20 jaar geleden
Jonge mensen in de Bijbel (18)
Jongeman uit Egypte (18)
1 Samuël 30
Voordracht 7b
In dienst van een nieuwe meester
Ik sprak in Bristol op een bijeenkomst van twee of drie duizend mensen. Zaaleigenaars zien graag een volle bak en dat hij weet dat de spreker in elke hoek van de zaal gehoord wordt. Na afloop kwam hij naar me toe en zei: “Een grote opkomst vanavond”. “Ja”, antwoordde ik, “het was een zeer goede bijeenkomst”. “Volle zaal”, zei hij, “en iedereen kon u horen”. “Dank God”, antwoordde ik, “dat er nog iets beters was dan dat. God was aan het werk en redde zielen. Hebt u dan ook de stem van de Zoon van God gehoord?” – “O!”, zei hij, “ik was buiten om te kijken naar enkele jongens die nogal wat herrie schopten”. “Hebt u ooit de stem van de Zoon van God gehoord?”, vroeg ik. “Hoe bedoelt u dat?”, vroeg hij. “Bent u bekeerd?” – “Bekeerd? Ik geloof dat u mij niet kent, mijnheer”. “Nee”, antwoordde ik, “ik had tot aan vanavond nooit het genoegen u te ontmoeten”. “Bekeerd?” herhaalde hij, “bekering is goed voor die boze schurken, die u onder het dronken gespuis in de achterbuurten van de stad aantreft, maar waarschijnlijk weet u niet dat sinds zesendertig jaar niet een druppel van dit vervloekte spul door mijn keel gevloeid is”. Hij deed het zo voorkomen alsof hij zeggen wilde: “Ik ben de enige man in de wereld die geen Heiland nodig heeft”. Ik ging weg. Voor mensen zoals hij heb ik geen evangelie; hij is veel te goed voor Jezus. Hij had zichzelf bekleed met een pantser van eigengerechtigheid. Er zou bij wijze van spreken een 72-tons-kanon van de Heilige Geest nodig zijn om door dit pantser heen te breken. Deze man moest volledig verbroken worden.
Deze arme Egyptenaar in ons hoofdstuk daarentegen had dat niet nodig. Hij moest opgericht worden, en dat gebeurde ook. Wat hij nodig had, werd hem door David gegeven. En zij gaven hem niet alleen brood en water, wat in zekere zin een overvloed aan genade betekende, maar “zij gaven hem ook een stuk van een klomp vijgen, en twee stukken rozijnen; en hij at, en zijn geest kwam weer in hem” (1 Samuël 30:12). Het evangelie voorziet niet alleen in de nood – de diepe nood waarin de ziel van de zondaar zich bevindt – doordat het haar een volkomen vergeving aanbiedt en haar in de tegenwoordigheid van God brengt, maar het overlaadt de ziel ook met vreugde en blijdschap. Het openbaart niet alleen de volkomen vergeving voor de schuldige zondaar, maar vervult het hart met dankbare vreugde. Ik mag jullie vertellen dat drieendertig jaar geleden God mij op een zondagavond in Londen redde. En wat hebben die drieëndertig jaar mij gebracht? Elk jaar dat voorbij ging was beter dan de vorige. Nu ben ik gelukkiger dan ooit. Wat heeft mij drieendertig jaar in dienst van mijn Meester gebracht? Volkomener vreugde en blijdschap, dieper geluk, nog meer vrede en blijdschap, net als een sneeuwbal die rolt en steeds groter wordt. Ik heb er nu alles over om jullie te laten kennen wat ik ken. Och, mocht God het toch schenken dat jullie mijn Heiland leert kennen! Ik zou nu elke ziel bij mijn Heiland willen aanbevelen. En wanneer je nog nooit in aanraking gekomen bent met de Heer Jezus, reik mij dan de hand en laat mij je naar Hem brengen. Het is de grote opdracht voor iedere evangelist om zondaars bij de Heer Jezus te brengen, en dat is het nu ook wat we in deze geschiedenis vinden. “Zij brachten hem tot David”. Dat was het beste wat deze jongeman kon overkomen. Het evangelie werkt op dezelfde manier. Het brengt de mensen naar Jezus. Het evangelie zoekt en vindt je daar, waar je bent. O, dat ik je naar de Heer Jezus kon brengen!
De Egyptenaar werd in zijn nood en zijn ellende als vijand en vreemdeling naar David gebracht, en ontving, voordat ook maar een vraag aan hem gestedl werd, de hulp die hij nodig had. Ongetwijfeld zal hij, toen hij zijn ogen opsloeg en zijn krachten weer terugkeerden, tegen zichzelf gezegd hebben:”Ik ben in goed gezelschap terecht gekomen” . Daar had hij ook helemaal gelijk in. Toen hij de mannen hoorde spreken over degene in wiens tegenwoordigheid hij gebracht was en ontdekte dat het David was, moet hij wel tegen zichzelf gezegd hebben: “Ik ben in de tegenwoordigheid van die persoon tegen wie ik in zoveel kwaad heb meegeholpen, en wiens stad ik heb verbrand”. Ongetwijfeld sprak dit zijn geweten aan. Het is altijd een goede dag wanneer iemand naar de stem van zijn geweten luistert.
“Daarna zei David tot hem: Van wien zijt gij? En van waar zijt gij? Toen zei de Egyptische jongen: Ik ben de knecht van een Amalekietische man, en mijn heer heeft mij verlaten, omdat ik [voor] drie dagen ziek geworden ben. Wij waren ingevallen tegen het zuiden van de Cherethieten, en op hetgeen van Juda is, en tegen het zuiden van Kaleb; en wij hebben Ziklag met vuur verbrand” (1 Samuël 30:13-14). Nu valt het op dat deze jonge man op de beide vragen die David hem stelde, heel eerlijk antwoordde. Ik heb de wens naar God toe dat ieder die jong is van de hemel de stem van de verworpen Heiland zou kunnen horen, die aan ieder van hen vraagt: “Van wie ben jij en waar kom jij vandaan?” Dat is een ernstige vraag. Aan wie behoor ik toe? Er zijn maar twee meesters. Christus zegt: “Niemand kan twee heren dienen”. Als de Heer Jezus niet je Heer is, dan is het misschien de mammon waarmee de duivel je vasthoudt en aan zich bindt. Mammon! Een beetje geld! Hoeveel mensen hebben voor weinig geld hun ziel verkocht? Judas deed het en hij had veel volgelingen.
Een tijd geleden was er een schipbreuk voor onze kust. Een schip was op een verborgen rots gevaren, en een reddingsboot werd te water gelaten om de bemanning te redden. De reddingsboot voer langszij en allen werden in zekerheid gebracht, behalve de kapitein en de eerste stuurman. “Ga van boord!”, beval de kapitein de eerste stuurman. “Een ogenblik, kapitein”, zei deze en hij daalde de manschapsladder af om iets uit zijn kajuit te halen. De kapitein zag de dwaasheid van deze onderneming en sprong in de reddingsboot, die direct afstootte omdat het schip al werd overstroomd. De eerste stuurman die in de kajuit was afgedaald, verdronk. Alle anderen werden gered. Enkele dagen later voeren duikers uit om te kijken wat er met het schip gedaan moest worden en vonden het lichaam van de stuurman in de kajuit. In zijn rechterhand hield hij iets kleins vastgeklemd. Ze brachten hem aan dek ontsloten de gebalde vuist. Daar kwam zijn beurs tevoorschijn. Zij openden het … inhoud achttien penny [penny = ongeveer een Hollandse stuiver, dus ± twee Eurocent; (de inhoud was dus 36 Eurocent – vertaler)]. Deze man verloor zijn leven voor achttien ellendige pennies! “Ach”, zeggen jullie, “wat een dwaas!”. Hoor ik het goed dat jullie zeggen: “Wat een dwaas om voor achttien pence zijn leven te riskeren!”? Maar wat riskeren jullie voor je ziel? In jullie geval gaat het mogelijk om ponden [1 Engelse pond is ± Euro 1,30, dus veel meer – vertaler], maar denk eraan, het gaat om jullie ziel. “Aan wie behoor jij toe en wie dien jij?” Geld mag jouw afgod zijn, maar in de hel zul je er niets van hebben. Winstbejag mag nu je streven zijn, maar in de vuurzee zal het je geen troost brengen. God gunt jou dat je de ware rijkdom vindt. Ik smeek je: “Kom tot de Heer Jezus!”
“Van wien zijt gij? En van waar zijt gij?”, vraagt hier de koning aan deze vreemdeling, en krijgt het antwoord: “Ik ben een Egyptische jongeling” [dit is in de Nederlandse vertaling niet zo duidelijk te zien, maar het staat er wel – vertaler]. Ik kom uit de wereld. Egypte is in de Bijbel hetbeeld van de wereld , waarin de satan regeert. Egypte stelt de wereld voor als het toneel van zonde, dwaasheid en begeerten dat ieder mens vasthoudt totdat hij zich bekeert en tot God gebracht wordt. Deze man zei: “Ik ben een Egyptische jongeling”, maar hij ging nog verder – “de knecht van een Amalekietische man”. Amalek neemt in de Bijbel een grote plaats in. Het is het vlees dat door de duivel gebruikt wordt om de mens bij God vandaan te houden. Het kan hem niet schelen waarmee hij je bindt of hoe hij je vasthoudt. Om je in zijn greep te houden, is hij niet kieskeurig. “Verscheidene begeerten en genoegens” is zijn aanpak. Voor de een is het geld, voor een ander de wijnglas, weer een ander de gokhal of de kaarttafel, weer een ander de racebaan. Bij anderen is het slechts het voetbalveld of de tennisbaan; iest verfijnder zijn muziek, schilderen, beeldhouwen en dergelijke – wat het ook is, satan gebruikt het vlees om je te kluisteren.
Het is een zeer kleine zaak wat komt tussen jouw ziel en Christus. Waar ben je, wanneer er langzamerhand slechts de dikte van het fijnste bladgoud tussen je ziel en Christus komt? Je bent op weg naar het eeuwig oordeel. Het is beter dat je voluit bekent dat je de knecht van een Amalekietische man bent, dan dat je je ogen voor je werkelijke toestand sluit. Deze jongeman bekent dit, doordat hij zegt: “en mijn heer heeft mij verlaten, omdat ik [voor] drie dagen ziek geworden ben”. Ik vind dit erg ontroerend. Hij was verlaten om als een hond te sterven in het veld, omdat hij niet meer bruikbaar was voor zijn oude meester. De duivel behandelt zijn dienaren uiteindelijk allemaal slecht. Kijk naar de verkwister in Lukas 15. Zolang hij veel geld heeft, was hij een toffe kerel, door allen graag gezien. Zolang men van hem kon profiteren, hoorde hij erbij; maar toen dat voorbij wa, gaf niemand meer om hem. Ik geloof zeker dat enkelen van jullie dit niet vreemd voor komt. Wat een aardige kerel was je toen je nog genoeg geld had. Iedereen was je vriend. Toen je geld opraakte trokken de meeste van je vrolijke metgezellen hun brillen af en zagen je al niet meer. Zij dropten je simpelweg omdat ze je niet meer konden gebruiken. Wanneer jij de wereld nodig hebt, wil de wereld jou niet meer. Dat is het onderwijs wat je uit deze scène krijgt.
Wat een geschiedenis! “Mijn heer heeft mij verlaten, omdat ik [voor] drie dagen ziek geworden ben”. Ik was niet meer bruikbaar voor hem en daarom verliet hij mij om mij als een hond te laten sterven.
Jullie kennen misschien de geschiedenis van de Mooie Brummell (1778-1840), de man die tegen een koninklijke hoogheid zei: “George, luidt de klokken!” Hij was de modekoning van Europa. De snit van zijn mantel en zijn kraag werd overal gekopieerd. Hij stond bij het hof zozeer in aanzien, dat hij wedde dat hij een koninklijke prins zou bevelen de klokken te luiden en deze hem zou gehoorzamen. De prins, gebelgd door de vraag, gaf desondanks gehoor en de klok werd geluid. Toen een lakei kwam, werd hem bevolen: “Laat de reiskoets van Mr. Brummel voorrijden!” Vanaf dat ogenblik begon zijn val. Jullie weten hoe hij stierf. Hij lag alleen en verlaten in een vies, nederig zolderkamertje in Parijs, lijdend aan een van de walgelijkste ziekten die wij mensen kennen, de pokken, en stierf zonder dat iemand zijn lijden verzachtte en hem de stervende ogen sloot. Dat is een duidelijke illustratie hoe de duivel zijn knechten behandelt. Je doet er beter aan een andere meester te kiezen. Het is duizendmaal beter de Heer Jezus toe te behoren.
Wordt D.V. vervolgd.
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW
Jonge mensen in de Bijbel (18)
Jongeman uit Egypte (18)
1 Samuël 30
Voordracht 7b
In dienst van een nieuwe meester
Ik sprak in Bristol op een bijeenkomst van twee of drie duizend mensen. Zaaleigenaars zien graag een volle bak en dat hij weet dat de spreker in elke hoek van de zaal gehoord wordt. Na afloop kwam hij naar me toe en zei: “Een grote opkomst vanavond”. “Ja”, antwoordde ik, “het was een zeer goede bijeenkomst”. “Volle zaal”, zei hij, “en iedereen kon u horen”. “Dank God”, antwoordde ik, “dat er nog iets beters was dan dat. God was aan het werk en redde zielen. Hebt u dan ook de stem van de Zoon van God gehoord?” – “O!”, zei hij, “ik was buiten om te kijken naar enkele jongens die nogal wat herrie schopten”. “Hebt u ooit de stem van de Zoon van God gehoord?”, vroeg ik. “Hoe bedoelt u dat?”, vroeg hij. “Bent u bekeerd?” – “Bekeerd? Ik geloof dat u mij niet kent, mijnheer”. “Nee”, antwoordde ik, “ik had tot aan vanavond nooit het genoegen u te ontmoeten”. “Bekeerd?” herhaalde hij, “bekering is goed voor die boze schurken, die u onder het dronken gespuis in de achterbuurten van de stad aantreft, maar waarschijnlijk weet u niet dat sinds zesendertig jaar niet een druppel van dit vervloekte spul door mijn keel gevloeid is”. Hij deed het zo voorkomen alsof hij zeggen wilde: “Ik ben de enige man in de wereld die geen Heiland nodig heeft”. Ik ging weg. Voor mensen zoals hij heb ik geen evangelie; hij is veel te goed voor Jezus. Hij had zichzelf bekleed met een pantser van eigengerechtigheid. Er zou bij wijze van spreken een 72-tons-kanon van de Heilige Geest nodig zijn om door dit pantser heen te breken. Deze man moest volledig verbroken worden.
Deze arme Egyptenaar in ons hoofdstuk daarentegen had dat niet nodig. Hij moest opgericht worden, en dat gebeurde ook. Wat hij nodig had, werd hem door David gegeven. En zij gaven hem niet alleen brood en water, wat in zekere zin een overvloed aan genade betekende, maar “zij gaven hem ook een stuk van een klomp vijgen, en twee stukken rozijnen; en hij at, en zijn geest kwam weer in hem” (1 Samuël 30:12). Het evangelie voorziet niet alleen in de nood – de diepe nood waarin de ziel van de zondaar zich bevindt – doordat het haar een volkomen vergeving aanbiedt en haar in de tegenwoordigheid van God brengt, maar het overlaadt de ziel ook met vreugde en blijdschap. Het openbaart niet alleen de volkomen vergeving voor de schuldige zondaar, maar vervult het hart met dankbare vreugde. Ik mag jullie vertellen dat drieendertig jaar geleden God mij op een zondagavond in Londen redde. En wat hebben die drieëndertig jaar mij gebracht? Elk jaar dat voorbij ging was beter dan de vorige. Nu ben ik gelukkiger dan ooit. Wat heeft mij drieendertig jaar in dienst van mijn Meester gebracht? Volkomener vreugde en blijdschap, dieper geluk, nog meer vrede en blijdschap, net als een sneeuwbal die rolt en steeds groter wordt. Ik heb er nu alles over om jullie te laten kennen wat ik ken. Och, mocht God het toch schenken dat jullie mijn Heiland leert kennen! Ik zou nu elke ziel bij mijn Heiland willen aanbevelen. En wanneer je nog nooit in aanraking gekomen bent met de Heer Jezus, reik mij dan de hand en laat mij je naar Hem brengen. Het is de grote opdracht voor iedere evangelist om zondaars bij de Heer Jezus te brengen, en dat is het nu ook wat we in deze geschiedenis vinden. “Zij brachten hem tot David”. Dat was het beste wat deze jongeman kon overkomen. Het evangelie werkt op dezelfde manier. Het brengt de mensen naar Jezus. Het evangelie zoekt en vindt je daar, waar je bent. O, dat ik je naar de Heer Jezus kon brengen!
De Egyptenaar werd in zijn nood en zijn ellende als vijand en vreemdeling naar David gebracht, en ontving, voordat ook maar een vraag aan hem gestedl werd, de hulp die hij nodig had. Ongetwijfeld zal hij, toen hij zijn ogen opsloeg en zijn krachten weer terugkeerden, tegen zichzelf gezegd hebben:”Ik ben in goed gezelschap terecht gekomen” . Daar had hij ook helemaal gelijk in. Toen hij de mannen hoorde spreken over degene in wiens tegenwoordigheid hij gebracht was en ontdekte dat het David was, moet hij wel tegen zichzelf gezegd hebben: “Ik ben in de tegenwoordigheid van die persoon tegen wie ik in zoveel kwaad heb meegeholpen, en wiens stad ik heb verbrand”. Ongetwijfeld sprak dit zijn geweten aan. Het is altijd een goede dag wanneer iemand naar de stem van zijn geweten luistert.
“Daarna zei David tot hem: Van wien zijt gij? En van waar zijt gij? Toen zei de Egyptische jongen: Ik ben de knecht van een Amalekietische man, en mijn heer heeft mij verlaten, omdat ik [voor] drie dagen ziek geworden ben. Wij waren ingevallen tegen het zuiden van de Cherethieten, en op hetgeen van Juda is, en tegen het zuiden van Kaleb; en wij hebben Ziklag met vuur verbrand” (1 Samuël 30:13-14). Nu valt het op dat deze jonge man op de beide vragen die David hem stelde, heel eerlijk antwoordde. Ik heb de wens naar God toe dat ieder die jong is van de hemel de stem van de verworpen Heiland zou kunnen horen, die aan ieder van hen vraagt: “Van wie ben jij en waar kom jij vandaan?” Dat is een ernstige vraag. Aan wie behoor ik toe? Er zijn maar twee meesters. Christus zegt: “Niemand kan twee heren dienen”. Als de Heer Jezus niet je Heer is, dan is het misschien de mammon waarmee de duivel je vasthoudt en aan zich bindt. Mammon! Een beetje geld! Hoeveel mensen hebben voor weinig geld hun ziel verkocht? Judas deed het en hij had veel volgelingen.
Een tijd geleden was er een schipbreuk voor onze kust. Een schip was op een verborgen rots gevaren, en een reddingsboot werd te water gelaten om de bemanning te redden. De reddingsboot voer langszij en allen werden in zekerheid gebracht, behalve de kapitein en de eerste stuurman. “Ga van boord!”, beval de kapitein de eerste stuurman. “Een ogenblik, kapitein”, zei deze en hij daalde de manschapsladder af om iets uit zijn kajuit te halen. De kapitein zag de dwaasheid van deze onderneming en sprong in de reddingsboot, die direct afstootte omdat het schip al werd overstroomd. De eerste stuurman die in de kajuit was afgedaald, verdronk. Alle anderen werden gered. Enkele dagen later voeren duikers uit om te kijken wat er met het schip gedaan moest worden en vonden het lichaam van de stuurman in de kajuit. In zijn rechterhand hield hij iets kleins vastgeklemd. Ze brachten hem aan dek ontsloten de gebalde vuist. Daar kwam zijn beurs tevoorschijn. Zij openden het … inhoud achttien penny [penny = ongeveer een Hollandse stuiver, dus ± twee Eurocent; (de inhoud was dus 36 Eurocent – vertaler)]. Deze man verloor zijn leven voor achttien ellendige pennies! “Ach”, zeggen jullie, “wat een dwaas!”. Hoor ik het goed dat jullie zeggen: “Wat een dwaas om voor achttien pence zijn leven te riskeren!”? Maar wat riskeren jullie voor je ziel? In jullie geval gaat het mogelijk om ponden [1 Engelse pond is ± Euro 1,30, dus veel meer – vertaler], maar denk eraan, het gaat om jullie ziel. “Aan wie behoor jij toe en wie dien jij?” Geld mag jouw afgod zijn, maar in de hel zul je er niets van hebben. Winstbejag mag nu je streven zijn, maar in de vuurzee zal het je geen troost brengen. God gunt jou dat je de ware rijkdom vindt. Ik smeek je: “Kom tot de Heer Jezus!”
“Van wien zijt gij? En van waar zijt gij?”, vraagt hier de koning aan deze vreemdeling, en krijgt het antwoord: “Ik ben een Egyptische jongeling” [dit is in de Nederlandse vertaling niet zo duidelijk te zien, maar het staat er wel – vertaler]. Ik kom uit de wereld. Egypte is in de Bijbel hetbeeld van de wereld , waarin de satan regeert. Egypte stelt de wereld voor als het toneel van zonde, dwaasheid en begeerten dat ieder mens vasthoudt totdat hij zich bekeert en tot God gebracht wordt. Deze man zei: “Ik ben een Egyptische jongeling”, maar hij ging nog verder – “de knecht van een Amalekietische man”. Amalek neemt in de Bijbel een grote plaats in. Het is het vlees dat door de duivel gebruikt wordt om de mens bij God vandaan te houden. Het kan hem niet schelen waarmee hij je bindt of hoe hij je vasthoudt. Om je in zijn greep te houden, is hij niet kieskeurig. “Verscheidene begeerten en genoegens” is zijn aanpak. Voor de een is het geld, voor een ander de wijnglas, weer een ander de gokhal of de kaarttafel, weer een ander de racebaan. Bij anderen is het slechts het voetbalveld of de tennisbaan; iest verfijnder zijn muziek, schilderen, beeldhouwen en dergelijke – wat het ook is, satan gebruikt het vlees om je te kluisteren.
Het is een zeer kleine zaak wat komt tussen jouw ziel en Christus. Waar ben je, wanneer er langzamerhand slechts de dikte van het fijnste bladgoud tussen je ziel en Christus komt? Je bent op weg naar het eeuwig oordeel. Het is beter dat je voluit bekent dat je de knecht van een Amalekietische man bent, dan dat je je ogen voor je werkelijke toestand sluit. Deze jongeman bekent dit, doordat hij zegt: “en mijn heer heeft mij verlaten, omdat ik [voor] drie dagen ziek geworden ben”. Ik vind dit erg ontroerend. Hij was verlaten om als een hond te sterven in het veld, omdat hij niet meer bruikbaar was voor zijn oude meester. De duivel behandelt zijn dienaren uiteindelijk allemaal slecht. Kijk naar de verkwister in Lukas 15. Zolang hij veel geld heeft, was hij een toffe kerel, door allen graag gezien. Zolang men van hem kon profiteren, hoorde hij erbij; maar toen dat voorbij wa, gaf niemand meer om hem. Ik geloof zeker dat enkelen van jullie dit niet vreemd voor komt. Wat een aardige kerel was je toen je nog genoeg geld had. Iedereen was je vriend. Toen je geld opraakte trokken de meeste van je vrolijke metgezellen hun brillen af en zagen je al niet meer. Zij dropten je simpelweg omdat ze je niet meer konden gebruiken. Wanneer jij de wereld nodig hebt, wil de wereld jou niet meer. Dat is het onderwijs wat je uit deze scène krijgt.
Wat een geschiedenis! “Mijn heer heeft mij verlaten, omdat ik [voor] drie dagen ziek geworden ben”. Ik was niet meer bruikbaar voor hem en daarom verliet hij mij om mij als een hond te laten sterven.
Jullie kennen misschien de geschiedenis van de Mooie Brummell (1778-1840), de man die tegen een koninklijke hoogheid zei: “George, luidt de klokken!” Hij was de modekoning van Europa. De snit van zijn mantel en zijn kraag werd overal gekopieerd. Hij stond bij het hof zozeer in aanzien, dat hij wedde dat hij een koninklijke prins zou bevelen de klokken te luiden en deze hem zou gehoorzamen. De prins, gebelgd door de vraag, gaf desondanks gehoor en de klok werd geluid. Toen een lakei kwam, werd hem bevolen: “Laat de reiskoets van Mr. Brummel voorrijden!” Vanaf dat ogenblik begon zijn val. Jullie weten hoe hij stierf. Hij lag alleen en verlaten in een vies, nederig zolderkamertje in Parijs, lijdend aan een van de walgelijkste ziekten die wij mensen kennen, de pokken, en stierf zonder dat iemand zijn lijden verzachtte en hem de stervende ogen sloot. Dat is een duidelijke illustratie hoe de duivel zijn knechten behandelt. Je doet er beter aan een andere meester te kiezen. Het is duizendmaal beter de Heer Jezus toe te behoren.
Wordt D.V. vervolgd.
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW