Les 10
Praktische tips:
- Neem alle gevraagde Bijbelverzen over – noteer ze – maar óók de plaats waar ze staan. Dit is om zelf te leren en te onthouden, alsmede voor eigen gemak en de duidelijkheid.
- Leer bij elke les een Bijbeltekst en stuur de les niet eerder op voordat u de tekst kent. Als u het mocht overkomen dat u – net als vele van onze medebroeders- en zusters in China en Noord-Korea – door vervolging niet meer de beschikking hebt over een Bijbel, dan hebt u toch het Woord “paraat”.
- U mag altijd vragen stellen, ook over andere onderwerpen dan in deze lessen. Uw vragen worden discreet behandeld.
In Handelingen 15 lezen wij over het zogenoemde “Apostelconvent”. We bedoelen daarmee: de apostelen te Jeruzalem komen samen, met de oudsten van de gemeente te Jeruzalem, om een belangrijke leerstellige vraag te beantwoorden. De apostelen hadden van de Heer Jezus gezag ontvangen om bindende uitspraken te doen in belangrijke vragen. Zo’n gewichtige vergadering kan nu, in die vorm, niet meer plaatsvinden. We moeten namelijk bedenken dat op dat moment het Nieuwe Testament nog niet bestond. Wij hebben het Nieuwe Testament in handen. Gods wil is nu geopenbaard. Daar hebben mensen, hoe geestelijk of geleerd ze ook zijn, niets meer aan toe te voegen. Als wij voor vragen komen te staan, buigen wij ons voor het Woord van God. God wil ons dan uit Zijn Woord antwoorden. Wij moeten echter wel bedenken, dat God daarbij ons hart aanziet. Hij leest in ons hart of wij oprecht afhankelijk en nederig zijn. Hij ziet het ook als we trots of hoogmoedig of eigenwillig zijn. Zulke dingen moet Hij dan eerst wegnemen voordat Hij met ons verder kan.
Vraag 1.
(a) Lees eerst nog even Handelingen 14:26-27. In welke plaats begint de geschiedenis van Handelingen 15?
……………………………………………………………………………………………………………………….
(b) Wie komen hier naar toe?
……………………………………………………………………………………………………………………….
(c) Wat leren zij?
……………………………………………………………………………………………………………………….
Paulus en Barnabas verzetten zich hier tegen. Om de twistvraag op te lossen worden er afgezanten naar Jeruzalem gestuurd, om deze zaak aan de apostelen en oudsten voor te leggen. In Jeruzalem zijn er gelovigen, die vroeger Farizeeër waren geweest, die zelfs nog iets toevoegen aan de twistvraag.
Vraag 2.
Wat leren zij? (vers 5)
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Hiermee is een uiterst belangrijke vraag aan de orde, voor ontelbaar veel christenen. Hun geloofsbeleving laat zich als volgt beschrijven:
Wat moet ik nu met het onderhouden van de wet? Met moeite en verdriet moet ik vaststellen dat ik geen haar verbeterd ben. Dagelijks zijn er allerlei verleidingen en zonden in mijn leven. Ik onderhoud helemaal niet blijmoedig Gods geboden. Hoe kunnen mijn bekering en geloof nu oprecht zijn geweest? Heb ik me maar wat ingebeeld?
We stellen vast dat de vraag die door Joodse gelovigen is opgeworpen, ook nu nog voor velen van het grootste belang is!
Vraag 3.
(a) Wie is de eerste die vanuit zijn opdracht en ervaring een antwoord geeft?
……………………………………………………………………………………………………………………….
Hij heeft de volken (de heidenen) het evangelie gepredikt, zonder daarbij ook maar een woord over de Wet te spreken.
(b) Welk zeer krachtig bewijs noemt hij in vers 8, dat God hen (zonder de wet) de behoudenis had geschonken?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
(c) Wat zegt hij over het onderhouden van de wet, door de Joden zelf, in vers 10?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
In vers 11 draait Petrus de rollen om. De volken moeten niet op dezelfde wijze behouden worden als de Joden (namelijk door de wet), maar de Joden moeten op dezelfde wijze behouden worden als de heidenen.
(d) Welk fundament tot behoudenis noemt hij in vers 11?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Hierna neemt een tweede apostel het woord.
Vraag 4.
(a) Wie? …………………………………………………………………………………..
(b) Welke erenaam draagt deze apostel in Galaten 2:9?
……………………………………………………………………………………………………………………….
(c) Tot welke gelovigen richt deze apostel zich heel bijzonder? (zie Jakobus 1:1).
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Als er één apostel is, die onverdacht en met gezag mag spreken tot de Joodse gelovigen is het wel Jakobus.
(d) Wat zegt hij over het houden van de wet door de volken (vers 19)?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 5.
In vers 20 en in vers 29 vinden wij de enige wetten die voor ons als gelovigen gelden. Welke?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
De brief die het antwoord op de strijdvraag bevat is woordelijk in Gods Woord opgenomen. God kon het ons niet met meer kracht bevestigen. Deze wetten gelden voor ons, en verder geen. Zodoende is de vraag over het onderhouden van de wet grondig opgelost. De wet is niet gegeven voor hen die uit genade leven; dat zijn zij die door bekering en geloof het eeuwige leven hebben ontvangen.
In drie brieven van het Nieuwe Testament komt de vraag over de wet uitvoerig aan de orde. In deze bijbelcursus kan dat niet uitgebreid worden behandeld. We volstaan hier met de conclusies uit die drie brieven (de onderstreepte verzen):
Vraag 6.
Wat wordt in Romeinen 7:14 over mijzelf en over de wet gezegd?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 7.
Wat wordt in Galaten 3:24 over de wet gezegd?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Dit betekent: De wet was door God als leermeester bedoeld. De Joden moesten leren dat ze keer op keer faalden in het onderhouden van Gods wet. Ze moesten leren dat het onmogelijk was om uit eigen kracht aan Gods rechtvaardige eisen te voldoen. Dat moest hen leren dat ze van genade afhankelijk waren.
Vraag 8.
Wat lezen we in Jakobus 3:18?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Jakobus leert ons hier: Als God Zelf geloof heeft geplant in uw hart, dan komt dat altijd op een of andere wijze tot uiting. In de eerste plaats blijkt dat uit veranderde gevoelens van uw hart: liefde tot de Heer Jezus, liefde tot Gods Woord. Naarmate wij groeien in het geloof worden ook andere werken zichtbaar: getuigen voor Zijn Naam, kennis van Gods gedachten, veranderingen in ons praktische leven.
Vraag 9.
In Romeinen 6:11 wordt ons geleerd hoe we om moeten gaan met verleidingen, met zonde. en met falen. Welke buitengewone belangrijke les staat daar opgeschreven?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Niet: houdt het er voor dat de zonde dood is. Nee! Die is helaas nog springlevend. Houdt het er voor dat uzelf gestorven bent voor de zonde! Niet de zonde, maar de Heer heeft een recht op ons. Hij geeft kracht!
Tot de volgende les maar weer!
Er staan nog meer cursussen in Frisse Wateren. U bent van harte welkom om deze te volgen en daardoor uw geloof “op te frissen”.
Geplaatst in: Bijbelcursussen
© Frisse Wateren, FW