Voor een christen is de dood geen nederlaag, maar altijd een overwinning. Al vaak werd een moedige, getrouwe en met de Geest vervulde getuige van Christus meedogenloos en wreed gedood, zoals Stéfanus. Godvrezende mannen klaagden bij zijn begrafenis, maar verheugden zich spoedig toen “een grote wolk van getuigen” overtrok om het Woord te verkondigen. De dood belette nooit de verspreiding van het evangelie en de dienst van Christus. God begraaft Zijn arbeiders, maar onderbreekt Zijn werk nooit.
De passages in het Nieuwe Testament die betrekking hebben op de dood van een gelovige in Christus, ademen allemaal de geest van vertrouwen en overwinning. Het geloof is niet bang voor de “koning van de verschrikkingen” (Job 18:14), maar begroet hem omdat het tot hemelse vreugden leidt. De poorten van de dood zijn slechts de weg naar de tegenwoordigheid van Christus, Die daar wacht op de geest van hen die heengaan (Hand. 7:59).
Heengaan is de juiste uitdrukking voor de dood van gelovigen. Dat doet je denken aan een schip dat voor anker gaat naar huis. Zo verlangde Paulus “heen te gaan en met Christus te zijn, <want> dit is verreweg het beste” (Fil. 1:23). En later schreef hij: “De tijd van mijn heengaan is aangebroken” (2 Tim. 4:6). Als het moment daar is, is de oversteek heel kort: “uitwonend van het lichaam, inwonend bij de Heer” (verg. 2 Kor. 5:8-9).
Heengaan is ook een losmaken van de haringen en het oprollen van de tent om naar een heerlijke plaats te gaan. Petrus schrijft: “… daar ik weet dat het afleggen van mijn tent aanstaande is, zoals onze Heer Jezus Christus mij duidelijk heeft gemaakt” (2 Petr. 1:14). Hij verwachtte de dood door vervolging (Joh. 21:18,19), zoals Paulus, toen hij sprak over zijn heengaan.
Petrus maakte een onderscheid tussen zichzelf en zijn tent: “zolang ik in deze tent woon” (2 Petr. 1:13). Op een gegeven moment zou hij worden weggenomen. Mensen mogen stenigen of verbranden, onthoofden of kruisigen – de apostel sprak in termen van de overwinning, die Christus hem over de dood had gegeven. Voor hem was het martelaarschap een afleggen van zijn tent. In geloof keek hij naar zijn vervolgers en zei: Ik zal deze tent afleggen.
“Deze tent” wordt afgelegd met de vaste overtuiging, dat “wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, een eeuwig [huis], in de hemelen” (2 Kor. 5:1). Elke ontslapen gelovige wacht nog op dit huis, niet in de duisternis van het graf, maar in de heldere glans van de tegenwoordigheid van Christus zelf.
Bij de komst van de Heer zullen degenen die ontslapen zijn in een ondeelbaar ogenblik hun lichaam van heerlijkheid aannemen, in de kracht en zegen van de eerste opstanding (1 Kor. 15:51-52). De doden in Christus zullen eerst opstaan.
Daarom zal elke gelovige, die heengaat, voor ons een nieuwe band zijn, met die wonderbare heerlijkheden van de opstanding, die onze Heer Jezus Christus zullen vergezellen als Hij komt, wanneer hij de grendels van de graven door Zijn krachtig Woord zal verbreken en Zijn ontslapenen zal opwekken.
William John Hocking; © www.haltefest.nl
Jaargang: 1979 – Bladzij 120
Geplaatst in: Christendom, Toekomst
© Frisse Wateren, FW