“Mens, uw zonden zijn u vergeven” (Luk. 5:20).
Ziekten en kwalen behoren tot de ergste bedreigingen van de mensheid. Iemand die lichamelijk lijdt, heeft over het algemeen slechts één wens: genezen te worden. Dat is begrijpelijk, ongeacht of iemand zichzelf kan redden of niet.
Ons vers uit de Bijbel hierboven is uit een levendig verslag genomen. Vier mensen hebben medelijden met hun verlamde vriend, een bedlegerige invalide die zichzelf niet redden kon. Zijn enige hoop was Jezus van Nazareth, de Zoon van God. Het nieuws over Hem had zich overal verspreid, dat geen ziekte te moeilijk en geen moeite te groot voor Hem was: Hij kon helpen. Daarom brachten de vrienden deze verlamde man op zijn bed naar de Heer Jezus.
Ongelukkigerwijze blokkeerde een menigte de ingang naar het huis. Dus demonteerden zij het dak en lieten het bed naar beneden zakken vlak voor de voeten van de Heer. Dat veroorzaakte ongetwijfeld een sensatie, totdat de bedoeling van hun actie duidelijk werd: zij verwachtten onmiddellijk hulp voor de invalide.
Kunnen we begrijpen waarom Jezus eerst handelde met een ander probleem in plaats van de genezing van de man? “Mens, uw zonden zijn u vergeven” waren Zijn veelbetekenende woorden. We denken misschien dat dit best wel even had kunnen wachten. Maar de zonden van de man stonden tussen hemzelf en God in; ze waren een obstakel voor de zegen die God op het punt stond hem toe te kennen. Ze waren dan ook het dreigend probleem.
Soms moet God problemen op onze weg brengen om ons uiteindelijk ertoe te bewegen tot Hem terug te keren en te erkennen waar de werkelijke problemen liggen: onze tekortkomingen, die noodzakelijk eerst vergeven en verwijderd moeten worden voor de andere moeilijkheden.
Geplaatst in: Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW