In verband met 31 oktober – Hervormingsdag/Reformatiedag – enkele historische feiten met betrekking tot Maarten Luther.
Maarten Luther
De open deur
Omdat Luther1 door de kloosterleiding voor het ambt van priester bestemd werd, ging hij verder studeren aan de hogeschool van het klooster die met de stedelijke universiteit verbonden was. Na de reis naar Rome werd hij in 1511 in het klooster te Wittenberg geplaatst. In de zuidwesthoek van dit klooster lag een kleine, verwarmde torencel tussen de slaapzalen en de brouwerij. Hier mocht hij als subprior wonen. Een subprior was iemand die, onder de kloosteroverste, met toezicht belast is. Von Staupitz, de generaal-vicaris (algemeen plaatsvervanger) van zijn orde, een fijne pastorale figuur, had de jonge monnik aangewezen als zijn opvolger. Von Staupitz was hoogleraar aan de universiteit van Wittenberg. Het ging om de leerstoel voor de Bijbelse exegese.In 1512 werd hij professor in de theologie aan deze universiteit.
Terwijl Luther zich voorbereidde op de colleges, kwam er een keerpunt in zijn leven. Bij de exegese van de Bijbelging “het Licht” bij hem op. Door Schrift met Schrift te vergelijken ontdekte hij dat Paulus met het woord “justitia” niet de gerechtigheid bedoelt die God van de mens eist, maar die rechtvaardigheid welke Hij de mens, die zich op genade of ongenade aan Hem overgeeft, ten deel doet vallen.
Luther heeft gezegd dat hij het woord “gerechtigheid” haatte; het vervloekte en verdoemde mij. Ik zei tegen God: “Houdt U dan nooit op mij te plagen met Uw toorn?” Maar ik hield maar niet op te bonzen tegen dat woord van Paulus: “Maar de rechtvaardige zal op grond van geloof leven” (Rom. 1:17). En opeens zag ik het: wij leven niet door ons doen, maar door de schenkende gerechtigheid van God in Christus. Zo werd deze tekst van Paulus mij tot een “porta paradisi”, dit is tot een geopende deur van het paradijs.
Zo werd hij gered door Christus. Er viel hem een rechtvaardiging ten deel, die niet van deze wereld was. Stap voor stap kwam hij tot het inzicht dat de mens niet door goede werken voor God rechtvaardig wordt, maar door het geloof alleen. Dit werd later ook de kern in zijn getuigenis.
Op de colleges kon hij niet zwijgen over zijn ontdekking, al moest het allemaal theologisch nog verwerkt worden. En ook op zijn werk als predikant in de stadskerk, als subprior in zijn klooster en districtsvicaris van zijn orde, viel het licht dat door de open poort scheen.
Luther was iemand die zich lang bezon, voor hij een belangrijke stap deed. Gedurende ongeveer vijf jaar (1512-1517) is er niet veel van hem bekend. In dit tijdperk van zijn leven kwam de “grote ommekeer” . Hij legde zich toe op zijn taakt als docent in de Bijbeluitleg op de universiteit. Hij behandelde de Psalmen (1513-1515), de Romeinenbrief (1515-1516), de Galatenbrief (1516-1517) en de Hebreeënbrief (1517-1518). Daarnaast was hij opzichter over elf kloosters van zijn orde (districs-vicaris), predikant in de stadskerk en ook in het klooster moest hij geregeld preken. Omdat Luther “het Licht” ook liet schijnen in zijn prediking, werd de invloed van de scholastiek en Aristoteles steeds kleiner. Nu werden werken van Augustinus stof van de voorlezingen, omdat hierin veel teruggevonden werd wat Luther ook had ontdekt. Zo bleef dus toch niet verborgen wat er in Wittenberg verkondigd werd.
Van nature was Luther conservatief en aan een kerkhervorming dacht hij ook niet. Hij wilde enkel het hart van het evangelie openleggen en weer laten kloppen. Als dit centrale weer in orde was, zou de “rest” ook wel volgen. De “rest” moest vanzelf komen. Met de rest bedoelde Luther allerlei misstanden in het kerkelijk en maatschappelijk leven. Hiervan was hij wel terdege op de hoogte, getuige zijn scherpe kanttekeningen aan de rand van zijn college-dictaten; deze vinden we echter alleen in zijn eigen handexemplaar. Hij was bang dat de aandacht van de kern zou worden afgetrokken, wanneer hij deze kritiek en verontrusting ging uiten. In de dictaten van de studenten zijn ze dan ook niet te vinden.
De eerste keer dat Luther in de openbaarheid trad, was 4 september 1517. Hij zond academische stellingen tegen de scholastiek van Aristoteles aan theologen van verschillende universiteiten en daagde hen uit voor een openbaar debat. Dit offensief van hem mislukte, er kwam geen reactie.
Door zijn ervaringen in het pastoraat werd hij toch gedwongen zich te gaan bemoeien met de “aflaatkramerij”, onder andere in het aangrenzende Brandenburg.
Wat is een aflaat?
Een aflaat is kwijtschelding van straffen op beleden en vergeven zonden op grond van bijzondere God welgevallige daden van de boeteling. Men moest de ernst van de boete bewijzen door zich aan bepaalde straffen te onderwerpen. Deze straf kon geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden door het doen van goede werken. Hierdoor ontstond het gevaar dat het ware berouw steeds meer ging verdwijnen en men hieraan zelfs niet meer toekwam en dit als overbodig ging beschouwen. Bovendien was de grond van de vergeving hierdoor totaal de mist ingegaan want de “ware” aflaat was en is de vergeving die God in Christus schenkt. “Jezus Christus is de enige grond van onze vergeving”, zei Luther tegen zijn tijdgenoten. Ook werden de aflaten geldig voor de straffen in het “vagevuur”. Ieder die de kerk geld gaf, beloofde men dat zij uit het zogenaamde vagevuur direct in de hemel gebracht zouden worden. Het vagevuur is volgens de leer van de Rooms-Katholieke kerk een reinigend vuur. Het is de plaats van lijden waar de zielen van gelovigen tijdelijk boeten voor nog aanklevende schulden. Er werd (en wordt) op deze wijze geheel voorbijgegaan aan het volbrachte werk van Christus Die alle schuld van hen die in Hem geloven heeft weggedaan door Zijn offer op Golgotha. Een grove dwaling van deze ook in onze tijd zo machtige kerk!
De 95 stellingen
Luther bracht de waarheid van de aflaat aan het licht door 95 thesen (= stellingen) te bevestigen op de openbare aanplakplaats, de deur van de Slotkerk te Wittenberg. Dit deed hij in het Latijn met het verzoek daarover met hem te disputeren. Hij werd bij deze belangrijke daad geassisteerd door Johannes Agricola. De datum was 31 oktober 1517, een dag voor het grote feest van Allerheiligen. Velen zouden het dan ook kunnen lezen. De disputatie echter kwam niet en de stellingen werden geen zaak van de geleerden maar van het gehele Duitse volk. De wonderbare boekdrukkunst verbreidde binnen enkele weken het document in steeds nieuwe oplagen door geheel Duitsland.
Aflaathandel
De Renaissance-pausen bouwden in de plaats van de oude basiliek van de H. Petrus te Rome de nieuwe Sint Pieter. De oude basiliek stamde nog uit de dagen van keizer Constantijn de Grote, de eerste Christenkeizer die in de vierde eeuw leefde. Dit stoute plan van Julius II werd gebouwd naar tekeningen van de bekende kunstenaar Michelangelo. Een koepel zou de aardse resten van de apostelen Paulus en Petrus overdekken: een groots symbool van de eenheid en macht van de middeleeuwse kerk. De bouw voor deze nieuwe Sint Pieter begon in 1506 en 120 jaar later was het gereed. Voor de bouw van deze nieuwe basiliek werd door paus Leo X in 1514 de aflaat geschreven, waardoor Luther gebracht werd tot zijn reeds genoemde 95 stellingen.
Stelling 36 en 37 luiden: “Ieder Christen die oprecht berouw gevoelt, heeft volledige vergeving van straf en schuld, die hem ook zonder aflaatbrieven toebehoort”;
“Ieder waar Christen, hetzij levend of dood, heeft deel aan alle goederen van Christus en de Gemeente; deze geeft God hem ook zonder aflaatbrieven”.
Men moet hierbij opmerken dat de breuk met de paus door de stellingen aanvankelijk niet beoogd werd. Verschillende stellingen zijn met betrekking tot de paus nog in een beslist welwillende toon gezet. Bijvoorbeeld stelling 26: “De paus handelt zeer juist dat hij niet krachtens de pauselijke macht (die hij niet heeft), maar op de weg van de voorbede de zielen vermindering geeft”.
Het bericht van de stellingen verbreidde zich direct als een lopend vuurtje door geheel Duitsland en riep scherpe protesten op. De nu beginnende open tegenstand kreeg zijn eerste hoogtepunt toen Luther naar Leipzig uitgenodigd werd. Daar moest hij zogenaamd als bemiddelaar bij een disputatie optreden tussen Karlstadt, medearbeider van Luther uit Wittenberg, en professor Eck (eigenlijk Johann Maier uit Egg in Schwaben – in de geschiedenis echter Eck genoemd). Luther bestreed daar de heilsnoodzakelijkheid van het pauselijke primaat (= titel van de paus als hoofd van de hele Rooms-Katholieke Kerk) alsook de onfeilbaarheid van de concilies. Vooral ging het toen om het Concilie van Konstanz, als gevolg waarvan in 1415 Joannes Huss, kerkhervormer in Bohemen, op 47-jarige leeftijd verbrand werd. We komen hier later nog op terug.
Aartsbisschop Albrecht van Mainz genoot wederrechtelijk ook de inkomsten van de bisdommen Magdeburg en Halberstadt, die vacant waren. De paus kon natuurlijk zoiets niet toestaan tenzij … Albrecht hem een zekere afkoopsom betaalde. De som bedroeg 10.000 talenten dat door het bankiershuis Fugger uit Augsburg aan Albrecht werd geleend. Jakob Fugger de Jongere was in zijn tijd de rijkste man van Europa. Van het geld waarmee Karel V zijn verkiezing als keizer in Frankfurt had doorgedreven, was meer dan de helft door Fugger voorgeschoten. Ook werden in grote gebieden van Europa de pauselijke belastingen door dit bankiersbedrijf geïnd. Door op grote schaal politieke leningen te doen, verwierf hij veel invloed. De afbetaling van Albrecht aan bankiersbedrijf Fugger werd nogal moeilijk. Toen deed paus Leo X een welgemeend voorstel. De aartsbisschop moest in zijn gebied een grote aflaathandel organiseren. De helft van de opbrengst mocht gebruikt worden voor de afbetaling en de andere helft zou de paus krijgen voor de bouw van de Sint Pieter te Rome. De Dominicaan Johan Tetzel was de handelaar die met mooi klinkende reclameleuzen de arme Duitsers bedotte. Tetzel bestond het zelfs te zeggen: “Als het geld in het kastje klinkt, het zieltje in de hemel springt”. Omdat de aflaatbrief ook in het stervensuur kon worden ingelost, was hij in de ogen van het volk praktisch een vrijbrief tot zondigen. Ook Luther kwam hiermee in aanraking. Mensen die bij hem kwamen biechten, eisten ook kwijtschelding van de straffen op vertoon van Tetzels aflaatbrief. Tegen dit euvel nam Luther stelling, zowel in zijn preken als in de 95 stellingen. Dit had tot gevolg dat het spoedig gedaan was met de grote winsten van Tetzel. Deze en vele anderen gingen Luther haten en al spoedig werd hij bij paus Leo X als ketter aangeklaagd. De paus nam de zaak niet al te ernstig op; hij beschouwde het slechts als een onbeduidende monnikentwist. Hij eiste herroeping van Luther, maar deze weigerde. Toen kreeg Luther ook de heimelijke verzekering van zijn keurvorst, Frederik de Wijze. Een voorzichtige en vasthoudende politiek van de keurvorst werd, menselijk gesproken, van veel belang voor het succes van de kerkhervorming. Luther schreef ook een brief aan de paus, waarin hij nadere uitleg gaf van zijn 95 stellingen. Het antwoord was de opening van het “ketterproces” en het bevel om binnen zestig dagen in Rome voor zijn rechters te verschijnen. Maar … zijn keurvorst weigerde hem uit te leveren. En aangezien de paus in verband met de op handen zijnde keizerskeuze belang had bij de vriendschap van Frederik de Wijze, stond hij toe dat Luther te Augsburg verhoord zou worden door Cajetanis, die kardinaal was en behoorde tot de orde van de Dominicanen.
1. Wilt u meer weten over Luther? Er staat een hele serie in Frisse Wateren over hem onder de titel: “Maarten Luther”.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW