20 jaar geleden

Martelaars (4)

In onze dagen is het voor sommigen het toppunt van het leven, of misschien moet men zelfs zeggen van de dood, namelijk “martelaar” zijn. Zonder daar nu verder diep op in te kunnen gaan in het kader van dit artikel, zijn er wel grote verschillen tussen Christen-martelaars en moslim-martelaars. Hiervoor verwijs ik u naar het eerste artikel over de martelaar Stefanus. Behalve Stefanus en Petrus, wordt ook Jakobus gerekend tot de Christen-martelaars. Wij wijzen u op de artikelen die hierover al verschenen.

Omdat het martelaarschap in onze dagen nogal “in” is, vestig ik nu uw aandacht op nog een andere Christen-martelaar, Jakobus. Vandaar het volgende (korte) overzicht uit de geschiedenis van Jakobus.

Frisse Wateren

Jakobus

Zie Lukas 5:1-11. Zebedeüs en zijn twee zonen, Jakobus en Johannes, waren bezig met hun gewoon bedrijf aan de zee van Galilea, toen Jezus daar voorbij kwam. Toen Hij de de twee broeders zag, riep Hij hen; “en zij lieten hun vader Zebedeus in het schip achter met de knechten en gingen weg, Hem achterna”. Petrus en Andreas waren ook daar. Bij deze gelegenheid zei de Heer tot Petrus, af te steken naar de diepte, en het net uit te werpen om te vangen. Petrus wilde gaan redeneren: zij hadden de hele nacht gewerkt zonder iets te vangen. Nochtans op het woord van de Heer wordt het net uitgeworpen. “En toen zij dit hadden gedaan, omsloten zij een grote massa vissen, en hun netten scheurden”. Overweldigd door deze gebeurtenis, wenkte Petrus zijn medegenoten, die in het andere schip waren, om hen te komen helpen de gevangen vis aan land te brengen. Deze vier jonge mensen kwamen nu tot de volle overtuiging, dat Jezus de ware Messias was. Zij mochten te voren nog twijfels gehad hebben, nu echter niet meer. Op de roepstem van Jezus verlaten zij alles, en worden voorgoed zijn discipelen. Van nu aan zouden zij mensen vangen. In elke lijst, die wij van de apostelen bezitten, staan deze vier bovenaan.

Dit is de roeping van Jakobus als discipel, omtrent een jaar later wordt hij met de andere elf tot apostel verkoren.

Petrus, Jakobus en Johannes, soms ook Andréas, waren steeds de vertrouwde volgelingen van de Heer. Alleen de eerste drie werden toegelaten bij de opwekking van het dochtertje van Jairus. (Markus 5; Lukas 8). Dezelfde drie apostelen waren tegenwoordig bij de verheerlijking op de berg (Mattheus 17; Markus 9; Lukas 9). Evenzo waren zij getuige van de benauwdheid van Zijn ziel in Gethsemane (Mattheus 26; Markus 14; Lukas 22). Doch alle vier, Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas waren verenigd, toen zij de Heer ondervroegen omtrent de verwoesting van de tempel (Markus 13).

Zoals aan de naam van Petrus een verandering of toevoeging gegeven werd, vond dit ook plaats met de zonen van Zebedeüs, die Boanerges of “zonen van de donder” bijgenaamd werden. Grote dapperheid en getrouwheid kan de oorzaak geweest zijn, waarom Jakobus door Herodes uitgekozen werd om het eerst tot zwijgen te worden gebracht. Het verdient aandacht dat de “zoon van de donder” en de “steen” (Petrus) onder de eersten zijn, die gegrepen werden. Doch Jakobus genoot de eer om, het eerst de martelaarskroon te dragen in het jaar 44. Petrus werd door een wonder bevrijd.

Moederlijke naijver en de eerzucht voor haar zonen brachten er Salome toe, de eerste plaatsen in het koninkrijk te vragen voor haar geliefd tweetal. De Heer liet het verzoek voorbijgaan met een zeer zacht verwijt, maar gaf aan de twee broers te kennen dat zij Zijn beker zouden drinken en met Zijn doop gedoopt worden. Aan Jakobus werd deze voorspelling reeds spoedig vervuld. Na de hemelvaart wordt hij in gezelschap met de andere apostelen gezien in Handelingen 1. En dan verdwijnt hij uit het gewijd verhaal, tot in Handelingen 12 zijn gevangenneming en terdoodbrenging vermeld worden. Daar wordt in de korte woorden van de gewi jde schrijver gezegd, dat koning Herodes Jakobus, de broer van Johannes, doodde met het zwaard.

Clemens van Alexandrië deelt een overlevering mee betreffende de marteldood van Jakobus, die niet geheel onwaarschijnlijk is. Toen hij naar de plaats van de terechtstelling gevoerd werd, was de soldaat, die hem naar de rechterstoel geleid, of liever daar beschuldigd had, zo bewogen door de geestkracht en de vrijmoedige belijdenis van Jakobus, dat hij berouw had over hetgeen hij had gedaan en, aan de voeten van Jakobus neervallende, vergeving vroeg voor hetgeen hij tegen hem getuigd had. Jakobus, na enige verwondering over dit feit, richtte hem op, omhelsde en kuste hem, en zei: “Vrede, mijn zoon! vrede zij met u, en uw zonden zijn vergeven”. Waarna de soldaat, in aller tegenwoordigheid, beleed een Christen te zijn, en beiden terzelfder tijd onthoofd werden. Zo ledigde Jakobus blijmoedig de beker, waarvan hij lang te voren de Heer gezegd had, dat hij in staat was die te drinken.

Bron: Algemene geschiedenis van de Christelijke Kerk (deel I), A. Miller

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW