“En Zijn discipelen zeiden tot Hem: U ziet dat de menigte tegen U opdringt, en U zegt: Wie heeft Mij aangeraakt? En Hij keek om rond om haar te zien die dat gedaan had”.
“Uw geloof heeft u behouden” (4)
De woorden van de discipelen onthullen een terechtwijzing en een aansporing verder te gaan. De Heer was op weg naar het huis van de overste van de synagoge, Jaïrus, wiens dochter op sterven lag. De discipelen dachten waarschijnlijk dat Hij zich niet met zulke onnodige vragen moest bezighouden.
De Heer had het zieke meisje niet vergeten. Hij had echter het verschil opgemerkt tussen de kans om in de drukte van de menigte aangeraakt te worden en de ene bewuste aanraking die de verwachting van het geloof verraadde. Hij voelde dat er genezende kracht van Hem was gegaan. Dus die vrouw was belangrijk voor Hem.
De genezen vrouw toonde verlegenheid in haar geloof. Ze bleef nog schuchter op de achtergrond. Wat zouden de mensen zeggen als ze wisten, dat ze het had aangedurfd zich tussen de menigte te voegen ondanks haar onreinheid? Het was een ongemakkelijke situatie! Misschien moeten we haar onopgemerkt laten gaan; immers zij was genezen.
De Heer echter handelde anders, en niet minder begripvol. Hij wist dat wanneer de vrouw haar geschiedenis vertelde, dan allen zouden erkennen dat ze niet gezond was. Vervolgens zou elke smet verdwijnen en kon ze normaal omgaan met anderen en de eredienst in de synagoge bijwonen. En haar geweten was rein pas als ze haar verhaal verteld had. Dat was doorslaggevend. Voor echte vreugde had de vrouw meer nodig dan alleen een onpersoonlijke genezing: ze had een persoonlijke relatie met Jezus, de Heiland, nodig.
Wordt vervolgd.
Geplaatst in: Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW