2 jaar geleden

Hoogmoed en jaloersheid (I)

Filemon vers  4-6:
“Ik dank mijn God, terwijl ik u altijd gedenk in mijn gebeden, daar ik hoor van uw liefde en uw geloof dat u hebt tot de Heer Jezus en jegens alle heiligen, opdat uw gemeenschap in het geloof krachtig wordt in [de] erkenning van al [het] goede dat in ons is voor Christus.”

Hoe makkelijk is het voor ons christenen om elkaar hoogmoed en jaloezie in de schoenen te schuiven. Wij schrijven hoogmoed toe aan hen die bijzonder actief zijn in de dienst van de Heer, en jaloezie aan hen die ons corrigeren:

  • De minder actieve broeder kan niet goed omgaan met het feit, dat een andere broeder een nuttiger werktuig is in de hand van de Heer. En zie, hij beweert, dat de ander door hoogmoed wordt geleid. Daarmee wil hij de broeder (of zuster) naar zijn eigen niveau trekken. Een betreurenswaardig iets!
  • De meer actieve broeder wordt gecorrigeerd door de minder actieve en kan dit niet aan. En zie, hij heeft een goed excuus bij de hand om het woord van vermaning niet tot zich te laten doordringen: “Die andere zegt dat alleen maar omdat hij jaloers is op mijn gave.” Dat doet pijn aan de oren – maar vergezocht is het allerminst.

We zouden onszelf niet zo snel beschuldigen van hoogmoed en jaloersheid. Maar misschien wordt de dienst toch gedaan uit een brandend hart, en misschien is de correctie toch ingegeven door een oprechte geestelijke zorg. Laat ons het goede erkennen (Fil. 6).

 

Gerrid Setzer; © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 04.10.2006.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW