jezus komt, kan nu, door Gods barmhartigheid, een leven met de Heer leiden en een dienst voor Hem vervullen.

Samenvatting

Als we willen bouwen in het werk van de Heer, moeten we ons niet laten afschrikken door de moeilijkheden. Er zijn tranen, beproevingen, oefeningen en vijandschap.

Maar door Gods genade is het mogelijk de problemen onder ogen te zien met de gezindheid van Christus en voor Hem te blijven werken. Laten we daarbij denken aan de woorden van onze Meester: “… en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart” (Matth. 11:29).

 

NOTEN:
1. Letterlijk ‘gevangen nemen.’

 

Max Billeter; © www.haltefest.ch

Jaargang 2012, bladzijde 129

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW