Leestijd: 6 minuten
God had Israël als volk een speciale plaats gegeven. Niet dat het machtiger of groter was dan andere volken. Integendeel. Het was de minste van alle volken.
De liefde van God voor Israël
God Zelf had gezegd: “Niet omdat u groter was dan al de andere volken heeft de HEERE liefde voor u opgevat en u uitgekozen, want u was het kleinste van al de volken. Maar vanwege de liefde van de HEERE voor u, en om de eed die Hij uw vaderen gezworen had, in acht te houden …” (Deut. 7:7).
Het was Gods liefde voor dit volk en de eed die Hij gezworen had om voor hen te kiezen. Hij had zich tot hen gewend. Daarom waren zij Zijn volk.
De troon van God in Jeruzalem
Dit volk vormde het centrum van de volken. Ze hadden Jeruzalem als hoofdstad. Daar was de zetel van Gods regering, de troon van de HEER, waarop koning Salomo zat “in de plaats van zijn vader David” (1 Kron. 29:23). In die tijd stonden de koningen in Israël nog steeds onder de directe regering van God. Hun opdracht was om te handelen volgens Gods wil en normen zoals die in de wet van Mozes tot uitdrukking kwamen. Helaas handelden ze daar echter niet altijd naar, zodat hun heerschappij door zwakheid en mislukking werd gekenmerkt. Deze ontrouw kenmerkte ook de andere koningen in Israël, zodat God moest ingrijpen met een oordeel (verg. Amos 3:2).
Gods oordeel over Israël
Hoewel Hij herhaaldelijk voor het volk had gezorgd en hen door profeten als Jesaja, Jeremia en Ezechiël tot berouw en bekering had opgeroepen, waren zij door hun eigenzinnige daden niet bereid om van de afgoderij te vluchten en hun zonden te belijden. Zo liet Hij eerst de tien stammen, het noordelijk koninkrijk, in 722/721 vóór Christus in Assyrische gevangenschap voeren (2 Kon. 17:22,23). Later werden de twee stammen van Juda en Benjamin, het zuidelijk koninkrijk, in ballingschap naar Babel weggevoerd (2 Kron. 36:5-21).
De profeet Jesaja had van deze verbanning, het oordeel van God, al getuigd door te zeggen: “Zie, er komen dagen dat alles wat er in uw huis is en wat uw vaderen tot op deze dag hebben opgeslagen, naar Babel zal worden weggevoerd. Er zal niets overblijven, zegt de HEERE. Bovendien zullen zij een aantal van uw zonen meenemen, die uit u zullen voortkomen, die u verwekken zult; zij zullen hovelingen worden in het paleis van de koning van Babel” (Jes. 39:6,7).
Lo-Ammi
Deze profetie ging in vervulling. De stammen van Juda en Benjamin werden in drie fasen weggevoerd. Bij de derde wegvoering onder koning Zedekia werden ook de tempel en de stad Jeruzalem verwoest (2 Kron. 36:18,19). Op dat moment gaf God Zijn troon in Jeruzalem op. De wolk van Gods heerlijkheid, de Shekinah, vertrok ook (Ezech. 9-11). Met deze trieste gebeurtenissen was bovendien de tijd gekomen, dat God Zijn volk niet langer als “Zijn volk” erkende. Wat Hij door de profeet Hosea had geprofeteerd, werd nu werkelijkheid: “Geef hem de naam Lo-Ammi, want u bent niet Mijn volk en Ík zal er voor u niet zijn” (Hos. 1:9).
Het volk beleefde nu gevangenschap in Babel, die zeventig jaar zou duren (Jer. 25:11; 29:10) vanaf het moment, dat ze voor het eerst werden weggevoerd (605 v. Chr.), voordat ze onder de Perzische koning Kores mochten terugkeren naar hun land in Jeruzalem om de tempel en de stad met haar muren te herbouwen (2 Kron. 36:22,23; Ezra 1:1-4; verg. Jes. 44:28).
Toch zou Jeruzalem tot de komst van de HEER in kracht en grote heerlijkheid niet langer de zetel van Gods regering zijn. Nadat de heerlijkheid van God de stad had verlaten en de troon van de HEER was verlaten, veranderde alles. Pas met de toekomstige verschijning van de Heer Jezus en de vestiging van Zijn koninkrijk zal de troon van David weer in Jeruzalem “staan.” Dan zal Jezus Christus de Koning zijn door Wie God rechtstreeks over de wereld zal heersen.
God regeert vanuit de hemel
Vanaf het moment dat God Zijn troon in Jeruzalem “opgaf,” was Israël niet langer het “instrument” waardoor Hij regeerde. Gods regering is nu indirect vanuit de hemel, van waaruit Hij de gebeurtenissen in de wereld leidt op een manier die in overeenstemming is met Zijn voorzienigheid. We vinden dit vooral in de profeet Daniël, die vier keer spreekt over de “God van de hemel” (Dan. 2:18,19; 2:37; 2:44; verg. Ezra 1:2; Neh. 2:4). De macht om te regeren wordt uitgeoefend door de heersers van de volken. God heeft hen de verantwoordelijkheid en de macht gegeven om dit te doen.
De tijden van de volken
Door het falen van de koningen en het volk Israël heeft God opgehouden te regeren vanuit Sion als het centrum. Israël is niet langer het hoofd van de volken. Nu zijn ze onderworpen aan de volken. Vandaar de uitdrukking: “tijden van de volken” (Luk. 21:24). Het is duidelijk dat Israël als volk nog steeds verstrooid en onderworpen is aan de volken en dat de Heer Jezus nog niet regeert in heerlijkheid. Dus ook wij leven vandaag nog in “de tijden van de volken”.
Vier wereldrijken
Deze periode gaat over de heerschappij van de volken en wereldrijken die elkaar opvolgen. Het eerste wereldrijk was het Babylonische. Dit werd gevolgd door het Medo-Perzische, het Griekse en het Romeinse. Terwijl alle andere wereldrijken voorbijgingen, zal het Romeinse wereldrijk in de toekomst weer ontwaken (Openb. 17:8). Dit rijk heeft dus niet alleen een verleden, maar ook een toekomst. Het is belangrijk om te begrijpen, dat de wereldrijken niet naast elkaar bestonden, maar ná elkaar. Daar is een reden voor. In Zijn voorzienigheid zorgde God ervoor, dat de volken niet elk hun eigen koning hadden, zoals in het verleden, maar dat de volken werden geregeerd door een wereldheerser die boven hen stond.
In dit proces zal de macht om te regeren in handen van de volken blijven totdat de Heer Jezus zichtbaar hier op aarde zal verschijnen.
De Koning van het duizendjarig koninkrijk
Met Hem zal er in de toekomst een Koning op aarde zijn door wie God weer rechtstreeks zal regeren. Hij zal Zijn koninkrijk vestigen, op de toekomstige troon van David in Jeruzalem zitten en regeren als Koning der koningen en Heer der heren (Ps. 2:6-9). Met Hem zal er geen zwakheid of falen meer zijn. Hij zal handelen in volmaakte overeenstemming met Gods gedachten (Jes. 11:2-5).
Het overblijfsel uit Israël
Met Zijn verschijning zal Hij ook weer voor het toekomstige overblijfsel uit Israël zorgen. De Joden die door zware verdrukking tot bekering zijn gekomen, zullen dan Zijn koninkrijk binnengaan en gezegend worden onder Zijn heerschappij als Koning. Israël heeft dus een toekomst. Het zal niet voor altijd verstoten worden, maar slechts voor een bepaalde tijd, totdat de volheid van de volken zal zijn ingegaan (Rom. 11:1,25,26).
Het voorbeeld Daniël
We zagen al, dat we vandaag de dag in “de tijden van de volken” leven. In dit “tijdperk” leefden ook Daniël en zijn vrienden Hananja, Misaël en Azarja (Dan. 1:6). Zij behoorden tot de eersten die naar Babylon werden weggevoerd en bevonden zich aan het hof van koning Nebukadnezar (Dan. 1:4).
Hoewel ze onder de macht van de volken stonden en aan hen onderworpen waren, vormden ze een trouw overblijfsel, dat God in die donkere tijden in stand hield. In de verschrikkelijke tijd van de afval hielden de vier trouw Gods geboden en zonderden zich af van alles wat Hem mishaagde (Dan. 1:5,8,11). Dit betekende een zware beproeving voor hen. Maar hun geloof en hun gemeenschap met God gaven hen de nodige kracht om deze beproeving te doorstaan. God beloonde het vertrouwen en de gehoorzaamheid van deze godvruchtige mannen en zegende hen.
Hiermee stelt God ons ‘voorbeeldige mannen van geloof’ voor (verg. Rom. 15:4), die een voorbeeld voor ons zijn, zodat ook wij in een tijd van morele duisternis ons hart op de levende God en Zijn Woord vestigen en ons afzonderen van alles wat Hem en Zijn gedachten niet welgevallig is. God zal zo’n houding van het hart erkennen en diegenen zegenen die Hem trouw zijn. Zo handelde Hij met Daniël en zijn vrienden aan het begin van “de tijden van de volken” en zo handelt Hij ook vandaag nog met ons.
Manuel Walter; © www.bibelpraxis.de
Geplaatst in: Christendom, Toekomst
© Frisse Wateren, FW