20 jaar geleden

Lessen uit twee rebellen

“Toen kwam hij tot zichzelf en zei: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben overvloed aan broden, en ik verga hier van honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten; maak mij als een van uw dagloners. En hij stond op en ging naar zijn vader. Toen hij nu nog veraf was, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewogen, en hij liep snel op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem innig” (Lukas 15:17-20).

Heb jij ook wel eens geprobeerd om weg te lopen? Op zijn minst zullen de meesten van ons dit af en toe wel hebben gewenst; eenvoudig om eens los te komen van de verplichtingen en de verantwoording thuis, uit de problemen; boven enkele gespannen persoonlijke betrekkingen en afhankelijkheden van al degenen die ons altijd zeggen wat je moet doen, uit te stijgen.

De geschiedenis van het vertrek in Lukas 15 toont ons op zeer praktische wijze, dat “afkappen” gaan niet de moeite loont. Het leven van een rebel is nooit werkelijk vrij. Uit de verantwoordelijkheden, van problemen en van je meerderen weg te lopen, brengt slechts kortstondige vrijheid en veroorzaakt alleen maar meer frustaties dan voorheen (vers 13-16). Ware vrijheid verkrijgen we alleen dan, wanneer we de eigenlijke oorzaak aanpakken, die achter onze wens om weg te lopen, steekt (vers 17-18).

De grondoorzaak van ons probleem heeft altijd met onze verhouding tot God te maken. Wij lopen weg omdat wij onwillig zijn ons aan een gezag te onderwerpen of een verantwoording na te komen, die God in ons leven stelt. Wij gaan weg omdat wij niet willen toegeven dat veel van onze “problemen” niet de fouten van anderen zijn, maar gevolgen van onze eigen zelfzuchtige wensen. Wij moeten berouwvol terugkeren en ons weerspannig gedrag de Heer belijden (vers 20, 21). Het is de teruggekeerde en boetvaardige rebel die wonderlijk genoeg vrijheid, geluk en liefde vindt, waaarnaar hij de hele tijd zo naar had verlangd (vers 22-24).

De geschiedenis gaat verder (Lukas 15:25-31) en toont dat ook niet openbare rebelse handelingen niets anders dan ongeluk, teleurstelling en scheiding brengen. Bij de oudste zoon zien we een verborgen tegenstrevend gedrag. Hoewel hij niet wegliep, was hij in zijn hart niet minder een rebel. Zijn onverholen bitterheid en de oneerbiedige manier waarmee hij met zijn vader sprak, waren louter de uiterlijke symptomen van een rusteloze en opstandige geest in zijn binnenste. Over zulk een verborgen houding moet je net zo berouwvol zijn als over openbare handelingen, wanneer je de blijdschap en gemeenschap met de Vader kennen en ervaren wil.

Wij kunnen echter nog veel meer uit deze geschiedenis van de beide zonen leren. Zoals bij andere gelijkenissen van onze Heer laat het zich allereerst in het algemeen op de mensen toepassen, maar houdt daarbovenuit waardevol geestelijk onderwijs voor ons vandaag in. Let er op dat de gelijkenis in de tegenwoordigheid van tollenaars en zondaars als ook van farizeeers en schriftgeleerden gesproken werd (vers 1,2). De tollenaars en zondaars waren bereid openlijk hun misstappen toe te geven, en zij verheugden zich erin naar de Heer te luisteren. De schriftgeleerden en farizeeers daarentegen waren eigengereide religieuze mensen die zich eraan ergerden, dat Hij de vriend van zulke onreine mensen was, die melaats of door de maatschappij uitgestoten waren – Hij at zelfs met hen (vers 2).

In Lukas 15 sprak de Heer drie gelijkenissen uit (van het verloren schaap, van de verloren drachme, van de verloren zoon), om te tonen dat de huichelachtige schriftgeleerden en farizeeers berouw en het toegeven, nodig hadden, dat zij evenzo verloren waren als de “openbare” zondaars. Daarom richtte het eigenlijke onderwijs van de geschiedenis van de beide zonen zich tot de eigengereide religieuze leiders. Zij werden in de oudste zoon voorgesteld als rebels (vers 28), eigengereid (vers 29), ijverzuchtig (vers 30) en ondankbaar ten opzichte van de voorrechten die God aan het Joodse volk gegeven had (vers 31).

De zoon die in de gelijkenis wegging, is een beeld van de tollenaar en de openlijke zondaar in de volksmenigte. Tollenaars waren Joden die hun levensonderhoud verdienden doordat zij voor de Romeinse bezettingsmacht belasting inden. Gewoonlijk eisten zij meer dan Rome vorderde, en staken het overschot in eigen zak. Zo stonden zij bij hun eigen volk in een kwaad daglicht door afpersing en heulen met de vijand. Let er op dat de Heer volstrekt hun zonden niet over het hoofd ziet.
De verloren en zondige toestand van de tollenaar wordt in het ver van God verwoestte leven, het leven zonder God, van de jonge zoon gezien (vers 13-16). (Niets kon voor een Jood tegenstrijdiger zijn dan voor een buitenlandse heiden te werken en dan ook nog diens varkens te hoeden). Maar vele van deze rebellen kwamen “tot zichzelf” toen zij de boodschap van de Heer Jezus hoorden. Zij erkenden gewillig hun onwaardigheid en gevoelden hun zonden (vers 18,19).

De verbazingwekkende en wondervolle waarheid die de Heer Jezus aan Zijn toehoorders verkondigde, is die, dat God geen terugkerende rebel onwelwillend afwijst – veelmeer heet Hij hen met open armen welkom en maakt voor hen een feest van weerzien (vers 20-24). De scherpe snede van de gelijkenis toont zich daarin, dat de boetvaardige, trouweloze tollenaar en algemeen berouwvolle zondige mensen in een vertrouwelijke en gelukkige verhouding tot God gebracht worden, terwijl de eigengereide en schijnbaar vrome schriftgeleerden en farizeeen van de achtbare samenleving”buiten in de kou staan!”. Het onderwijs van de Heer was duidelijk en bracht het op het punt – niet religie, maar boetvaardigheid telt bij God.

De geschiedenis van de beide zonen heeft ons vandaag ongetwijfeld veel te zeggen. Hun beschrijving biedt rijkelijk onderwijs. Men hoeft vandaag niet ver om zich heen te kijken om de oudere broer van de geschiedenis te ontdekken – hij is zelfs in de gemeente te vinden. Hij staat model voor de eerbare, eigengereide personen, die of hij of zij, denken als zij op Godwelgevallige dingen in hun leven wijzen God hen daarom verplicht zou zijn (vers 29). Zij hebben nooit iets van doen metverdovende middelen, zedelijke vergrijpen, diefstal of tijdverspilling , zoals bij andere mensen het geval is op wie zij ijverig wijzen om hen aan de kaak te stellen (vers 30). Zij zijn verontwaardigd en ijverzuchtig wanneer zij merken dat anderen zich in een echte verhouding tot God verblijden (vers 25-28).

De oudere broer van onze dagen bekommert zich niet werkelijk om zijn broer. Zie maar hoe hij in vers 30 niet zegt: “mijn broer”, maar “uw zoon”. De oudste zoon neemt altijd het standpunt in: “Zij mogen krijgen wat ze verdiend hebben!”. Genade, erbarmen en liefde zijn begrippen die een eigengereide persoon niet verstaat. Hoe zouden ze dat ook kunnen? Zij kennen niet werkelijk de liefde tot God. “Wat zit er voor mij in”? – alleen dat telt.

Alleen daarom was de oudere zoon thuis gebleven – het vermogen hield hem vast, niet de liefde tot de vader. De oudere zoon zegt in de gelijkenis geen enkele keer: “Vader”. Let er ook op hoe hij de vader voor achteruitstelling aanklaagt, omdat hij nooit voor hem en zijn vrienden een gezellige maaltijd heeft bereid. In feite trok hij zich helemaal niets aan van zijn verhouding tot zijn vader (vers 29). Een eerbare, eigengereide, schijnbaar religieus mens is in zijn hart ook een rebel!

In de zoon die wegging, zien wij onszelf voor onze bekering afgebeeld: ook wij richtten ons op eigen wegen en rebelleerden tegen God. God, onze Schepper, wordt hier in het beeld van de vriendelijke vader gekenmerkt, die ons leven en ander “bezit” geeft opdat wij het met inzicht en tot Zijn eer benutten. De een krijgt meer dan de ander, maar niemand kan zeggen dat hij niet een “deel van het vermogen” gekregen zou hebben (vers 12). Maar wij leven voor ons zelf en verspillen kostbare tijd en talenten die God ons gegeven heeft (vers 13). Wij willen niet aan God onderworpen zijn. Liever zouden wij hebben”wat ons toekomt” , en ons daarmee op onze manier vermaken in het “verre land” – zo ver van God weg als wij het maar kunnen krijgen. Het verre land in vers 13 kan heel dicht bij huis zijn. De verwijdering wordt naar de motieven gemeten, niet naar kilometers.

In het leven van de rebel komt een tijd waar de uitspattingen op hun grenzen stoten. Leegheid en honger in de ziel brengen ons tot bewustzijn hoe ongelukkig wij in werkelijkheid zijn (vers 14). Het is bitter om toe te moeten geven, dat wij de”grote, onafhankelijke uitdeler” helemaal niet zijn die wij meenden te zijn. Veelmeer leven wij zoals vieze, sterkstinkende zwijnen (vers 15)! En dat schrale varkensvoer van het verre land vult onze innerlijke leegte niet (vers 16). Buiten de volle overgave aan God en de gemeenschap met Hem is er geen werkelijke vrijheid en bevrediging.

De omkeer van elke rebel begint met berouw. Wij rebelleerden tegen God en nu moet het tot ons doordringen dat wij daardoor van Hem gescheiden zijn en vanwege onze zonden omkomen (vers 17): Wij zijn”verloren” en “dood” (vers 24). Wij moeten erkennen: “O God, ik heb gezondigd” (vers 18). Wij moeten toegeven dat ons niets schuldig is en dat wij geen enkele aanspraak bij Hem hebben (vers 19).

God wordt hier zo gezien dat Hij tot op dit ogenblik naar onze terugkeer verlangd, maar zonder enkele dwang op ons uit te oefenen. Maar let er op wat de Vader doet, wanneer wij uit vrije beweging”ons opmaken” en met de terugkeer beginnen (ves 20). Gedurende de hele tijd heeft Hij ons gadegeslagen en heeft gewacht, en nu loopt Hij ons daadwerkelijk tegemoet en omarmt ons met innige gevoelens! Welk een beeld van liefde die God voor jou en mij heeft!

Waarom geen ernstige berisping? En geen verwijten? De vader is zo overgelukkig (let ook op vers 7!) en onderbreekt de zoon, zodat deze zijn formele belijdenis niet tot aan het eind kan uitbrengen (vergelijk vers 21 met vers 18 en 19). De berouwvolle zoon ontvangt het beste kleed (dat betekende toen eeneervolle positie), een ring (een teken van autoriteit) en sandalen (die waren alleen voor hen die bij de familie behoorden – slaven gaf men geen schoenen). Niet alleen is alle schuld vergeven maar er vindt tegelijk een volledige verzoening plaats tussen de vader en de zoon. Waarom? Omdat het om een beeld van de geweldige liefde van God en zijn onpeilbare heilsplan voor ons gaat.Wanneer wij tot God omkeren, worden onze zonden volledig vergeven en de genade schenkt ons een plaats in de familie van God – zonder opgelegde voorwaarden! Onze redding is veel meer dan alleen een”paspoort naar de hemel” of een “brandverzekering”. En de feestvreugde is pas begonnen (vers 23 en 24).

Hoewel er voor ons geen voorwaarden aan verbonden zijn, heeft het God een hoge prijs gekost om ons in gemeenschap met Zichzelf terug te brengen: de dood van Zijn geliefde Zoon, de Heer Jezus. In Johannes 14:6, Handelingen 4:12 en 1 Timotheus 2:5 zien wij dat de omkeer van de rebel alleen door Jezus Christus kan plaatsvinden. Alleen door Zijn dood worden onze rebelse handelingen en het daaraan ten gronde liggend gedrag vergeven, wij mogen de ons toegedachte plaats in de familie van God innemen en er begint een feest van de gemeenschap met God, die nooit zal eindigen.

David R. Reid, © Folge mir nach

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW