7 jaar geleden

Maar u blijft …

“Zij zullen vergaan, maar U blijft …” (Hebr. 1:11).

Christus heeft een Naam die boven elke naam is. Deze Naam drukt de verschillende heerlijkheden en deugden uit van onze geliefde Heer en Heiland. Met vreugde kunnen we naar Zijn oneindige volmaaktheden kijken en onze aandacht op Hemzelf richten als die Ene, in Wie alle gedachten en wegen van God zich concentreren, zowel als Degene, die het blijvende en eeuwige deel van het hart van elke gelovige is. Het is een vooruitlopen {voorsmaak – vertaler} op de vreugde die we in de hemel zullen genieten, wanneer we overweldigd worden door het aanschouwen van Christus, zoals geïllustreerd door de koningin van Sheba, die in de tegenwoordigheid van Salomo is geweest.

In het heiligdom kunnen we “met ongedekt gezicht de heerlijkheid van de Heer aanschouwen” en “naar hetzelfde beeld veranderd worden van heerlijkheid tot heerlijkheid, als door [de] Heer, [de] Geest” (2 Kor. 3:18). Net zoals het Zijn verlangen is om Zijn geliefde volk in de vertrouwdheid van Zijn aanwezigheid te zien, in die mate moge Hij in ons hart de wens opwekken om met de Psalmist uit te roepen: “Eén ding heb ik van de HEERE verlangd, dát zal ik zoeken: dat ik wonen mag in het huis van de HEERE, al de dagen van mijn leven, om de lieflijkheid van de HEERE te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel” (Ps. 27:4).

In ons huidige onderwerp wordt ons gevraagd om Zijn onveranderlijkheid in tegenstelling tot het vergankelijke karakter van deze wereld te aanschouwen. Zolang we nog door onze lichamen met deze schepping verbonden zijn, die tot nu toe “zucht en in barensnood is” (Rom. 8:22), zullen er tijden zijn waarin we door de tendens van verval en dood, dat geheel overheerst, gekweld worden. Omdat het oordeel vaststaat, zal dat spoedig verdwijnen, want “de tegenwoordige hemelen en de aarde zijn door hetzelfde woord opgespaard voor [het] vuur en worden bewaard tot [de] dag van [het] oordeel en van [de] ondergang van de goddeloze mensen” (2 Petr. 3:7). Dat, wat uit de hand van de Heer is voortgekomen, zal vergaan. “Zij zullen alle als een kleed verouderen, en als een mantel zult U ze samenrollen en <als een kleed> zullen zij veranderd worden” (Hebr. 1:12). Waarom? Het antwoord is dat de eerste schepping het lot van de eerste mens zal delen. “Nog een korte tijd” (Openb. 6:11) zal voorbijgaan tot getuigenis van de rechten en heerlijkheden van de Zoon des Mensen, totdat de schepping is bevrijd van de banden van het verval, om de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God te delen. Maar het uitgesproken vonnis hierover is definitief en onherroepelijk, ook al is de uitvoering uitgesteld.

Het is daarom een ​​grote troost voor ons wanneer we ons eraan herinneren, dat de Heer Zelf, de Schepper, voor altijd Dezelfde blijft. De vergankelijkheid van de tijd, de scheiding van degenen die we kennen en liefhebben, de tekenen van sterfelijkheid, waarvan we ons voortdurend bewust zijn, zijn allemaal dingen die ons hart met angst en moedeloosheid zouden kunnen vullen, wanneer we onze blik door de horizon van de tijd laten beperken. Maar we mogen God danken, dat we te maken hebben met een Persoon die boven elke verandering staat, met HEM Die altijd Dezelfde is en Wiens jaren niet ophouden (zie Hebr. 1:12). Hij is Degene Die onze ziel kent als haar Heiland, Verlosser en Heer. Het is een kenmerk van het christendom, dat we verbonden, ja zelfs het meest nauw verenigd zijn met een goddelijke Persoon, Die, wetend dat Hij als Mens onder de mensen was, al onze behoeften en zorgen kent. In de geciteerde Psalm zien we de gevoelens die al aangeduid werden. Het zal onze harten bemoedigen als we ons er een beetje mee bezighouden.

Eerst wil ik wijzen op het door God boven Psalm 102 geplaatste opschrift: “Gebed van een ellendige, wanneer hij bezweken is en zijn klacht uitstort voor het aangezicht van de Heer”. We mogen ons eraan herinneren, dat deze ‘ellendige’ niemand anders is dan de Messias Zelf in Zijn nood en verwerping. Maar als we eenmaal de bijzondere omstandigheden waarin Hij hier gezien wordt, buiten beschouwing laten, en tot ons huidige onderwerp komen, lezen we in vers 24: “Hij heeft mijn kracht op de weg neergedrukt, mijn dagen heeft Hij verkort”. Zich tot God wendend, zegt Hij: “Mijn God, zei ik, neem mij niet weg op de helft van mijn dagen, Uw jaren duren voort van generatie op generatie” (vs. 25). Hoe zijn deze woorden van onze Redder voor onze harten kostbaar, wanneer het ons op deze manier is toegestaan om Hem in omstandigheden te zien die zo lijken op de onze; ja te zien dat Hij, doordat Hij mens werd met het gevoel en de ervaring van zwakheid, met de kortheid van het leven bekend gemaakt werd. Op een andere plaats lezen we dat Hij “in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde” (Hebr. 4:15). En dat is precies wat Hem in staat stelt om met onze zwakheden mee te voelen en ons genade te laten vinden tot hulp op de juiste tijd. Voor altijd zij Zijn heilige Naam daarvoor geprezen!

Laten we nu kijken naar het antwoord op deze uitroep. Het begint in vers 26: “U hebt voorheen de aarde gegrondvest, de hemel is het werk van Uw handen. Die zullen vergaan, maar Ú zult standhouden; zij alle zullen verslijten als een kleed. U zult ze verwisselen als een gewaad en zij zullen verdwijnen. Maar U blijft Dezelfde, aan Uw jaren zal geen einde komen” (vs. 26-28). We mogen eerbiedig zeggen, dat God Hem in Zijn antwoord op Zijn kreet van smarten – de noodvolle kreet van Zijn gezalfde! – herinnert aan Zijn scheppingskracht. Verder laat Hij Hem zien dat, hoewel de werken van Zijn handen zullen vergaan, Hij blijven zal. Dat – in tegenstelling tot deze verandering, verval en ontbinding – Hij, hoewel nu in zwakheid en nood, in Zichzelf de onveranderlijke is. Zo’n taal kan alleen begrepen worden in het licht van het mysterie van Zijn Persoon. Het punt dat we hier echter willen benadrukken, is dat de troost en de bemoediging die Zijn heilige ziel ontving, in verbinding met de oneindigheid van Zijn eigen natuur stond. Meer hoeven we er niet over te zeggen, maar hoe dicht wordt Hij zo in onze zwakheid bij ons gebracht, als we lezen dat het “het gebed van een ellendige” was, en hoeveel kunnen wij uit het karakter van het antwoord dat Hij kreeg, leren.

We moeten nog een ander punt overwegen. Als de bewerker van onze redding (Hebr. 2:10) werd Hij door lijden volmaakt;1 en werd zo het volmaakte voorbeeld van al Zijn bedroefde en beproefde heiligen. Maar het verbazingwekkende is dat de troost waarmee Hij getroost werd, terwijl Hij Zijn weg van verwerping betrad – voor zover het de uiterlijke kant betreft Hij tevergeefs en voor niets zijn kracht verbruikte (Jes. 49:4) –  van hetzelfde soort is als waarmee wij op onze aardse weg getroost worden. Wordt van Hem in de Psalmen als de onveranderlijke gesproken, zo worden wij – terwijl wij door deze onstandvastige wereld gaan – eraan herinnerd dat Hij blijft en dat Hij nog steeds Dezelfde is, Dezelfde door de eeuwen heen, maar ook door de onmetelijke eeuwigheid. In deze zin bevinden we ons op een Rots, een Rots die niet kan schudden. Op deze Rots kunnen we in volkomen vrede rusten en zonder de geringste angst aan de ontbinding van alle dingen denken. Christus blijft, al zouden we ook al het andere verliezen. Nee, we kunnen beter zeggen: Laat al het andere uit onze ogen verdwijnen, omdat we Christus bezitten. Wat we hebben gezien, leert ons dat we nu al tot een andere wereld behoren, die zo onveranderlijk is, als Christus Zelf. Juist dit onderwijs was het, die de Heer aan Zijn discipelen gaf. In Johannes 13 wordt bijvoorbeeld de hele betekenis van  de voetwassing als het ware als volgt uitgedrukt: “Wanneer Ik ook niet langer bij jullie, in jullie omstandigheden, blijven kan, zo wil Ik jullie toch tonen, hoe jullie Mij volgen en deel aan Mij hebben kunt in de nieuwe plaats, waar Ik nu heen ga”. Toen Maria Magdalena Hem wilde vasthouden, zei Hij: “Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader; maar ga naar Mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader en [naar] Mijn God en uw God” (Joh. 20:17).

Het is vrijwel dezelfde les, alleen met andere woorden. Door deze boodschap brengt Hij Zijn discipelen in Zijn eigen positie en in relatie tot Hemzelf en noodzakelijkerwijs in de hemel. Dus we behoren niet alleen tot een andere wereld, maar de Heer wil dat we daar in de hemel gemeenschap hebben met Hem. “Maar u blijft” – dat is een woord tot versterking en bemoediging. Het geeft ons niet alleen een veilig en onwrikbaar fundament temidden van veranderingen en onrust, maar het trekt ook ons ​​hart omhoog en brengt het in verbinding met een nieuwe orde, vanwege Zijn overwinning over de dood en Zijn opstanding, waarin Hijzelf het middelpunt van alle heerlijkheid is. “Hij Die is neergedaald, is ook Degene die is opgevaren boven alle hemelen, opdat Hij alles zou vervullen” (Ef. 4:10). Zo is het niet moeilijk voor ons om de dood op alles in deze wereld toe te passen, omdat het licht van een andere wereld al in onze ziel is gekomen – een nieuwe wereld waar geen verandering, geen dood, noch verdriet ooit doorheen kan dringen, en waar we voor altijd bij Christus zullen zijn, gelijkvormig aan het beeld van de Zoon (Rom. 8:29). Van deze nieuwe schepping is Hij het begin als de eerstgeborene uit de doden (Kol. 1:18) – en Hij blijft. Zo mogen ook wij zeggen: “Maar U bent Dezelfde en uw jaren zullen niet ophouden” (Hebr. 1:12).

NOOT:
1. ‘Volmaken’ betekent in Hebreeën ‘tot het volkomen einde van een loopbaan brengen’ en/of ‘in een volmaakt, tot een zeker ambt geschikt makende positie brengen’.

 

Online sinds 21.06.2006

Edward Dennett, © www.bibelstudium.de

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW