2 jaar geleden

Misschien …

Het woord “misschien” of “wie weet” of “wellicht” krijgt in de mond van verschillende dienaren van God een bijzondere dimensie en onthult hun goede innerlijke toestand.

Kaleb

Jozua 14 vers 12:
“Nu dan, geef mij dit bergland, waarover de HEERE op die dag gesproken heeft. U hebt zelf immers op die dag gehoord dat daar de Enakieten waren, en grote versterkte steden. Misschien zal de HEERE met mij zijn, zodat ik hen verdrijf, zoals de HEERE gesproken heeft.”

Kaleb zwierf 40 jaar door de woestijn met het ongelovige volk Israël. Zijn persoonlijk geloof zou hem in staat hebben gesteld om onmiddellijk na de uittocht uit Egypte het land Kanaän binnen te gaan. Toch bleef hij met Jozua bij het volk van God. Terwijl hij getuige was van het gemor en de ontrouw van het volk, hield hij in zijn hart vast aan de belofte van God: “Maar Mijn dienaar Kaleb, omdat in hem een andere geest was en hij erin volhard heeft Mij na te volgen, hem zal Ik brengen in het land waar hij geweest is, en zijn nageslacht zal het in bezit nemen” (Num. 14:24).

Nu is Israël in het Beloofde Land. De hele generatie van Kaleb kwam om in de woestijn. Alleen zij die als kind Egypte verlieten of in de woestijn geboren werden, leven nog. Nu wendt Kaleb zich tot Jozua, zijn oude metgezel op de weg en in de strijd. Wat zal hij opeisen als zijn erfenis? Zal hij zijn leeftijd gebruiken om een mooi stuk land op te eisen? Denkt hij dat zijn trouw hem een voordeel geeft?

Niets van dit alles! Kaleb is bezorgd over de belangen van de Heer. Daarom wil hij de bergketen erven die hij 45 jaar geleden als verkenner zag. Deze berg is bezet door vijandige reuzen. Maar Kaleb is ook een reus – niet fysiek, maar in zijn geloof.

  • Hij verschilt van Lot, die ooit de vlakte van Sodom koos omdat die hem aantrekkelijk leek. Ongetwijfeld was het een aangename plek om te wonen, maar moreel gezien werd deze keuze een verlies voor Lot (Gen. 13:10-13).
  • Evenmin lijkt Kaleb op de nakomelingen van Ruben en Gad die hun erfdeel ten oosten van de Jordaan kozen voor aardse belangen (Num. 32:1-5).

“Misschien zal de HEERE met mij zijn …” Ondanks zijn trouw is Kaleb zich ervan bewust, dat God hem niets verschuldigd is en hem niet hoeft te steunen in de strijd. Hoewel geloof moedig is, is het niet aanmatigend. Kaleb is een dienaar van de Heer, maar de Heer is nooit iemands dienaar. Wanneer Hij zich neerbuigt om ten gunste van de Zijnen te handelen, om in hun behoeften te voorzien en hun problemen op te lossen, is dat altijd pure genade.

Jonathan

1 Samuel 14 vers 6:
“Jonathan nu zei tegen de knecht die zijn wapens droeg: Kom, laten wij oversteken naar de wachtpost van deze onbesnedenen; misschien zal de HEERE voor ons werken, want het is voor de HEERE niet te moeilijk om te verlossen, door veel of door weinig mensen.”

Saul houdt van de aangename koelte in de schaduw van een boom (1 Sam. 14:2; 22:6). 600 mannen zijn bij hem. Een priester met een linnen efod staat ook tot zijn beschikking (1 Sam. 14:3). Maar in dit militaire en religieuze gezelschap deelt niemand de geloofsoefeningen van Jonathan en zijn wapendrager.

Jonathan weet dat hij noch de militaire macht noch de formele godsdienst nodig heeft die zijn vader opeist. Hij rekent eerder op Gods hulp. Daarom zegt hij: “Misschien zal de HEERE voor ons werken …”

Zijn geloof is niet hooghartig, maar nederig en bescheiden. Hij doet niet alsof hij de Goddelijke plannen kent. In dezelfde zin zei Elihu eens tegen Job: “God is groter dan een sterveling … Hij legt immers van geen van Zijn daden verantwoording af.” (Job 33:12,13).

Net als Kaleb is Jonathan zich ervan bewust, dat hij slechts een werktuig is dat de Heer naar Zijn wil gebruiken kan. God beloont zijn geloof en geeft hem een overweldigende overwinning.

Hizkia

2 Koningen 19 vers 4:
Misschien zal de HEERE, uw God, al de woorden horen van de commandant1, die zijn heer, de koning van Assyrië, gestuurd heeft om de levende God te honen, en zal Hij hem straffen om de woorden die de HEERE, uw God, gehoord heeft. Wilt u dan een gebed opzenden voor het overblijfsel dat er nog te vinden is?”

Tot nu toe is niemand in staat geweest de veroveringstocht van het Assyrische leger te stoppen. Daarom brengen de uitdagende woorden die Rabshakeh namens de koning van Assyrië tot Hizkia richt, hem in grote nood. Als teken van zijn verdriet scheurt hij zijn kleren. Hij hult zich ook in een rouwgewaad om zijn vernedering uit te drukken. Dus gaat hij naar het huis van de Heer, waar zijn geloof hulp zoekt bij God. Tenslotte stuurt hij een boodschap naar Jesaja, de profeet.

“Misschien zal de HEERE, uw God, al de woorden horen van de commandant.” Hizkia is een van de weinige trouwe koningen die over het volk van God hebben geregeerd. Toch maakt hij geen aanspraak op bevrijding en maakt hij geen aanspraak op de hulp van de HEER. De grote nood die deze beproeving veroorzaakt, doet hem nederig beseffen dat de Heer geenszins verplicht is in zijn voordeel in te grijpen. God is hem niets verschuldigd, niet meer dan aan een Kaleb en een Jonathan. Zijn nederige hart opent de bronnen van genadehulp voor hem en de Heer neemt zijn zaak ter hand. Het leger van de Assyriërs met 185.000 man wordt in één nacht vernietigd en Sanherib wordt gedood door zijn eigen zonen (2 Kon. 19:35-37).

Mordechai

Esther 4 vers 14:
“Want als je je in deze tijd in diep stilzwijgen hult, dan zal er vanuit een andere plaats verlichting en verlossing voor de Joden komen, maar jij en het huis van je vader zullen omkomen. En wie weet of jij niet juist voor een tijd als deze tot deze koninklijke waardigheid gekomen bent.”

Ligt het niet voor de hand, dat Esther koningin werd om de belangen van de Joden te vertegenwoordigen? Is zij niet in deze machtspositie geplaatst om haar landgenoten van de ondergang te redden? In de plaats van Mordechai zouden we ongetwijfeld veel nauwkeuriger hebben uitgedrukt. Maar hij zegt alleen: “Wie weet.” Deze uitdrukking lijkt erg op “misschien.” In zijn nederigheid pretendeert Mordechai niet de plannen en bedoelingen van God te kunnen doorgronden.

Soms zijn wij geneigd de relatie tussen oorzaak en gevolg te leggen zonder te beseffen dat de plannen van God ons verstand te boven gaan. Is onze veronderstelde scherpzinnigheid niet veel te klein en beperkt om de breedte en diepte van Gods handelen te kunnen onderzoeken?

Mordechai weet, dat bevrijding niet van Esther afhangt, maar van God Zelf. De Heer heeft niemand nodig, zelfs geen koningin of enig ander machtig persoon van deze wereld, om Zijn plannen uit te voeren. Toch buigt Hij zich in Zijn genade neer en gebruikt Hij mensen als Zijn werktuigen – en wel zo, zoals Hij het voor juist houdt.

Paulus

Filémon vers 15 en 16

“Want wellicht was hij daarom voor een tijd [van u] gescheiden, opdat u hem eeuwig zou bezitten, niet langer als een slaaf, maar meer dan een slaaf, een geliefde broeder.”

Niet als apostel, maar als broeder doet Paulus een nederig verzoek aan Filémon. Hij doet dit, hoewel hij – de gevangen apostel – en niet Filémon het middel was om de slaaf Onésimus te bekeren. Hij heeft hem verwekt “in de gevangenschap” (vs. 10). Toch schrijft hij Filémon niets voor, maar formuleert het met grote gevoeligheid. Zonder druk uit te oefenen, beveelt hij Onésimus aan zijn voormalige meester aan. Het is zijn grote wens dat de houding van Filémon tegenover zijn weggelopen slaaf verandert. Daarom nodigt hij hem uit Onésimus op te nemen als “een geliefde broeder”. Als Filémon dat doet, is het tot vreugde en verheerlijking van de Heer.

Ondanks zijn onderscheidingsvermogen als apostel blijft Paulus, net als Mordechai, zeer voorzichtig. Hij pretendeert niet de Goddelijke bedoelingen volledig te doorgronden. Wat een nederigheid van deze grote dienaar die de elementaire waarheden van het christelijk geloof van God ontving en ze in zijn brieven neerlegde! Wat kunnen we veel leren van Paulus die een “wellicht” gebruikt om Filémon met nederigheid en tact aan te spreken.

En wij?

Het is niet ongewoon in ons leven, dat de uitkomst van een situatie ons duidelijk lijkt. Soms ervaren we echter, dat God heel anders handelt dan onze menselijke logica verwacht. Laten we daarom het gedrag van de genoemde dienaren van God als voorbeeld nemen.

In tegenstelling tot hen beweerden de vrienden van Job, dat zij zijn pijnlijke situatie konden begrijpen en dachten zij er een verklaring voor te hebben gevonden. Daarom moest Elihu bemiddelen en tenslotte moest de Heer zelf ingrijpen om alles weer op de juiste plaats te zetten. Hoe belangrijk is het dat wij enerzijds de ondoorgrondelijke wijsheid van God in Zijn plannen erkennen en anderzijds nooit vergeten hoe beperkt de menselijke overleggingen zijn.

Er zijn veel “waarom-vragen” in ons hart. Laten we niet proberen er menselijke antwoorden op te geven, ook al lijken ze heel geestelijk. Een dienaar van de Heer zei eens: Het “waarom” van de aarde zal beantwoord worden door het “daarom” van de hemel. Hoe zwak en klein zijn onze verklaringen tegenover de Goddelijke wijsheid die de Heer ons zal openbaren wanneer we bij Hem zullen zijn.

Alleen God overziet en beheerst onze omstandigheden. Hij vraagt ons niet om de geheimen van Zijn wil te doorgronden, maar om in vertrouwen op Hem aan te nemen wat Hij in ons leven toelaat. Laten wij het geloof van Abraham navolgen, die “tegen hoop op hoop heeft geloofd” (Rom. 4:18).

Toch is het niet de wil van de Heer, dat wij ons verstand uitschakelen en blindelings door het leven gaan of ons laten leiden door de wisselvalligheden van het leven. Hij wil ons zekerheden en overtuigingen geven. Zo drukt Paulus ook zijn zekerheid uit wanneer hij aan de gelovigen in Rome schrijft: “En ik weet, dat als ik tot u kom, ik in een volheid van zegen van Christus zal komen: (Rom. 15:29).

Wij kunnen de plannen van God niet doorgronden noch beïnvloeden. Toch moeten we proberen Zijn gedachten stap voor stap te onderscheiden, zodat we kunnen voortgaan op de weg van Zijn wil. Ik weet niet hoe de Heer deze of gene situatie zal veranderen, maar ik vraag naar Zijn wil om die tot Zijn vreugde en verheerlijking te doen.

 

NOOT:
1. Hebreeuws: rab-sake; zie ook vs. 8.

 

Benjamin Durst; © www.haltefest.ch

Jaargang 2016, nummer 4, bladzijde 23.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW