“Ik ben de deur van de schapen. … Ik ben de deur; als iemand door Mij binnengaat, zal hij behouden worden, en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. … Ik ben de goede herder; … en Ik leg mijn leven af voor de schapen.”
Christus, de Goede Herder (2)
Jezus Christus is de Goede Herder die een grote zorg heeft voor zijn kudde. Vergeleken met Hem zijn er aan de ene kant dieven die meedogenloos alleen hun eigen belangen volgen en aan de andere kant huurlingen die de schapen bij gevaar snel in de steek laten. Jezus is gekomen “opdat zij leven hebben, en het overvloedig hebben” (vs. 7-13). In de beeldtaal van deze verzen is de Heer eerst “de deur van de schapen.” Alleen door Hem kunnen mensen gered worden en het genot van Zijn zorg als de Goede Herder binnengaan. Daarom heeft Hij Zijn leven voor hen afgelegd.
Nu zorgt Christus, de Goede Herder, vanuit de hemel voor allen die Hem toebehoren. Hij is de “grote herder van de schapen” die God “uit de dood heeft teruggebracht” (Hebr. 13:20).
Tegelijkertijd is Christus de “overste herder,” omdat degenen aan wie Hij de genadegave door de Heilige Geest heeft gegeven, met de opdracht de Zijnen te dienen als herders (pastors) onder Hem (verg. Joh. 21:15-19; 1 Petr. 5:1-4; 1 Kor. 12:4-6; Ef. 4:11-13). Deze herders hebben niet de rol van middelaar. De persoonlijke belangstelling van de Goede Herder voor de Zijnen en de nauwe, directe relatie van ieder van hen met Hem blijft behouden.
“Ik ben de goede herder, en Ik ken de mijne en de Mijne kennen Mij” (vs. 14). Ons verlangen naar veiligheid vindt zijn vervulling bij de Goede Herder.
Wordt DV morgen afgesloten.
Geplaatst in: Christendom, Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW