Wanneer wij de Bijbel ter hand nemen en eens nazoeken hoeveel ons de Bijbel over de ogen en het zien zegt, zullen we over de hoeveelheid uitspraken verbaasd zijn. Dat is ook niet verwonderlijk. “Inderdaad is het oog een van onze belangrijkste zintuigen, waardoor wij verreweg meer dan de helft van alle informaties uit de omgeving waarnemen”.1
Oogcontact
Al op de eerste bladzijden van de Bijbel wordt ons dit feit duidelijk getoond. Eva “zag, dat die boom goed was tot spijs, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at” (Gen. 3:6). In het verdere verloop van de Bijbel zien we dan, hoe vaak het “zien van de ogen” tot schade of nuttig was. Wij kunnen daarbij bijvoorbeeld aan de ene kant denken aan Simson (Richt. 14:1-4) en aan de andere kant aan Abraham (Gen. 18:2; 22:13 en volgende) denken. We willen in de eerste plaats bij onze overwegingen op een bijzondere kant van het zien letten, dat verband houdt met de invloed van het licht op het zien.
Bij het zien heeft men licht nodig
Aan de ene kant is voor het natuurlijke oog een bepaalde helderheid noodzakelijk, om iets te kunnen onderscheiden. Hoe meer de helderheid afneemt, des te minder kunnen we bepaalde bijzonderheden waarnemen. Bij het ouder worden ondervindt men het feit, dat het aanpassingsvermogen van de ogen vermindert. Het kan zich niet meer zo goed aan de helderheid van het licht aanpassen.
Wij moeten er dus voor zorgen dat wij altijd genoeg licht “op onze weg” hebben. Onze God heeft ons uit de duisternis tot Zijn wonderbare licht geroepen (1 Petr. 2:9). Aan ons ligt het nu om ons ook in praktische zin in het licht op te houden. Dat betekent, dat wij bij onze Heer moeten blijven. Zo lezen wij in Psalm 36:10: “Want bij U is de fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht”. Een andere psalmschrijver stelt op deze grond de vraag: “Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden” (Ps. 43:3). Als “kinderen van het licht en zonen van de dag” moeten ook wij deze wens in onze harten hebben.
We moeten echter ook rekening houden met de omstandigheid, dat wij nauwelijks merken wanneer de helderheid om ons heen minder wordt, omdat het oog zich daarop instelt. Pas wanneer een gloeilamp die steeds zwakker wordt, vervangen wordt, stellen we vast, dat we details plotseling weer veel beter herkennen kunnen. Het juiste licht vinden we alleen, wanneer we de “lamp van onze God gebruiken”. Deze lamp vermindert in haar lichtsterkte nooit. “Uw Woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad” (Ps. 119:105). En één ding is zeker, wanneer we ons in de nabijheid van de Heer Jezus ophouden, dan bevinden we ons ook praktisch geheel in het licht, want Hij is het Licht. Hoe verder wij ons van Hem verwijderen, hoe donkerder het om ons heen wordt. In het natuurlijke is dat immers precies zo. Dit Licht zal niet zonder uitwerking voor ons voor ons blijven. Het geeft ons zekerheid, omdat wij de weg duidelijk kunnen herkennen. En het geeft ons ook warmte. Van mensen die de tegenwoordigheid van dit Licht gezocht hebben, wordt zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament bericht, dat zij daardoor veranderd werden. Wij mogen daarbij aan Mozes (Gen. 34:29) en ook aan Stéfanus (Hand. 6:15) denken.De Heer Jezus nu is het Licht van de wereld en zal ook in de toekomst het Licht zijn. Van het hemelse Jeruzalem wordt gezegd: “En de stad heeft de zon en de maan niet nodig om haar te beschijnen, want de heerlijkheid van God verlicht haar en het Lam is haar lamp. En de volken zullen in haar licht wandelen” (Openb. 21:23-24).
Direct oogcontact nodig
Niet alleen ontbrekend licht beperkt onze geschiktheid om te zien, maar ook hindernissen die zich tussen ons en een waarnemingsvoorwerp bevinden. Wij kunnen alleen dat ontdekken, wat niet door een hindernis verborgen is. Dat houdt verband met de rechtlijnige uitbreiding van het licht. Wij zien ook alleen dat duidelijk, wat zich binnen ons gezichtsveld bevindt, dat betekent de dingen waarop ons oog direct valt. Dingen die aan de rand liggen, nemen we meer of minder slechts onbewust waar.In dit verband willen wij eens over vers 8 uit Psalm 32 nadenken. Daar lezen we: “Ik zal u onderwijzen, en u leren van de weg, die gij gaan zult; Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn”. Daar zegt onze God tegen ons, dat Hij Zijn oog op ons richt. Dat is op zich al een feit die wij nauwelijks goed kunnen inschatten. De grote God in de hemel neemt de omstandigheden van een individueel mens waar en interesseert zich voor zijn/haar weg. En Hij doet dat helemaal bewust. Maar daarbij willen we bedenken, dat we Zijn raad alleen kunnen onderscheiden als onze ogen op Hem gericht zijn. Wanneer onze ogen in een heel andere richting gaan, wanneer we met iets heel anders bezig zijn, ontdekken wij helemaal niet in welke richting Hij ons met Zijn ogen leiden wil. We begrijpen dat dit daarop ziet, dat we Hem in Zijn Woord zoeken. Alleen wanneer we de Bijbel ter hand nemen met de wens: Heer, toon mij toch alstublieft de weg die ik gaan moet, zullen wij deze “leiding van Zijn ogen” in ons dagelijks leven ook heel praktisch waarnemen.
Het wordt ons dan ook duidelijk, dat wij dingen uit ons leven moeten opruimen die ons zicht op Hem verhinderen. Geheel duidelijk wordt ons dit feit door het vers: “Maar uw ongerechtigheden maken een scheiding tussen u en tussen Uw God, en uw zonden verbergen het aangezicht van u, dat Hij niet hoort” (Jes. 59:2). Hoe vroeger wij met het opruimen beginnen, des te beter is het, omdat zich dan de berg niet zo hoog opstapelt.
Met gesloten ogen kan men niet zien
Wij willen ook niet vergeten onze ogen open te houden. Misschien denken wij: Dat is toch helemaal vanzelfsprekend! Laten we er toch ernstig over nadenken, dan moeten we inzien, dat we voor verschillende dingen menigmaal de ogen sluiten. Wij willen ze eenvoudig niet zien. Want het hart van dit volk is vet geworden en met de oren hebben zij bezwaarlijk gehoord en hun ogen hebben zij toegesloten; opdat zij niet misschien met de ogen zouden zien en met de oren horen en met het hart verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen” (Hand. 28:27; zie ook Jes. 6:9-10). Geldt dit bijbelwoord soms ook niet voor mij? Het gaat bij deze uitspraak, dat immers een citaat is uit het Oude Testament, niet alleen om mensen die God niet kennen, maar om het volk van God. Vanuit positief opzicht gezien, ontdekken we in vele plaatsen in de Bijbel hoeveel winst daarmee verbonden is, wanneer we onze ogen op Hem richten. Omdat God Zich in de hemel bevindt, moeten we onze ogen (geestelijk gezien) opheffen. Laten we maar eens nakijken hoe vaak we het begrip “de ogen opheffen” vinden, dat betekent de blik naar boven richten. Op deze plaats zullen we slechts twee plaatsen uit het Oude en het Nieuwe Testament als aansporing tot zoeken noemen.
- Psalm 123:1: “Ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemelen zit”;
- Mattheüs 17:8: “En toen zij hun ogen opsloegen, zagen zij niemand dan Jezus alleen”.
Zolang Petrus zijn ogen op de Heer Jezus richtte, was hij in staat op het water te lopen. Toen hij toch op de storm en de golven zag, begon hij te zinken.
Wij hebben allen zeker ook meermalen ervaren, hoe ons gezichtsveld vergroot werd, toen we op de berg geklommen waren. Welk een prachtig panorama ontvouwde zich toen voor onze ogen en beloonde zo al onze moeite, die wij op ons genomen hadden. Zo is het ook in geestelijk opzicht. Hoe meer wij ons op de hoogte van het geloof begeven, des te meer zal ons geloofsoog gaan zien. Een plaats in de profeet Jesaja drukt dat heel mooi uit. “Uw ogen zullen de Koning zien in Zijn schoonheid; zij zullen een ver gelegen land zien” (Jes. 33:17).
Als conclusie willen we nog eens samenvatten:
- Om met de Heer Jezus oogcontact te houden en door Hem gevormd te worden, kunnen we ons niet in de duisternis, dat betekent ver van Hem, ophouden. Wij vinden Hem in de Bijbel. Zij is het licht voor onze weg en in dit licht kunnen we veilig gaan. We ontdekken de juiste richting en ook alle oneffenheden op de weg.
- Maar het is ook belangrijk Hem te aanschouwen, om op te merken in welke richting Hij ons met Zijn ogen leiden wil. Daartoe moeten we onze ogen daarheen richten, waar Hij is, namelijk naar boven. En dat beschouwen van Zijn Persoon blijft niet zonder resultaat op ons en ons leven.
“Jezus dan sprak opnieuw tot hen en zei: Ik ben het Licht van de wereld; wie Mij volgt, zal geenszins in de duisternis wandelen, maar het licht van het leven hebben” (Joh. 8:12).
Rainer Möckel, © Folge mir nach
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW