20 jaar geleden

Oudsten

Dit artikel is bedoeld voor jonge gelovigen, of voor gelovigen die pas de Heer Jezus hebben leren kennen en die nadenken over de vragen in verbinding met het functioneren van de gemeente van God op aarde. Maar ook jonge en oudere gelovigen die – om het zo eens te zeggen: “het denken te weten” – nodig ik uit dit te lezen. We hebben er immers allen mee te maken!

Er zijn in onze dagen veel evangelische kringen en kerken die de structuur en de opbouw van de gemeente buiten de Bijbel om “geordend” hebben. Er worden zelfs “trainingen” gegeven in pastorale zorg om de zaak zo gestructureerd en zo geordend mogelijk te laten zijn.

De gedachte daarbij is ondermeer dat God een God van orde is. Dat klinkt aardig Bijbels, ja, dat is ook Bijbels. God is inderdaad een God van orde en niet van verwarring (1 Korinthe 14:33). Maar omdat dit waar is, moeten we de uitoefening van Zijn gaven en ambten ook onder “Zijn ordening” laten. Dit vinden we dan ook in de Bijbel. Gaan wij daar aan “sleutelen” dan ontstaat verwarring. Zijn ordening geschiedt niet door het volgen van een Bijbelschool, door het studeren van theologie, door het volgen van bepaalde trainingen, maar door de Heilige Geest. Er is nergens zo’n orde dan dáár, waar de Heilige Geest de volle vrijheid heeft – en gegeven wordt – om te werken. Daar heerst de God van de vrede; daar is vrede. Daar is en groeit het bewustzijn dat er maar Eén Persoon is die alle gezag heeft: de Heer Jezus.

Een onderdeel van deze “ordening” is het aanstellen van oudsten.

Ooit kwam ik op een wonderbare manier met een buurman in gesprek over de Heer. Hij was toen nog erg jong. Hij vertelde – niet zonder enige trots – dat hij ouderling was in de Nederlands Hervormde Kerk ter plaatse. Hij was onderwijzer. Tijdens ons gesprek bleek behalve, dat hij rond de twintig jaar was, hij ook nog wel erg jong was in het geloof en weinig of geen kennis had van de Bijbel. Ondanks zijn jeugdige leeftijd en hij dus ook nog niet veel levenservaring met de Heer kon hebben – hetgeen ook bleek uit latere gesprekken -, was hij tòch ouderling. Dit komt nogal eens voor en kan voor de persoon zelf zowel als voor degenen over wie hij is aangesteld als ouderling soms, geestelijk gezien, funest zijn.

De schrijver van dit artikel geeft een eenvoudige maar duidelijke uitleg vanuit de Bijbel over dit nogal “heikel” onderwerp, namelijk “oudsten”.

Het wordt niet uitputtend behandeld maar het geeft een goede aanzet om ook op deze dingen een “frisse Bijbelse kijk” te krijgen.

Oudsten

Wat zijn oudsten? Gewoonlijk denkt men aan dat wat het normale woord in zijn betekenis zegt, namelijk: diegenen die bij wijze van vergelijking de oudste personen zijn. In principe is dat zeker niet verkeerd. Maar het gaat zeker ook niet “puur” om hoge leeftijd maar om daarmee verbonden inzicht en wijsheid.

In het Oude Testament vinden we dit begrip al in de vroegste geschiedenis van het volk Israël (Exodus 3:16,18): gewoonlijk hebben de oudste personen de meeste ervaring en waren daarom ook de meest wijze raadgevers. Zulken werden erkend. Men luisterde naar hen. Zij werden dan de “hoofden van de stammen”, van de vaderlijke huizen, van de grootstste gezinnen van de afzonderlijke stammen.

In Exodus 19:7 worden de oudsten van Israël door Mozes met de woorden: “die de HEERE Hem geboden had”, bekend gemaakt. Zij werden voor het hele volk met onderscheiding behandeld, samen met Aäron en zijn zonen, wanneer zeventig van hen voor God omhoog mogen gaan (Exodus 24).

De oudsten moeten plaatsvervangend voor het volk de handen op de kop van het schuldoffer – een var (dit is een jonge stier) – leggen wanneer het volk een zonde (bij vergissing, dus niet met opzet) had begaan. Oudsten nemen de verantwoording over. Als tenslotte Mozes gelooft, zoals hij zegt, dat hij de last niet meer alleen dragen kan, geeft God hem zeventig oudsten aan zijn zijde en geeft hen “van de Geest Die op Mozes was” opdat zij samen met Mozes de last dragen zouden het volk te leiden (Numeri 11:10-25).

De oudsten wordt de wet gegeven (Deuteronomium 31:9), de oudsten moeten worden gevraagd naar de wegen en daden van God (Deuteronomium 32:7); hen wordt opgedragen “naar het boek van de wet te handelen, … dat zij daarvan niet afwijken … ter rechter- noch ter linkerhand” (Jozua 23:6). In Ruth 4 zijn de oudsten getuigen omdat zij betrouwbaar zijn.

Waarom wij de beschijvingen uit het Oude Testament noemen? Wel, omdat zij ons belangrijke aanwijzingen geven over de opdrachten en kwaliteiten van een oudste.

Nieuwe Testament

Maar nu komen we bij de oudsten zoals ze ons in het Nieuwe Testament voorgesteld worden. In de evangeliën treden de oudsten van de Joden op en zijn de sprekers en meningsvormers van het gehele volk, die samen met de hogepriesters en schriftgeleerden. En als zodanig verwerpen zij de boodschap van Johannes de Doper, verwerpen zij in het bijzonder de woorden van de Heer Jezus, de Messias van het volk, de Zoon van God, ja, Hem zelf, en in de hoge raad – het Sanhedrin – stemmen zij ervoor, dat Hij gekruisigd wordt. Iets wordt daarin duidelijk: een ongelovig volk heeft ongelovige oudsten, maar ook: het ongeloof van de oudsten heeft een treurige uitwerking op het volk.

Maar ook in de “Christelijke” gemeente vinden we het ambt van oudsten (Grieks: presbyteroi) (zie Handelingen 11:30; 14:23; 15:2 vv en verdere plaatsen). Er zijn – naar ik meen – drie vragen te beantwoorden.

  1. Welke taken hebben oudsten?
  2. Welke eigenschappen moeten zij (daarom) hebben?
  3. Hoe wordt iemand oudste, respectievelijk hoe wordt hij voor deze taak, dit ambt geroepen?

De eerste vraag wordt ons onder andere door Handelingen 20:17 en 28 beantwoordt. De apostel Paulus roept de oudsten van de gemeente te Efeze bij zich en zegt hen dan, dat “de Heilige Geest u als opzieners [Grieks: episcopoi] heeft gesteld, om de gemeente van God te hoeden” (vers 28). De oudsten hebben toezicht over anderen en zien er op toe, dat dezen de op hen gelegde dingen juist doen. Zij moeten “hoeden”, dat betekent dus op de andere brusters – de “kudde van God” (die hen niet toebehoort) – acht geven, op hun welzijn bedacht zijn (zie daarvoor ook 1 Petrus 5:1-3). Daarbij mogen zij dit doen voor “de kudde van God die bij hen is”: zij hebben hun taak in hun plaatselijke vergadering (zie ook Handelingen 14:23).

De tweede vraag kunnen wij enerzijds uit de bovengenoemde eigenschappen van de oudsten van het volk Israël afleiden: het waren ervaren mannen, zij bezaten wijsheid want zij waren vertrouwd met de wet van God, zij aanvaardden verantwoordelijkheid, zij waren trouwe getuigen en hadden het vertrouwen van het volk.
Anderzijds zegt God in het Nieuwe Testament duidelijk, hoe een opziener er moet “uitzien”: “De opziener dan moet onberispelijk zijn, man van één vrouw, nuchter, ingetogen, waardig, gastvrij, geschikt om te leren, geen drinker, geen vechter, maar inschikkelijk, niet twistziek, niet geldzuchtig, iemand die zijn eigen huis goed bestuurt, zijn kinderen in onderdanigheid houdt met alle eerbaarheid, – maar als iemand zijn eigen huis niet weet te besturen, hoe zal hij zorg dragen voor de gemeente van God? – geen pasbekeerde, opdat hij niet, hoogmoedig geworden, in [hetzelfde] oordeel als de duivel valt. En hij moet ook een goed getuigenis hebben van hen die buiten zijn, opdat hij niet in opspraak komt en in [del strik van de duivel valt” (1 Timotheüs 3:2-7).
Het gaat dus om een pure Christelijke levenswandel, “een leven met God” in overeenstemming met de onderwijzingen van de Heilige Schrift en daarmee om een goed getuigenis voor God en mensen, en het gaat om de bekwaamheid, anderen (de eigen kinderen en dan ook de medegelovigen) te “leiden”, hen door voorbeeld en onderwijs (“geschikt om te leren”) tot gehoorzaamheid onder Gods Woord en Gods wil “te leiden”.

Het gaat dus om een pure Christelijke levenswandel, “een leven met God”

De derde vraag laat zich evenzo vanuit Gods Woord beantwoorden. De oudsten worden door de apostelen of hun afgezanten gekozen en aangesteld (Handelingen 14:23 en Titus 1:5). Uit Handelingen 20:28 zien we, dat het toch eigenlijk de Heilige Geest was, die hen aangesteld had. Door de verkiezing respectievelijk aanstelling ontvingen zij deze taak als ambt.

Men mag hier zeker de vraag stellen of vandaag eigenlijk zo’n verkiezing of zelfs benoeming tot een ambt nog wel mogelijk is; want wie mag aanspraak maken op de daarvoor noodzakelijke autoriteit? Gaat dat langs democratische weg? Maar dat zou zeker een principe, respectievelijk een handelwijze zijn dat we nergens in de Bijbel vinden. In 1 Thessalonicensen 5:12 wordt gezegd: “Wij nu vragen u, broeders, hen te erkennen die onder u arbeiden en u leiding geven in [de] Heer en u terechtwijzen …”. Zo mogen wij dankbaar zijn dat deze mooie en zegenrijke werkzaamheid ook vandaag nog wordt uitgeoefend, en dat God broeders met zulke eigenschappen en “herderlijke gezindheid” die de Heer en de Zijnen liefhebben ook vandaag nog schenkt. Hij kent de behoeften van de gelovigen en zal naar Zijn wijsheid en in Zijn genade ook vandaag alles geven wat nodig is, ook het nodige “toezicht” en het “hoeden”. Wij mogen – en ook daartoe leidt de Heilige Geest – hen erkennen en onderscheiden aan wie God deze opdracht toevertrouwd.

Onze opdracht als jonge Christenen is het hier zeker om hen de vervulling van hun opdracht niet zwaarder te maken. Misschien hebben wij wel moeite met de een of andere broeder, en misschien is de een of andere ook minder een oudste dan dat hij zelf meent, maar dat mogen wij met vertrouwen overlaten aan de Heer en aan de werking van Zijn Geest in de harten. En omdat de Heer in de gemeente nooit slechts één enkele broeder geeft die de dienst van oudste doet, zal Hij er voor zorgen dat ook moeilijke vragen de juiste, dat betekent een met de Heilige Schrift overeenstemmende, behandeling ontvangen.

Wij willen ons liever houden aan het Woord, namelijk hen “die onder u arbeiden en u leiding geven in [de] Heer en u terechtwijzen, en hen zeer hoog te achten in liefde …” (1 Thessalonika 5:12-13).

Rainer Brockhaus, © Folge mir nach

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW