2 jaar geleden

Met een ruim hart op de smalle weg (2)

In deze artikelen gaat het om de vraag, hoe wij met een ruim hart de smalle weg, die de Schrift ons aanwijst, gelukkig gaan kunnen. En dat in een tijd, die vele verschillende aanbiedingen presenteert en de gelovigen dreigt te verwarren. Juist daarom is het goed om een zeker en bijbels fundament onder de voeten te hebben.

Het bewaren van de eenheid van de Geest

 

Vandaag willen wij ons met een onderwerp bezighouden, dat een bijzondere betekenis heeft voor onze tijd: hoe kan men in een tijd, die gekenmerkt wordt door onenigheid onder Gods kinderen, toch samen wandelen in gelukkige gemeenschap – een weg die de goedkeuring van God vindt.

Deze vraag raakt ongetwijfeld een van de moeilijkste onderwerpen onder de christenen, want op nauwelijks enig ander gebied van de christelijke waarheid zijn de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan zo in strijd met de gedachten van God als op dit gebied. Zeker voelt ieder kind van God, in meer of mindere mate, dat de verlosten eigenlijk allemaal dezelfde christelijke weg zouden moeten gaan. In de hemel zullen zij in elk geval volmaakt één zijn; er zal daar geen verdeeldheid zijn. Maar een blik op het christendom maakt pijnlijk duidelijk, dat de eenheid van de gelovigen, zoals God die in het begin geschapen heeft, vandaag naar buiten toe volkomen vernietigd is.

Wat moeten we met het oog op deze ontwikkeling doen? Laat God ons in deze situatie zitten zonder antwoord, zonder hulp? Zeker niet! Gods Woord geeft ons een antwoord op alle vragen, ook op de vraag die wij nu willen behandelen. En Hij wijst ons een weg waarop we kunnen wandelen, zelfs in tijden van het grootste verval.

Nu gaat weliswaar de brief aan de Efeziërs niet uit van het verval van het christendom. Het beschrijft veeleer de raad van God aangaande Christus en de gemeente, en daar is alles volmaakt en onaantastbaar. Maar de praktische vermaningen die God in verband hiermee gaf aan de gelovigen in Efeze in die tijd, zijn geldig en van toepassing op alle tijden. Tijden en omstandigheden zijn veranderd, zeker, maar niet de gedachten van God.

Met dit in gedachten gaan wij nu over tot de woorden, waarmee de apostel Paulus de vermaningen in zijn brief aan de gelovigen in Efeze inleidt. Ze leiden ons rechtstreeks naar ons onderwerp.

“Ik vermaan u dan, ik, de gevangene in [de] Heer, dat u wandelt waardig de roeping, waarmee u bent geroepen, terwijl u in alle nederigheid en zachtmoedigheid met lankmoedigheid elkaar in liefde verdraagt, [en] u beijvert de eenheid van de Geest te bewaren in de band1 van de vrede” (Ef. 4:1-3).

Wat is onze roeping?

Willen wij de roeping, waarmee wij geroepen zijn waardig wandelen, dan moeten wij eerst de roeping zelf leren kennen. Dit is het onderwerp van het tweede hoofdstuk, maar ik kan er nu slechts kort op ingaan. Het is echter de moeite van het bestuderen waard. Daar, in de verzen 11-22, wordt ons getoond, dat als een gezegend gevolg van het kruis van Christus, de “scheidsmuur van de omheining”, die tot dan toe de Joden van de volken scheidde, is weggedaan. Niets geringer was inderdaad het doel van God dan dit: gelovigen uit de Joden en de volken bijeen te brengen tot één nieuwe mens, en hen te verenigen tot één heilige tempel in de Heer, één woonplaats van God in de Geest. Dit zijn de twee heerlijke kanten van de roeping van God, waarmee alle ware kinderen van God geroepen zijn: Om leden te zijn van één lichaam, het lichaam van Christus, en de woonplaats van God te vormen, en daar te wonen waar God woont. Onmetelijke zegen! En wanneer wij bedenken vanwaar God de voorwerpen van deze roeping genomen heeft, wordt het allemaal nog wonderlijker. Wij waren voordien dood voor God, dood in onze overtredingen en zonden, en waren van nature, zoals alle anderen, kinderen van de toorn (vs. 1-3). Alleen pure genade kon hen die zonder Christus waren, zonder hoop, zonder God in de wereld, zo dichtbij brengen (vs. 13).

Waardig wandelen

Als wij denken aan deze ongekende genade die God ons geschonken heeft, welk praktisch gedrag past ons dan? Nederigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, elkaar in liefde verdragend! De vermaning om de eenheid van de Geest te bewaren in de band van de vrede wordt voorafgegaan door de aansporing van de Heilige Geest tot deze deugden. Hoezeer hebben wij gefaald in het openbaren van deze eigenschappen, juist bij het vinden en bewandelen van de juiste christelijke weg! Dit kan ons alleen maar diep verootmoedigen. En toch geloof ik, dat het voor ons betrekkelijk gemakkelijk zou zijn nederigheid en zachtmoedigheid, lankmoedigheid en liefde te betonen, als wij meer de genade van God voor ogen hadden, die ons niet alleen van verre heeft gehaald, maar ons ook nu nog voortdurend achtervolgt en ons terechtbrengt.

Maar het is noch nederigheid noch zachtmoedigheid wanneer men twijfelt aan de uitspraken van het Woord van God of wanneer men een door God gegeven positie niet wil innemen. Evenmin is er sprake van lankmoedigheid en liefde, wanneer de men het verkeerde of kwade in de ander eenvoudigweg over het hoofd ziet. Ware christelijke liefde geeft Christus altijd de eerste plaats. Maar waar de gemeenschap van de gelovigen een hogere plaats krijgt dan de heerlijkheid van de Heer en Zijn rechten, heeft zij reeds haar eigen karakter verloren, en heeft zij in het beste geval plaats gemaakt voor een natuurlijke genegenheid. En laten we eens kijken: Nergens leidt de werkzaamheid van de eigen wil van de mens tot zulke rampzalige resultaten als in de gemeente van God.

Als leden van het lichaam van Christus zijn wij door de genade van God geroepen tot de eenheid met Christus, het Hoofd, en met de afzonderlijke leden. Als wij deze roeping waardig willen wandelen, moeten wij ook gehoor geven aan de volgende praktische vermaning: “… en u beijvert de eenheid van de Geest te bewaren in de band1 van de vrede.”

Wat betekent “eenheid van de Geest”? Wel, één ding betekent deze uitdrukking zeker niet – de eenheid van onze geesten. Geen aaneensluitingen gebaseerd op gemeenschappelijke opvattingen, meningen of geloofsbelijdenissen zijn de weg van  God voor ons. Hij plaatst veeleer die kostbare eenheid voor onze ogen, die door de Heilige Geest bewerkt wordt en die, volgens haar beginsel, alle leden van het lichaam van Christus omvat. Gods Woord kent of erkent geen andere eenheid. Wat is de waarde van elke andere eenheid? Het zal nooit boven zijn menselijke oorsprong uitstijgen.

De eenheid van de Geest bewaren betekent niet haar te maken, maar haar in acht nemen of bewaren. Het is de praktische verwerkelijking van de waarheid dat er “één lichaam en één Geest” is, en betekent in de praktijk van ons leven geen ander lidmaatschap te erkennen dan alleen die door de Geest van God is; dat betekent de eenheid van de Geest te bewaren.

“De eenheid van de Geest” is dus die kracht en dat beginsel, waardoor de ware kinderen van God in staat worden gesteld, overeenkomstig hun juiste betrekkingen in de eenheid van het lichaam van Christus, gemeenschappelijk de weg te gaan. Het bewaren ervan is de morele verwerkelijking van die eenheid, of, met andere woorden, het onderhouden van onze betrekkingen met al de heiligen volgens de Geest van God.

Niet “eenheid van het lichaam”

Het is veelzeggend, dat wij niet vermaand worden om de eenheid van het lichaam te bewaren. Dit zou betekenen, dat wij moeten meegaan met ieder lid van het lichaam van Christus, ongeacht in welke verbindingen hij zich bevindt of hoe zijn wegen er in het praktische leven uit ziet. Zelfs het ergste kwaad in een medebroeder mag dan voor ons geen reden zijn om ons van hem te scheiden. Wij zullen nog ontdekken, dat dit niet de leer van de Schrift is; want het bewaren van de eenheid van de Geest omvat noodzakelijkerwijs gemeenschap met een godvruchtig persoon. Indien echter de gemeente van God nog in haar godvruchtige en gezonde toestand zou zijn, zo zou er praktisch geen verschil zijn tussen de twee uitdrukkingen, “eenheid van het lichaam” en “eenheid van de Geest.”

Maar wat het bewaren van de eenheid betreft: wij kunnen de eenheid van het lichaam bewaren noch verbreken; zij wordt gehandhaafd door de Heilige Geest zelf, die in de gemeente woont en alle leden van het lichaam van Christus verenigt met elkaar en met het Hoofd in de hemel. Ondanks het smartelijke falen van de mensen – deze eenheid blijft omdat de Heilige Geest blijft.

Is Christus verdeeld?

Als de Heilige Geest een praktische eenheid onder de gelovigen tot stand wil brengen, dan is het volkomen duidelijk dat de verdeeldheid binnen het christendom die vandaag de dag bestaat, dat de meest uiteenlopende christelijke groeperingen en sekten niet naar de gedachten van God zijn. Integendeel, zij zijn volledig in strijd met Hem en Zijn wil. Niet zelden hoort men de gedachte, dat de eenheid waarvan in Efeze 4 sprake is, slechts een onzichtbare eenheid in Christus is en heel goed verenigbaar is met de veelvuldig gescheiden groepen. Het is alleen zo dat, zelfs als gelovigen uiterlijk gescheiden zijn, de Geest van de vrede bewaard moet blijven. Maar deze interpretatie is op twee manieren verkeerd. Ten eerste maakt het de vrede tot het voornaamste doel, alsof wij vermaand worden te trachten de band van de vrede te bewaren. De Heilige Geest spoort ons niet aan de vrede te bewaren te midden van verdeeldheid, maar om de eenheid in praktisch opzicht te bewaren in vrede. Anderzijds kunnen en behoeven wij de “onzichtbare,” de absolute eenheid niet te bewaren. Dat hebben we al gezien.

Dat God inderdaad denkt aan een eenheid die ook zichtbaar moet worden getoond, kan worden geïllustreerd aan de hand van twee andere passages uit het Nieuwe Testament. Wanneer de Heer Jezus, als het voorwerp van Zijn gebed in Johannes 17, van de apostelen overgaat op hen die door hun woord in Hem zouden geloven, is het Zijn eerste smeekbede voor hen aan de Vader: “opdat zij allen één zijn, … opdat de wereld gelooft dat U Mij hebt gezonden.” (vs. 21). Maar nooit zou een onzichtbare zaak een getuigenis voor de wereld kunnen zijn, waardoor zij tot geloof in Hem zou worden gebracht. Indien de eenheid van de gelovigen zich niet op zodanige wijze vertoont, dat zij door de wereld kan worden waargenomen, wordt het getuigenis waarvan de Heer hier spreekt, niet afgelegd.

In het eerste hoofdstuk van de eerste brief aan de Korinthe wordt verdeeldheid onder gelovigen op een zeer ernstige en beslissende manier veroordeeld:

“Maar ik vermaan u, broeders, door de naam van onze Heer Jezus Christus, dat u allen hetzelfde spreekt en dat er onder u geen scheuringen zijn; maar dat u vast aaneengesloten2 bent, één van denken en één van bedoeling. Want mij is over u bekend gemaakt, mijn broeders, door de [huisgenoten] van Chloë, dat er twisten onder u zijn. Ik bedoel dit, dat ieder van u zegt: Ik ben van Paulus, en ik van Apollos, ik van Kefas, en ik van Christus. Is Christus verdeeld? Is Paulus soms voor u gekruisigd, of bent u tot de naam van Paulus gedoopt?” (vs. 10-13).

Wat vinden we hier? Precies wat het huidige christendom kenmerkt: verdeeldheid. Zeker, de gelovigen in Korinthe kwamen nog steeds samen op één plaats, braken nog steeds samen het brood. Want er was nog geen scheur naar buiten. In deel drie zal ik nader op deze verschillen ingaan. Maar in principe bestonden deze groeperingen al, die we vandaag overal in het christendom zien. De gelovigen schaarden zich reeds rond verschillende menselijke leraren, zij vormden bepaalde “scholen,” waarvan de ene deze leer verkoos, en de andere die leer. De ergste groep werd zeker gevormd door hen, die Christus Zelf tot hun hoofd hadden gekozen: zij stelden Hem en Zijn leer tegenover de apostelen en hun leer, en maakten Hem aldus tot Hoofd van een christelijke partij.

Hoe reageert de apostel op deze ontwikkeling onder de gelovigen? Zegt hij: “Ik vermaan u nu, daar u allen verschillende dingen spreekt, dit op vriendelijke wijze te doen”? Nee, hij zegt: “Maar ik vermaan u, broeders, dat u allen hetzelfde spreekt.” Zegt hij: “Zie toe dat de verschillende groepen in vrede met elkaar omgaan”? Nee, hij zegt: “Maar ik vermaan u, broeders, … dat er onder u geen scheuringen zijn.” En dan voegt hij er, bijna onwillig aan toe: “Is Christus verdeeld?” Deze woorden kunnen maar één betekenis hebben: De verdeling van christenen in verschillende leerscholen of partijen, zelfs in de meest milde vorm, die zij toen had aangenomen, is volstrekt onverenigbaar met de eenheid van de gemeente als het lichaam van Christus. Om zich om Paulus te verzamelen zou niets anders betekenen, dan dat in plaats van Christus Paulus voor hen gekruisigd was. Absurde, onverdraaglijke gedachte! Even onverdraaglijk zijn scheuringen onder kinderen van God. Nee, deze scheuringen waren en zijn door niets te rechtvaardigen. En wie kan, zonder zijn geweten geweld aan te doen, zeggen dat de toestand in Korinthe, die Paulus berispte, toen waarschijnlijk verkeerd was, maar dat wat wij heden om ons heen zien, juist is? Zou Paulus, geïnspireerd door de Geest van God, vandaag iets anders zeggen dan hij toen deed? “Want als er jaloersheid en twist onder u is, bent u dan niet vleselijk en wandelt u niet naar [de] mens? Want wanneer iemand zegt: Ik ben van Paulus, en een ander: Ik van Apollos, bent u dan niet menselijk?” (1 Kor. 3:3,4).

Een zevenvoudige eenheid

Dat God aan een zichtbare weergave van eenheid denkt, en dat Hij daarom verdeeldheid en partijen onder Zijn volk veroordeelt, kan niet geloochend worden. Terugkerend naar de vermaning die ons aangaat, om de eenheid van de Geest te bewaren in de band van de vrede, stellen we vast, dat ons als reden voor ons streven zeven eenheden genoemd worden, waarin we door Gods genade zijn gebracht. Deze zeven eenheden zijn verdeeld in drie gebieden, waarvan het voor ons onderwerp belangrijk is ze te begrijpen (Ef. 4:4-6).

  1. “Eén lichaam en één Geest” – dit is het gebied van echte, Goddelijke gemeenschap. Er is maar één lichaam, dat, zoals we gezien hebben, gevormd wordt door de Heilige Geest. Ieder kind van God, dat op dit ogenblik op aarde leeft, behoort tot dit lichaam, het lichaam in zijn tijdelijk aspect. Het is ook de Heilige Geest, die in het hart van de gelovige “één hoop van uw roeping,” zoals die in het eerste hoofdstuk van de brief wordt ontvouwd, in stand houdt.
  2. “Eén Heer, één geloof, één doop” – dit is het terrein (of de eenheid) van de openbare belijdenis, de belijdenis van het christendom. Terwijl het eerste terrein gekenmerkt wordt door ware gemeenschap in de kracht van de Heilige Geest, omvat dit tweede terrein de gehele christelijke belijdenis. Het is het koninkrijk van Christus op aarde. Daarom wordt er gezegd: “Eén Heer.” Dat dit terrein ook allen omvat, die op de een of andere wijze, al was het maar in uiterlijke vorm, bijvoorbeeld door een christelijke geloofsbelijdenis, Christus als Heer belijden – dat het dus ook dode belijders omvat – is waar, maar is niet het onderwerp van deze brief. De uitdrukking “één geloof”, wijst als tegenstelling tot het jodendom of het heidendom op het ene christelijke geloof, dat allen belijden die het uiterlijke teken, “één doop”, namelijk de christelijke doop met water, ervan dragen.
  3. “Eén God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in [ons] allen” – dit is het terrein van de universele eenheid. Het heeft een nog algemener karakter dan het tweede en omvat niet alleen de christenen, maar alle schepselen van de ene God en Vader. God is de “Vader”, dat wil zeggen de oorsprong van “allen”, want Hij heeft hen allen geschapen. Hij is het die “aan allen leven en adem en alles geeft”; “want wij zijn ook Zijn geslacht” (Hand. 17:25,28). Dus hier hebben we het terrein van de schepping.

Maar waarom wordt ons deze zevenvoudige eenheid voorgesteld? Het vormt duidelijk de grond van de vermaning om ijverig de eenheid van de Geest te bewaren in de band van de vrede. “Er is één lichaam”; wordt daarmee niet verdeeldheid principieel veroordeeld? Er is “één Geest”; waarom dan zoveel meningen over orde, leer en juist gedrag in de gemeente van God? Er is slechts “één hoop van uw roeping”; waarom dan de tegenstrijdige wegen en doeleinden van hen, die toch hetzelfde hemelse doel nastreven? Er is “één Heer”; hoe schrijnend is het dan te zien hoe de mensen het gezag van de Heer terzijde schuiven door hun eigen regels! Er is “één geloof”; hoe is dat te rijmen met de meest uiteenlopende geloofsbelijdenissen die het christendom verscheuren? Er is slechts “één doop”; hoe beschamend is het dan, wanneer zij die beleden hebben met Christus begraven te zijn, zo vleselijk zijn, dat zij zich in groepen en partijen verdelen! Het is immers “één God en Vader van allen” Die, als Oorsprong van alles wat gemaakt is, allen in Zichzelf verenigt; zouden dan degenen, die Hem persoonlijk als hun Vader kennen niet de Goddelijke orde en eenheid moeten weerspiegelen, en niet zo’n beeld van verwarring en versplintering moeten geven, zoals wij om ons heen in het christendom zien?

Welke weg moeten we gaan?

Als partijen of sekten een directe ontkenning zijn van Gods gedachten over de gemeente, welke weg blijft er dan voor ons over? Om zo vriendelijk mogelijk met elkaar om te gaan over alle scheidslijnen heen? Vriendelijke gevoelens koesteren tegenover andere kinderen van God is natuurlijk altijd goed, maar dat alleen kan niet de weg van God zijn. God veroordeelt niet alleen een verkeerde gezindheid tussen de sekten, maar de sekten zelf. Welnu, dat is waartoe ook wij moeten komen, als wij in gemeenschap met Hem willen zijn. We kunnen en moeten zeker geen door de mens gemaakte systemen terzijde schuiven. Het feit dat ze er zijn, toont maar al te duidelijk aan dat we niet waakzaam zijn geweest. Dit moet ons diep beschamen. Aangezien de uiterlijke vertoning van eenheid vernietigd is door onze ontrouw, zijn wij onmogelijk geroepen om haar in haar oorspronkelijke toestand weer te herstellen. Nee, de Heilige Geest wijst ons een heel andere weg: terug te keren tot de beginselen van God waarop de gemeente in het begin was gegrondvest en waarop zij ook nu nog rust.

Als we terugdenken aan de wijze waarop in het begin scheuringen zijn ontstaan, krijgen we de sleutel tot hoe we terug kunnen keren naar de oorspronkelijke beginselen. Twee punten, en eigenlijk alleen deze twee, komen duidelijk naar voren.

De eerste stap is, dat wij alleen Christus erkennen als het Middelpunt van ons samenkomen. We moeten elk ander verzamelpunt opgeven. Wij hebben gezien hoe de gelovigen in Korinthe zich meer en meer rond mensen schaarden en hún naam als middelpunt namen, en zelfs de naam van Christus als ‘partijnaam’ gebruikten. Juist hierdoor ontstond er verdeeldheid in hun midden. Daarentegen zijn wij verplicht ons te vergaderen tot de naam van de Heer Jezus alleen. Aan hen die aldus vergaderd zijn, schenkt Hij Zijn persoonlijke aanwezigheid (Matth. 18:20).

Het tweede punt is de erkenning van het Woord van God als de enige norm voor de regeling van alle vragen over de gemeenschappelijke en persoonlijke weg. De Korinthiërs gaven veel om menselijke wijsheid, om filosofie en spreekkunst. Juist vanwege deze neiging raakten zij in de ban van de “redetwister van deze eeuw” (1 Kor. 1:20), en vonden het heel normaal als ook zij zich verenigden om verschillende “scholen” te vormen. Maar de apostel moest hen laten zien, dat God de wijsheid van de wereld tot dwaasheid had gemaakt. Wat zo duidelijk wordt gemaakt in 1 Korinthe 1 is dit: Door de wijsheid van de wereld kan men de dingen van God niet kennen. De wereld heeft dit op treurige wijze zelf bewezen: Zij heeft de Heer Jezus verworpen. Hij was de wijsheid van God in eigen Persoon. En toen Hij hier was, herkenden de “vorsten van deze tijd” Hem niet. Maar wat stelt God tegenover de menselijke wijsheid? De “dwaasheid van de prediking,” het “woord van het kruis,” in het algemeen gesproken, Zijn heilig Woord. De mening en het oordeel van mensen worden terzijde geschoven, en in hun plaats komt het onfeilbare Woord van God.

Dit zijn de twee dingen waardoor wij kunnen ontvluchten aan het kwaad van het sektarisme, ook vandaag nog. Alleen de naam van de Heer Jezus Christus (“naam” staat voor de openbaring van datgene, wat de persoon is die Hem draagt) kan het Middelpunt zijn, om wie wij samenkomen; en alleen het Woord van God kan de gids zijn, waardoor wij geleid worden in de kracht van de Heilige Geest. Het is niet voor niets, dat de Heer Jezus juist deze twee dingen lovend benadrukt bij de gelovigen in Filadelfia, wanneer Hij over dat overblijfsel zegt: “U hebt Mijn Woord bewaard en Mijn Naam niet verloochend” (Openb. 3:8).

“Zijn woord bewaren” betekent niet slechts bepaalde delen ervan bewaren, maar de gehele geopenbaarde wil van God vasthouden. Alle dwalingen van het Christendom zijn begonnen met het toevoegen aan of wegnemen van het Woord van God. Ik geloof dat in de woorden: “Ik ben van Paulus, en ik van Apollos, ik van Kefas,” (1 Kor. 1:12) dit gevaar wordt aangeduid. God had aan elk van deze dienaren een bepaald deel van de waarheid toevertrouwd, als we zo mogen spreken. En in plaats van de waarheid van allen te omhelzen, hielden zij zich alleen bezig met dat deel van de waarheid, dat door de ene dienaar werd bediend. In plaats van te begrijpen, dat alles aan de gelovigen was gegeven, “hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Cefas” (1 Kor. 3:22,23), wensten zij in hun bekrompenheid en dwaasheid alleen de een of de ander aan te nemen. Daarmee verwierpen zij echter niet alleen wat God aan de anderen had toevertrouwd, maar zij brachten zichzelf ook in tegenstelling tot hen. Hier hebben we de wortel van bijna elke leerstellige dwaling. Wanneer men één waarheid van Gods Woord prefereert en te veel benadrukt ten koste van andere waarheden, wordt zelfs datgene, wat op zichzelf juist is, verkeerd. De leer van de Schrift is zeer veelzijdig en heeft vele kanten. Natuurlijk zijn alle lijnen van de leer in volkomen harmonie met elkaar. Maar alleen als wij bereid zijn ons te onderwerpen aan het hele Woord van God, zal God in staat zijn ons te behoeden voor het afglijden naar partijen of sekten.

Nog een sekte?

De vermaning om “de eenheid van de Geest te bewaren in de band van de vrede” is ook vandaag nog van toepassing, sterker nog, zij is bindend voor ons allen. Wij mogen in geen geval toegeven aan de gedachte, dat er in deze tijd van versplintering geen mogelijkheid meer is om een niet-sektarisch standpunt in te nemen. Dit aan te nemen zou betekenen, dat God ons een weg laat gaan, die Hijzelf als verkeerd veroordeelt, of dat Hij ons vermaant een weg te gaan, waarvan Hij vanaf het begin wist dat men hem eenmaal niet meer zouden kunnen gaan. Nauwelijks kan iets Hem meer onteren dan zulke voorstellingen. Nee, geliefden, de weg van gehoorzaamheid aan Zijn Woord is altijd begaanbaar. Deze weg heb ik geprobeerd voor te stellen. Als wij geen ander samenkomen of middelpunt erkennen, dan in de naam van Christus, en als wij ons onderwerpen aan het gehele Woord van God, brengt dat ons weliswaar niet terug tot de begintoestand van de Kerk, toen zij één was in leer en praktijk, maar het brengt ons wel terug tot die Goddelijke beginselen waarop de Kerk aanvankelijk was gegrondvest. Op deze wijze kunnen wij toch de eenheid van de Geest bewaren in de band van de vrede. Dat hiertoe ook behoort de afzondering van alles, wat in strijd is met de gedachten van God, is reeds aangestipt. “Daarom, gaat weg uit hun midden en scheidt u af, zegt [de] Heer, en raakt niet aan wat onrein is, en Ik zal u aannemen” (2 Kor. 6:17).

Zij die deze weg willen gaan, worden er vaak van beschuldigd de zoveelste sekte te vormen door hun afscheiding van andere medegelovigen. Maar deze beschuldiging is niet van toepassing. Want zij scheiden zich niet af van andere leden van het lichaam van Christus, maar zij vinden hen reeds afgescheiden, en zij zeggen: “Deze afscheidingen zijn verkeerd. Wij kunnen hen niet sanctioneren door met een van deze groepen mee te gaan.” Zij wijzen dus niet de andere medegelovigen af, maar de systemen waardoor zij praktisch gescheiden zijn. Zij wensen alleen samen te komen op grond van het beginsel van de eenheid van de gelovigen – een Goddelijk beginsel, op grond waarvan alle partijen of sekten worden veroordeeld als strijdig met de Schrift, en als loochening van de eenheid van het lichaam van Christus. Andere gelovigen kunnen gevangen blijven in de verschillende sekten. Maar deze scheiding wordt niet veroorzaakt door hen die dergelijke sektarische groeperingen verwerpen, maar door hen, die erin volharden.

Wanneer slechts twee of drie samenkomen op Schriftuurlijke grondslag, komen zij samen op het beginsel van de gemeente van God, en niet op de grondslag van een sekte. Dit beginsel is breed genoeg om ieder lid van het lichaam van Christus toe te laten, en smal genoeg om datgene buiten te sluiten, wat tot oneer is van de Heer.

Zij zijn niet de gemeente. Ze zullen nooit doen alsof ze het zijn. Zij zullen zelfs niet beweren het “overblijfsel” te zijn. Maar zij worden, wat hun eredienst en hun bijeenkomsten voor opbouw en gebed betreft, geleid door de beginselen die God gaf voor de ordening van al de bijzonderheden van Zijn gemeente, toen het nog goed was. Want de beginselen van God worden door geen enkel bederf, hoe ernstig ook, terzijde gesteld. Het overblijfsel weet dit en handelt ernaar. Als gevolg daarvan bezit het overblijfsel alle voorrechten van de gemeente van God, zelfs de persoonlijke tegenwoordigheid van de Heer Jezus zelf. Met Hem in het midden zijn zij waardig Zijn gemeente op aarde te vertegenwoordigen.

Moge de Heer ons helpen deze weg te gaan – in een geest van vrede! Hoe gelukkig is het, zo zou ik dit gedeelte willen besluiten, dat God ons deze weg heeft gegeven! Daarop hebben wij Zijn tegenwoordigheid en Zijn goedkeuring, hoe donker de dagen zelf ook mogen zijn en hoe ze ons ook op de proef stellen.

_____________

NOTEN:
1. Eigenlijk sterker: ’samenbinding’.
2. Eigenlijk ‘geheel geordend’; vandaar betekent het werkwoord: ‘verstellen’ (bijv. Matth. 4:21), ‘(toe)bereiden’ (bijv. Hebr. 10:5; 11:3), ‘volmaken’ (bijv. Luk. 6:40; 2 Kor. 13:11) en ’terechtbrengen’ (Gal. 6:1).

 

Christian Briem; ©www.bibelpraxis.de

15.07.2003.
Geactualiseerd in het Nederlands: 28-04-2021.

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW