“Jezus zei tot haar: Geef Mij te drinken” (Joh. 4:7b).
Een vreemdeling zit vermoeid bij een bron in de omgeving van Samaria. Hij vraagt om iets, maar Hij is geen bedelaar die afhankelijk is van de hulp van anderen. Hij is de Zoon van God.
Waar Hij werkelijk thuis is, in de heerlijkheid van de hemel, is dorst totaal onbekend. Maar Hij kwam naar deze aarde op de bepaalde tijd. Hij werd waarachtig Mens en leerde wat honger en dorst is. Jezus Christus kwam niet in glorie en majesteit zoals Zijn aardse volk dat zo graag wilde zien. En hoewel het gehele universum Hem toebehoorde, had Hij op aarde geen plaats om te rusten. Hij wandelde onvermoeibaar door het land. Zijn interesse, Zijn liefdevolle zorg en Zijn uitnodiging om de redding aan te nemen richtte zich op iedereen, op rijk en arm, op de eerbaren en de verachten.
Daar in Samaria wacht Jezus om een vrouw te ontmoeten uit Sichar, voor wie een ontmoeting met de Zoon van God van het allergrootste belang is. Haar persoonlijke situatie dwingt haar om alleen naar de bron buiten de stad te gaan.
De vreemdeling, de Heer Jezus Christus, weet wat er om gaat in haar hart. Hij spreekt haar diep verlangen met vriendelijke woorden aan. Niemand hoeft Hem haar geschiedenis te vertellen. Maar Hij spreekt haar daar niet rechtstreeks op aan. Evenmin vergoelijkt Hij haar zonden. Hij wil haar bevrijden van haar schuld; Hij wil haar “levend water” geven en lest de dorst van haar ziel: dorst naar liefde, veiligheid en innerlijke rust. En Hij wil haar in contact brengen met God. Zij zou onze grote God als haar Vader leren kennen. Dan zou zij in staat zijn Hem te eren en te aanbidden zoals het behoort.
© The Good Seed
Geplaatst in: Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW