Voorwoord
De gevangen arend
Een ervaring in Schotland heeft mij diep geraakt:
Ik zag een grote arend, die zich in een stabiele kooi bevond, en het was alsof de stralende, felle zon aan de hemel een beroep op hem deed om van de aarde op te stijgen om van zijn natuurlijke woongebied te genieten, en als antwoord op deze oproep richtte de koninklijke vogel zijn oog op de zon, spreidde zijn machtige vleugels uit en hurkte zich om omhoog te vliegen. Maar toen werd hij zich bewust van de ijzeren staven die hem gevangen hielden: hij trok zijn vleugels in en liet zijn hoofd, in duidelijke teleurstelling en schaamte, hangen. Ik keek op die mooie zomermiddag met groeiende belangstelling naar deze van zijn vrijheid beroofde vogel. Steeds weer opnieuw blonken zijn ogen op, wanneer zij de naar de de zon keken; dan tilde hij zijn vleugels in een vergeefse poging omhoog om in de lucht op te stijgen, en net zo vaak liet hij ze zinken en boog zijn nek naar beneden. Het was het meest ontroerende beeld van wanhoop en vertwijfeling dat ik ooit heb gezien. Als ik een kunstenaar geweest was en de wens zou hebben gehad om het beeld van een nederlaag te schilderen, dan ik zou deze grote vogel als model hebben gekozen. Hij bezat verlangen naar vrijheid, dat zag men opflitsen in zijn ogen, en hij had kracht genoeg zich te verheugen op de vrijheid – dat maakten zijn uitgestrekte vleugels immers duidelijk. De kooi was het, die hem ondanks zijn verlangen en ondanks al zijn kracht, gevangen hield.
Deze in gevangenschap levende vogel werd mijn vergelijking voor Christenen – en er zijn veel van zulke -, die een verlangen naar de dingen boven hebben, waar Christus zit aan de rechterhand van God (Kol. 3:1), aan Wie dit allemaal al behoort, omdat het Hem overvloedig door God gegeven werd; zij hebben de goddelijke natuur in zich, anders zouden ze geen Christenen zijn. Zij hebben ook de kracht in zich om hun gedachten en hun liefde daarop te richten, waar hun ware leven is, omdat de Heilige Geest in hen woont. En toch weten ze niets van het praktische genot van deze dingen. Sommigen hebben misschien daarin geleefd, maar nu kunnen ze het niet meer, omdat ze in gevangenschap van deze aarde zijn. Ze worden opgesloten, waar ze toch vrij hadden moeten zijn.
Deze gevangen Christenen zijn niet gelukkig. Zo nu en dan krijgen ze een glimp te zien van de heerlijkheid, die in het aangezicht van Jezus schijnt. Hun harten worden bewogen, en ze beloven vrij te zijn, maar in plaats van liederen komen er alleen maar zuchten uit hun treurige harten. Ook al verbergen ze het voor anderen, toch moeten zij zichzelf heel hun slavernij toegeven. Dan liggen ze onrustig en geagiteerd in bed om te woelen en zuchten en bidden, maar beseffen dan hoe nutteloos al hun goede bedoelingen zijn. De strikken, waarmee satan hen in zijn net heeft gevangen, zijn tot een kooi geworden waarin hij hen in zijn greep houdt, en alle hoop om ooit terug te keren naar het vreugdevolle genot van de christelijke vrijheid neemt af.
Laten we eerlijk toegeven, wat immers ook al zo vaak vastgesteld is, dat namelijk wereldse of vleselijke dingen een Christen nog nooit bevrediging of winst aangebracht hebben, echter alleen maar strijd voor de ziel en bitter berouw in het hart, en dat de ongelukkige gelovige een gevangene van die dingen wordt, waarmee hij zich ingelaten heeft. Is er nu geen mogelijkheid tot bevrijding meer? Kan zo’n gevangene nooit meer een overwinnaar worden? Zeker, er is hoop, want de Heer is genadig, en allen die hun slavernij voelen, kunnen vrij worden. Zovele vurige geloften in slapeloze nachten, schijnbaar zinloos, laten namelijk zien dat het leven in de ziel nog niet volledig verstikt is. Zij zijn het bewijs, dat er een trouwe Voorspraak bij de Vader is, Jezus Christus, de Rechtvaardige, die de verzoening voor onze zonden is. Ze zijn ook een bewijs van de inwoning van de Heilige Geest in die ziel; Hij brengt hen in deze oefeningen, zodat het zuchten van de gevangene opstijgt naar God. Om deze reden, en omdat het ook Gods wil is dat Zijn kinderen vrij zijn van elk juk van de slavernij, willen we ons met het boek Richteren bezighouden, om te leren hoe we kunnen overwinnen.
We hebben de hele Schrift nodig, en het betekent een aanzienlijk verlies, als we een deel van de Schrift verwaarlozen. Het Oude Testament is net zo belangrijk als het Nieuwe, want in het Nieuwe wordt duidelijk gemaakt dat al deze dingen, die in het Oude Testament bericht worden, zijn beschreven tot waarschuwing voor ons (1 Kor. 10:11).
De grootste goudklompen die de goudvelden van Californië ooit voortbrachten, werden op een stuk gevonden, waarvan men dacht dat het al helemaal geëxploiteerd was. Sommigen denken dat de Bijbel overvloedig uitgebuit is en goed genoeg is geweest voor de oude tijden, maar voor vandaag niet meer actueel en zonder praktische waarde is, en dus hebben ze hun rug toegekeerd om in andere velden te graven, die helemaal geen goud bevatten. We weten echter dat zij een onuitputtelijke bron van innerlijke rijkdom biedt, want het is het Woord van de levende God. Met dit in het achterhoofd, gaan we naar het boek Richteren. We willen ons niet bezighouden en overwegen, wie zijn schrijver is geweest, maar het is genoeg voor ons, dat het zijn plaats in de Heilige Schrift gevonden heeft, en “alle Schrift is door God ingegeven … opdat de mens Gods volkomen is, tot alle goed werk volledig toegerust” (2 Tim. 3:16,17).
Het boek Richteren handelt tegen de donkere achtergrond van de tekortkomingen en de nederlagen van Israël. Het bevat serieuze waarschuwingen voor ons allemaal, omdat we gevaar lopen door vijanden overwonnen en onderworpen te worden, die niet minder reëel zijn dan degenen die het volk van God van die tijd tot slaaf maakten. Tegen deze donkere achtergrond steken echter des te meer de grote overwinningen af, die door mannen behaald zijn wier geloof en vertrouwen op God gericht was. Deze overwinningen zullen ons laten zien hoe we door de genade van God eveneens kunnen overwinnen. De vijanden, waar we het over hebben, zijn de volgende:
- De Mesopotamiërs – de wereld
- De Moabieten – het vlees
- De Kanaänieten – de duivel
- De Midianieten – aardse dingen
- De Filistijnen – vleselijk-religieus Christendom
In deze volgorde worden ze ons voorgesteld, en zo willen we er ook over nadenken, met het ernstige gebed dat we allen meer overwinnaars zijn mogen, door Hem die ons heeft liefgehad (Rom. 8:37).
Het zal niet moeilijk zijn te bewijzen, dat de volkeren die Israël onderdrukten een beeld van onze vijanden zijn, zoals hierboven vermeld, want hun kenmerken zijn al op het eerste gezicht heel duidelijk. Er zullen slechts enkelen zijn, die het niet met ons eens zijn als we zeggen, dat de meerderheid van de Christenen zich onder de macht van een of meer van deze vijanden bevindt en dat de noodzaak tot bevrijding tot een van de meest urgente van onze dagen is geworden.
De aard van de overwinning
De door de richters behaalde overwinningen zijn nooit van agressieve aard geweest, dat wil zeggen, het waren geen overwinningen waarbij ze er op uit waren om iets veroveren, maar hun vijanden probeerden hen steeds weer als vrij volk weg te vagen en hen te beroven van de erfenis, die zij van God hadden ontvangen. Zo had elk gevecht dat door deze leiders van Israël werd uitgevochten, het enige doel om hun nationale bestaan te behouden en dat, wat hun eigendom was, te verdedigen.
Het was Gods bedoeling dat dit volk altijd zou zegevieren. Toen ze de Jordaan, was Hij met hen in al de kracht van Zijn almacht, en als ze gehoorzaam bleven, zou hen geen ander juk op hun schouders gelegd kunnen worden. Maar ze keerden zich van Hem af en moesten zo de bittere vruchten van hun afval plukken. Ze gaven zich aan de zonden en aan de goden van de andere volken over en kwamen zo in slavernij van hen, die zij aanhingen. De God die eens de Egyptenaren sloeg en Israël het beloofde land gaf, is ook vandaag nog Dezelfde, en Hij heeft ons bevrijding gebracht en een onverderfelijke en onverwelkelijke erfenis geschonken. Dit is wat het Evangelie verkondigt, en iedereen die het heeft aangenomen, kan zich in de grote Redder verblijden. “… opdat Hij door de dood teniet zou doen hem die de macht over de dood had, dat is de duivel, en allen zou verlossen die uit vrees voor [de] dood hun hele leven door, aan slavernij onderworpen waren” (Hebr. 2:14,15).
Deze bevrijding uit de macht van de duivel heeft ertoe geleid, dat we in het bezit én genot van de heerlijke rijkdommen kunnen komen, die ons in en met Christus werden geschonken.
We worden echter aangespoord om vast te staan in deze vrijheid waarmee we zijn bevrijd, want het gevaar onder een of ander juk van slavernij te komen, is altijd aanwezig. Iedere keer dat zoiets gebeurt en je hart naar de dingen van deze wereld en het vlees streeft, worden we slaven en, zoals de zonen van Jakob, tot slaven van degenen die wij volgen. Daardoor wordt onze dienst en ons getuigenis geremd, wijzelf zijn ongelukkig en van geen waarde voor anderen.
Staan we echter vast in onze door God geschonken vrijheid, met een eenvoudig oog en onverdeeld hart, dan zijn we in staat om onze hoge roeping als getuigen van Christus te vervullen en nieuw land te winnen voor Hem; want iedere ziel die door ons getuigenis wordt gered, vertegenwoordigt een nieuw stuk land, dat uit de macht van de vijand wordt ontrukt en voor het koninkrijk van de Heer en tot Zijn verheerlijking gewonnen is.
Het geheim van de christelijke vrijheid
Het evangelie heeft ons van het juk van satan en de zonde bevrijd, zodat we onszelf voor God beschikbaar kunnen stellen (Rom. 6:13). Dit is het geheim van een gelukkig leven in christelijke vrijheid, want als we ons aan Zijn juk onderwerpen, zullen we vrij zijn van elk ander juk. Zijn juk is niet zwaar en drukkend op ons, nee, het is licht, en als we onszelf aan God overgeven, hebben we ons aan de Ene overgegeven, wier onmetelijke liefde ten opzichte van ons zich in Jezus’ dood geopenbaard heeft. Zijn bloed, waardoor we verlost zijn, is het onderpand en het teken van een liefde, die te geweldig is, om haar geheel te kunnen begrijpen. De kennis van deze liefde spoort ons ertoe aan niet meer voor onszelf te leven, maar voor Hem, Die ons zo heeft liefgehad.
Een belangrijk punt
In de vroegere geschiedenis van Israël is een bijzonderheid die onze aandacht verdient: In 1 Koningen 6 lezen we, dat van de bevrijding uit Egypte tot aan de bouw van de tempel door Salomo 480 jaar verstreken zijn. Uit de toespraak van Paulus voor de Joden (Hand. 13), komen we echter op een daadwerkelijk getal van 573 jaar uit, zodat beide berichten een verschil van 93 jaar geven.
Hoe kan het boek van goddelijke oorsprong zijn, als het zo’n in het oog springende tegenspraak bevat, is de kritiek van de ongelovige – een tegenstrijdigheid, die door heel gewone menselijke zorgvuldigheid al vermeden had kunnen worden? Maar dat, waarover de ongelovige in zijn blindheid struikelt, heeft voor hen die door God onderwezen willen worden, een schat van onderwijzingen. We hebben hier, in wat op een vergissing lijkt, een ernstige les:
De bouw van de tempel van Salomo kwam overeen met het doel van God, dat Hij met Zijn volk had. Hij had hen verlost, opdat ze volledig voor Hem konden leven en Hem een woning bereiden zouden (Ex.15:2). Maar in de 93 jaar, waarin ze Zijn en hun vijanden dienden, leefden ze niet onder Zijn heerschappij. Dit kwam niet overeen met het werkelijke plan van God met hen, en daarom liet Hij deze trieste jaren in Zijn tijdrekening buiten beschouwing.
In Handelingen 13 daarentegen wilde de apostel Paulus zijn toehoorders duidelijk maken, dat Christus alleen hun hoop moest zijn. Hij toonde hen dat allen zonder Hem gefaald hebben. Zelfs David, hun grootste bevrijder en hun aller trots, moest sterven en zag het verval. Dat was de kant van hun verantwoordelijkheid, en daarom worden ook de jaren van mislukking hier meegerekend. Zo zou de opgestane Christus in Zijn volmaaktheid en Zijn overwinning over alle vijanden, in gezegende tegenstelling tot alles, wat voor Hem was gebeurd, naar voren kunnen komen.
De 93 jaar, die in Gods berekening ontbreken, wanneer het gaat om de vraag van Zijn raadsbesluit met Zijn volk, schijnt zich als volgt samen te stellen:
- 8 jaar onder de koning van Mesopotamië (Richt. 3:8);
- 18 jaar onder de koning van Moab ((Richt. 3:14);
- 20 jaar onder de koning van de Kanaänieten (Richt. 4:3);
- 7 jaar onder Midian ((Richt. 6:1);
- 40 jaar onder de koning van de Filistijnen (Richt. 13:1).
In Richteren 10 vers 8 vinden we nog de onderdrukking door de Amorieten, 18 jaar lang, maar hier wordt duidelijk aangegeven dat dit aan de overzijde van de Jordaan gebeurde (dus niet echt in het beloofde land); daarom is het niet nodig in deze berekening te worden opgenomen.
Wanneer dit de juiste verklaring voor de schijnbare tegenstelling is (en wij geloven, dat zij het is), dan leert het ons iets heel belangrijks: alle dagen en jaren die niet onder de leiding van God geleefd worden, zijn verloren dagen, en we leven niet werkelijk onder Zijn leiding als we nog steeds in de slavernij van onze vijanden zijn. Pas als onze ziel bevrijd is en Christus en Zijn dingen de hoogste in ons leven zijn, kunnen we zeggen dat we werkelijk onder Zijn heerschappij leven. Al het andere is dood en verlies.
Dit alles zal voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, waar het werk van elk wordt beproefd. Dan zullen we zien dat elke dag, die we voor de wereld, het vlees, de duivel of voor iets anders hebben geleefd dan voor Christus, een verloren dag is geweest. “… als iemands werk zal verbranden, zal hij schade lijden; maar zelf zal hij behouden worden, maar zó als door vuur” (1 Kor. 3:15).
Het is goed wanneer we ernstig over dit belangrijke feit nadenken en ons herinneren dat ons nog slechts een paar dagen ter beschikking staan. De komst van de Heer is nabij; dan zal Hij ons door Zijn verlossende macht in de eeuwige gelukzaligheid van het huis van de Vader overbrengen, en wanneer we dan terugzien op de weg die we gegaan zijn, zullen we over elke dag en elk uur, waar Christus niet de eerste plaats in onze levens heeft ingenomen, het woord verlies moeten zetten, want dan zien we de dingen zo, zoals God ze ziet.
Het is ons wel duidelijk, dat alleen een leven onder Zijn leiding een leven is, dat de moeite waard is, omdat alleen deze voor de eeuwigheid blijft bestaan. De wereld denkt daar heel anders over, en het vlees in ons wil ons eveneens van iets anders overtuigen en ons wijsmaken dat plezier, gemak, wereldse gezindheid, roem en geld meer lonen. Maar heel diep in ons hart weten we wel beter, en geleid door de Geest herkennen we heel duidelijk dat de grote werken van de mensen eens verloren gaan, terwijl het werk voor de Heer nooit vergeefs zal zijn. Ook de aarde en haar werken zullen vergaan; ons erfgoed en de goddelijke dingen daarentegen zijn kostbaar, onvergankelijk en eeuwig.
Standhouden
Voor elk kind van God is het mogelijk als een goed soldaat van Jezus Christus de strijd tegen de vijand te voeren en moedig het vaandel van het getuigenis van onze Heer te dragen. Helaas is deze ware christelijke strijd vrij zeldzaam in de inhoud van onze gesprekken, en we zijn alleen in staat het zwaard ter aanval in de hand te nemen, wanneer de overwinningen, waarvan wij spreken, al behaald zijn.
Om de wereld te overwinnen, moeten we tegen de vijand “standhouden”, die elke hoek van ons hart probeert te veroveren, om ons voor de Heer ongeschikt te maken. Kortom, we moeten ons aan Christus vastklemmen. We kunnen onze zwakheid en ons onvermogen voelen, om iets voor de Heiland die we liefhebben te doen, maar kunnen we ons aan Hem vasthouden. En voor hen die dat verwerkelijken, is niets onmogelijk. Echter dan moet wel onze verbinding met Hem intact zijn.
Wanneer een generaal met zijn soldaten tegen de vijand optrekt, moet hij voortdurend met de aanvoer van de voorraden in verbinding staan. Hij zal verslagen worden als hij dat vergeet, want daar bevinden zich voedsel, munitie en alles wat hij nodig heeft. De vijand zal alle macht aanwenden om hem te omzeilen en zijn toevoerleiding willen onderbreken. Daarom moet hij hen ten koste van alles bewaken, want als hij op dit punt nalatig is, zal alle moed en het enthousiasme van zijn mensen tevergeefs zijn.
Ook wij moeten in verbinding met onze uitvalsbasis blijven, wanneer we willen overwinnen. De duivel is een sluwe vijand, en hij stelt alles in het werk om ons van deze bron te scheiden. Daarom is de vermaning, dat we met ons hele hart de Heer moeten vasthouden, zo nodig, want al onze hulp is alleen in Hem. Hij is onmisbaar voor ons, maar ook volkomen toereikend, en we kunnen niet vallen als we ons aan Hem vasthouden. Onze zaak is:
- ons aan God ter beschikking te stellen (Rom. 6:13);
- de Heer aan te hangen (1 Kor. 6:17);
- door de Geest te wandelen (Gal. 5:16).
Dan zullen we glorierijke overwinnaars zijn, door Hem die ons heeft liefgehad.
J.T. Mawson, © Christliche Schriften Verbreitung
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW