Nog gezond? (4)
Hoofdstuk 4
HYGIËNE
“Geliefden, laten wij onszelf reinigen van alle bevlekking van het vlees en van de geest”
(2 Kor. 7:1).
“Gij zijt al rein om het woord dat Ik tot u gesproken heb” (Joh. 15:3).
“Waarmee houdt een jongeman zijn pad zuiver? Als hij dat bewaart overeenkomstig Uw woord” (Ps. 119:9)*.
Als men een blik op de wereldkaart werpt, kan men gemakkelijk de landen aanwijzen waar een dagelijks gebrek aan hygiëne is. Parallel daaraan vindt men daar vele ziekten. In dezelfde landen is de zuigelingensterfte schrikbarend hoog.
Zware ziekten, zoals tyfus, vlektyfus en cholera zijn in geciviliseerde landen met goede hygiëne praktisch onbekend. Waar gebrekkige hygiëne tot levenswijze behoort, behoren deze ziekten tot het leven van elke dag en bewijzen zich vaak als fataal. Zonder enige twijfel moeten alle werkzame maatregelen tot uitroeiing van deze verschrikkelijke ziekten met HYGIËNE beginnen.
De apostel Paulus schreef aan de Korinthiërs: “Daar wij dan deze beloften hebben, geliefden, LATEN WIJ ONSZELF REINIGEN VAN ALLE BEVLEKKING van het vlees en van de geest, en de heiligheid voleindigen in de vreze Gods” (2 Kor. 7:1). Misschien heeft deze uitdrukking “van het vlees en van de geest” betrekking op zichtbare en onzichtbare, het openbare en het verborgene. Het sluit daden en gedachten in: alles wat mensen zien kunnen, en dat, wat alleen God ziet.
De Heer Jezus zei tegen Petrus: “Als Ik u niet was, hebt gij geen deel met Mij” (Joh. 13:8). Dit is een zeer ernstige uitspraak. Dit schijnt Petrus wakker geschud te hebben, die om niets in de wereld zijn geliefde Heer verliezen wilde. We zien ook, dat reinheid, net als de voeding, belangrijk is, zowel op lichamelijk als op geestelijk gebied.
Hoe kan ik rein worden?
We moeten ons eerst bewust worden, dat ons zonde in Gods ogen onrein maakt. In het Oude Testament wordt de zondaar met een melaatse vergeleken, die van zichzelf zeggen moest: “Onrein, onrein” (Lev. 13:45). We herinneren ons de melaatse, die tot de Heer Jezus kwam (Matth. 8:2) en Hem in vertrouwen vroeg hem te reinigen, als Hij wilde. De Heer zei hem, dat Hij het wilde en reinigde hem. We zien verder, dat de zonde de mensen onbekwaam maakt, vanwege zijn onreinheid in de tegenwoordigheid van God te zijn. Maar God wil de mensen reinigen, zodat zij gemeenschap met Hem hebben kunnen.
In het Nieuwe Testament worden twee soorten van reiniging genoemd. Als wij de eerste stap tot de Heer doen en in Hem geloven, nemen wij Hem als onze Heiland aan en Hij reinigt ons eens voor altijd. We kunnen dat de positionele reiniging noemen. Ze is eeuwig, EENS VOOR ALTIJD, en hoeft nooit meer herhaald te worden. Ze bewerkt, dat we “aangenaam gemaakt” zijn “in de geliefde” (Ef. 1:6) en “voleindigd in Hem” (Kol. 2:10). Dat is door het kostbare bloed van de Heer Jezus gebeurd.
Hoewel onze positie volkomen en onze aanname volledig is, kan dat door onze wandel en gedrag toch niet gezegd worden. Dat wordt heel duidelijk in het onderhoud tussen de Heer en Petrus dat we al geciteerd hebben (Joh. 13:1-17). De Heer zei tegen Petrus, dat hij geen gemeenschap met Hem hebben kon, behalve wanneer Hij zijn voeten wassen kon. Daarop antwoordde Petrus, dat de Heer ook zijn handen en zijn hoofd wassen mocht. Maar toen verklaarde de Heer een zeer kostbare waarheid: Wie geheel gewassen of gebaad is, bij die hoeft dit feit niet herhaald te worden. De Heer gebruikt hier een ander woord, een uitdrukking die het wassen van het hele lichaam kenmerkt, namelijk “baden”. Alleen zijn voeten (wandel respectievelijk gedrag) moeten gewassen worden, opdat hij de gemeenschap met Christus genieten kan. Wat zijn positie betreft, dan verklaart de Heer de gelovigen voor “GEHEEL REIN” (Joh. 13:10b). Het is zeer belangrijk dat duidelijk te zien.
We hebben nu gezien, dat onze positie onveranderlijk en zonder uitzondering duurzaam is en komen daarom op de vraag terug: “Hoe kan ik als gelovige rein zijn, opdat ik gemeenschap met de Heer hebben kan?” Het antwoord is overduidelijk tweevoudig: Bukken en behandelen – we moeten verontreiniging respectievelijk het vuil wegwassen, zodra het zichtbaar wordt. Beiden gebeurt door nauwkeurig onderzoeken van het woord van God onder gebed en door nadenken daarover.
BUKKEN
“Ik heb mijn voeten weerhouden van alle slechte paden, opdat ik mij aan Uw woord zal houden” (Ps. 119:101).
“Ik heb Uw belofte in mijn hart opgeborgen, opdat ik tegen U niet zondig” (Ps. 119:11).
“Waarmee houdt een jongeman zijn pad zuiver? Als hij dat bewaart overeenkomstig Uw woord” (Ps. 119:9). BEHANDELING
“U bent al rein om het woord dat Ik tot u heb gesproken” (Joh. 15:3). “Evenals ook Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven, opdat Hij haar zou heiligen, haar reinigend door de wassing met water door het Woord”(Ef. 5:25,26).
Een zorgvuldig persoon die altijd probeert rein te blijven, is eerder geneigd enig vuil vast te stellen, dat toevallig ergens zichtbaar is. Daarentegen zal iemand die eraan gewend is, vuil te zijn, onreinheid misschien niet opmerken, behalve wanneer het om iets groters gaat en voor ieder zichtbaar is.
Hoe vaker onze voeten gewassen worden, des te makkelijker kan men ze schoonhouden. In het Nabije Oosten, waar de mensen vaak met blote voeten op de velden arbeiden, kwam de voetwassing vaker voor dan het gewoonlijke voetwassen, dat wij kennen. Vaak moest men de voeten met een speciale steen schrobben. Hoe langer het vuil aan de voeten zat, des te pijnlijker was dit proces. De geestelijke les in deze zaak is duidelijk en behoeft geen verklaring.
Het is werkelijk treurig, dat wij vaak met betrekking tot lichamelijke onreinheid gevoeliger zijn dan met betrekking tot geestelijke onreinheid. We staan onze kinderen niet toe met vieze handen bij ons aan de tafel te zitten, maar menen wel dat wij ongehinderde gemeenschap met onze God en Vader te kunnen onderhouden, zonder ons vooraf ervan te verzekeren, dat onze handen zuiver zijn. Brengen wij niet zeer vaak meer tijd door met lichamelijke reiniging, voor we naar de bidstond of naar de woordbediening gaan, dan met de reiniging door het woord van God? Dan is het geen wonder, dat wij altijd weer om stromen van zegen vragen en slechts enkele druppels ontvangen. Als we ons werkelijk reinigen, zullen de stromen van zegen direct volgen.
VRAAG
WAST U ALTIJD UW HANDEN VÓÓR U EET?
“Was mij schoon van mijn ongerechtigheid, reinig mij van mijn zonde” (Ps. 51:4).
“Ontzondig mij met hysop, dan zal ik rein zijn, was mij, dan zal ik witter zijn dan sneeuw”
(Ps. 51:9).
“Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een standvastige geest”
(Ps. 51:12)
Een sector van de wetenschap van de hygiëne houdt zich bezig met besmettelijke ziekten. Zonde is een besmettelijke ziekte. De apostel Paulus zegt ons dat slecht gezelschap (of: verkeerde omgang) goede zeden verderft (1 Kor. 15:34). Vele Schriftplaatsen in het Oude Testament houden zich ermee bezig, dat zij, die besmettelijke ziekten hadden, – zoals wij het zeggen – “geïsoleerd” moesten worden (bijvoorbeeld bij lepra, sterke vloeiingen enzovoorts). Meestal letten daar geïnformeerde moeders op, om hun kinderen verre te houden van iemand die aan een actieve tuberculose lijdt. Ze weten dat deze ziekte alleen al bij het spreken bacilli verbreiden kunnen; en ze willen zeer zeker niet, dat hun kinderen deze bacilli ook krijgen. Klopt het, dat we vaak minder bezorgd zijn, als het om geestelijke hygiëne gaat? Is een lichamelijke ziekte in onze ogen zwaarwegender dan een geestelijke? We willen ieder voor zichzelf ernstig voor de Heer hierover nadenken!
“Daarom, gaat weg uit hun midden en scheidt u af, zegt de Heer, en raakt niet aan wat onrein is, en Ik zal u aannemen; en Ik zal u tot Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heer, de Almachtige” (2 Kor. 6:17-18).
Overleggingen
We willen nu voor een ogenblik niet verder gaan en enkele gedachten verdiepen, die we al verder boven overdacht hebben. We hebben gezien, dat het woord van God ten eerste onze voeding is en ten tweede het water tot onze reiniging. We willen ons nu eens voorstellen, dat iemand meerdere dagen lang geen voedsel aangeroerd en zich bovendien meerdere weken lang niet gewassen heeft. In wat voor toestand zouden we hem dan wel aantreffen? Iemand die barmhartigheid oproept! We zouden doodongelukkig zijn als het iemand zou zijn, die we lief hebben. De gedachte, dat zo iets ons eigen kind zou ondervinden, is verschrikkelijk. Denken we werkelijk, dat God, onze Vader, zich minder om Zijn kinderen bekommert, dan wij het om onze kinderen doen? Nemen we verder aan, dat we zo’n persoon zouden bezoeken, en deze zou ons zeggen: “Ik weet niet waarom ik me zo zwak voel. Het komt mij voor alsof ik helemaal geen energie heb”. Zou dat niet lachwekkend klinken? Het zou ook kunnen zijn, dat de betreffende persoon zich afvraagt, waarom de mensen menen, dat hij niet al te fris rook. Mag men niet verwachten, dat hij het antwoord zelf weet? Schijnt deze illustratie te kinderlijk? Ja zeker, omdat wij in materieel opzicht daadwerkelijk wijzer geworden zijn dan in geestelijke dingen.
Het is zo klaar als een klontje dat zo’n persoon veel hulp nodig heeft. Dat brengt ons tot een verder belangrijk gezichtspunt van ons onderzoek: Hoe helpt men iemand die ondervoed is en hen die de geestelijke hygiëne veronachtzaamd hebben?
Iemand die ondervoed is. De Heer Jezus hechtte er grote waarde aan, dat Zijn schapen geweid werden. Dat was Zijn laatste persoonlijke opdracht aan Petrus, die we in het Johannes-evangelie kunnen nalezen (hfd. 21:15-17). Toen Petrus zelf ouder werd, gaf hij de oudsten de opdracht hetzelfde te doen (1 Petr. 5:1,2). (We zien dus, dat het een voorrecht is, voor de voeding van de gelovigen te zorgen).
De Heer beschrijft de trouwe en wijze dienaar als iemand, die de gelovigen, dat wil zeggen zij, die tot de “huishouding” van de Heer behoren, voeding op de juiste tijd geeft (Matth. 24:45). Dat betekent dat zij de juiste spijs op de juiste tijd ontvangen. Dit punt is zeer belangrijk. Een maaltijd, die voor een persoon op een bepaald moment precies juist zijn kan, kan onder andere omstandigheden zeer ongepast, ja zelfs schadelijk voor een andere persoon zijn. Verplaatsen we ons in de situatie van een ziek kind, dat enkele dagen lang geen vast voedsel tot zich genomen heeft en die men dan zwaar te verdragen dingen als ontbijt voorzet. Zo’n maaltijd zou tot overgeven leiden, en daarbij, dat het voor langere tijd het eten weigert. Het vereist vooral wijsheid van boven, voeding op de juiste tijd te geven. We moeten bidden, dat de voeding die we geven, noch te zwaar te verdragen noch te licht is, dus zonder voedingswaarde is. Ze moet noch te koud noch te heet zijn. Evenzo moet ze met zout gekruid zijn, om de horenden genade aan te reiken (Kol. 4:6 en Ef. 4:29). Jesaja sprak profetisch over de Heer Jezus:
“De Heere HEERE gaf Mij een tong van een die onderwijs ontving, zodat Ik weet met de vermoeide een woord op de juiste tijd te spreken”.
Dan voegt hij er aan toe:
“Hij wekt Mij elke morgen, Hij wekt Mij het oor, zodat Ik hoor als zij die onderwijs ontvangen. De Heere HEERE heeft Mij het oor geopend, en Zelf ben Ik niet ongehoorzaam, Ik wijk niet terug”
(Jes. 50:4,5).
We zien dus, dat diegene, die de TONG heeft van een die onderwijs geeft, ook het OOR van een die onderwijs geeft hebben moet.
De onreine. In Johannes 13 vers 1-17 hebben we veel waardevol onderwijs, wat de onderlinge voetwassing betreft.
1. Voor het feest van het pascha nu heeft Jezus, die wist dat zijn uur was gekomen dat Hij uit deze wereld zou overgaan naar de Vader en die de zijnen die in de wereld waren, had liefgehad, hen liefgehad tot het einde.
2. En tijdens de maaltijd, toen de duivel Judas Iskariot, de zoon van Simon, al in het hart gegeven had Hem over te leveren,
3 stond Hij, terwijl Hij wist dat de Vader Hem alles in de handen had gegeven en dat Hij van God was uitgegaan en tot God heenging, van de maaltijd op
4 en legde zijn kleren af; en Hij nam een linnen doek en omgordde Zich.
5. Daarna goot Hij water in het bekken en begon de voeten van de discipelen te wassen en af te drogen met de linnen doek waarmee Hij omgord was.
6. Hij kwam dan tot Simon Petrus; deze zei tot Hem: Heer, wast U mijn voeten?
7. Jezus antwoordde en zei tot hem: Wat Ik doe, weet jij nu niet, maar je zult het hierna begrijpen.
8. Petrus zei tot Hem: U zult mijn voeten geenszins wassen tot in eeuwigheid. Jezus antwoordde hem: Als Ik je niet was, heb je geen deel met Mij.
9. Simon Petrus zei tot Hem: Heer, niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd! 10. Jezus zei tot hem: Wie gebaad is, heeft alleen nodig zich de voeten te laten wassen, maar is geheel rein. En u bent rein, maar niet allen.
11 Want Hij wist wie Hem zou overleveren; daarom zei Hij: U bent niet allen rein.
12. Toen Hij dan hun voeten gewassen en zijn kleren genomen had en weer aanlag, zei Hij tot hen: Begrijpt u wat Ik u heb gedaan?
13 U noemt Mij Meester en Heer, en u zegt het terecht, want Ik ben het.
14 Als dan Ik, de Heer en de Meester, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook u elkaars voeten te wassen;
15 want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook u doet zoals Ik u heb gedaan.
16. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: een slaaf is niet groter dan zijn heer, en een gezant niet groter dan hij die hem heeft gezonden.
17. Als u deze dingen weet, gelukkig bent u als u ze doet.
Wanneer men vers 2 nauwkeurig leest, ziet men dat de gebeurtenis, waarvan hier sprake is, zich gedurende het avondeten afgespeeld heeft. Het onderstreept de betekenis van deze zaak. Wij staan tijdens het avondeten vanwege onbetekenende dingen niet op, vooral juist niet, als we het gemakkelijk later zouden kunnen afhandelen. In de verzen 1 en 3 zien we, dat de Heer wist, wat er gebeuren zou. Hij wist ook dat dezelfde discipelen, die Hij juist de voeten wassen wilde, op het punt stonden Hem te verlaten. Evenzo wist Hij, dat Petrus, van wie Hij de voeten beslist wassen wilde, Hem onder vervloekingen en zweren verraden zou. De Heer wist ook, dat Hij volledig vrij was in Zijn handelen, omdat de Vader Hem alle dingen in de handen gegeven had. Toch besloot Hij, de voeten van de discipelen te wassen. Waarom? Omdat Hij “de Zijnen die in de wereld waren [dat betekent zij, die nog gevaar liepen, zich te verontreinigen], had liefgehad, hen liefgehad tot het einde (Joh. 13:1). Daarom is de liefde de grondvoorwaarde, om iemand de voeten te wassen. Dat is niet alleen liefde “omdat”, maar “ondanks”. Sommige voeten mogen zo vies zijn, dat ze niet lekker ruiken, maar de liefde overwint zulke moeilijkheden.
Vervolgens zien we, dat de Heer Jezus Zijn kleren aflegt en zich met een doek omgordt. Afleggen en aandoen. Dit beschrijft – op onze harten toegepast – Zijn hele leven op aarde. Paulus past het daarop toe, als hij zegt: “Hij maakte Zichzelf tot niets” (letterlijk : “ontuiterlijkte” of “ontledigde” Zichzelf) en nam “de gestalte van een slaaf aan” (Fil. 2:6-8). Op ons toegepast, betekent dat: Wanneer we de voeten van onze broeder wassen willen, moeten we elke prestige afleggen. Iedere eer, die de wereld ons verleend mocht hebben, ook als ze ons rechtmatig toekomt, moet afgelegd worden, opdat we ons met het doek (symbool voor een dienaar) zouden kunnen omgorden. Met andere woorden: Trots is hier niet van toepassing.
Dan wast de Heer de discipelen de voeten. Hij moest aan hun voeten zitten, om dat te kunnen doen. Hier toont zich ware NEDERIGHEID. Probeer maar eens iemands voeten te wassen, terwijl u op een hoge stoel zit. Ik zeg u, dat dit niet ongevaarlijk is. Men kan daarbij gemakkelijk vallen en zich de arm of zelfs de nek breken.
“Trots komt vóór de ondergang, en hoogmoed komt vóór de val” (Spr. 16:18). Net zoals bij het eten, zo mag ook bij het voeten wassen het water noch te koud noch te warm zijn. Ook daarvoor hebben we wijsheid van boven nodig. We willen dit gedeelte met de woorden van de Heer afsluiten: ”Als u deze dingen weet, gelukkig bent u als u ze doet” (Joh. 13:17).
Het woord van God (Psalm 119):
VERLEVENDIGING, dat betekent levend maken: “Ik zal Uw bevelen voor eeuwig niet vergeten, want daardoor hebt U mij levend gemaakt” (vs. 93).
VOEDING voor onze zielen: “Hoe zoet zijn Uw woorden voor mijn gehemelte, zoeter dan honing voor mijn mond” (vs. 103).
WATER tot reiniging: “Waarmee houdt een jongeman zijn pad zuiver? Als hij dat bewaart overeenkomstig Uw woord” (vs. 9).
LICHT voor ons pad: “Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad” (vs. 105).
WAPEN tot onze verdediging: “Dan heb ik hem die mij hoont iets te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord” (vs. 42).
“Aan alles, hoe volmaakt ook, heb ik een einde gezien; maar alleen Uw gebod is onbegrensd” (vs. 96).
“Voor eeuwig, HEERE, staat Uw woord vast in de hemel” (vs. 89).
We hebben ons tot hiertoe met de volgende thema’s beziggehouden: VOEDING, TRAINING, HYGIËNE.
VRAGEN
1. Nemen we toereikende en regelmatige maaltijden tot ons, en vermijden we daarbij ondervoeding en een verkeerde voeding? Zetten we dit in ons dagelijks leven in het werk om? En zijn we ons het gevaar van een levensmiddelenvergiftiging bewust?
2. Herinneren we ons, dat we werken moeten, terwijl we dit nog kunnen? Want er kan een tijd komen, dat we het niet meer kunnen. Denken we er ook aan, dat we in Christus Jezus tot goede werken geschapen zijn? Wanneer dat zo is, dan willen we elke hindernis afwerpen en ons voor de zonde hoeden, opdat wij met volharding lopen en OP JEZUS zien.
3. Letten we er op, dat we rein blijven? Wassen we direct elke verontreiniging af, die aan ons kleeft? HERINNEREN WE ONS: De Heer vermaande Petrus niet, omdat zijn voeten gewassen moesten worden, maar omdat hij zich tegen het wassen verzetten wilde.
4. Zijn wij tenslotte in dit opzicht om anderen bezorgd? Dan moeten we Hem navolgen.
* De teksten in dit artikel uit het Oude Testament zijn uit Herziene Staten Vertaling.
© Schrijver: A.M. Behnam. De Amerikaanse originele uitgave verscheen onder de titel: “To your health”, Believers Bookshelf, Sunbury, Pa. 17801, USA.
Geplaatst in: Geloof
© Frisse Wateren, FW