Homoseksualiteit (2)
En hun zonden spreken zij vrijuit, gelijk Sodom
Genesis 19 (vervolg)
Overwint Lot het kwaad in Sodom?
Hoe reageert nu Lot?
Klaarblijkelijk is voor hem de aangelegenheid uiterst pijnlijk. “Toen ging Lot uit tot hen aan de deur, en hij sloot de deur achter zich toe” (vs. 6). De bezoekers moeten zo weinig mogelijk van de hele zaak meekrijgen, vermoedelijk in het bijzonder door zijn onderhandeling met de “mannen van Sodom”. Zijn appèl: “Mijn broeders! doet toch geen kwaad!”, toont dat hij niet alleen hun vastberadenheid onderschat, maar ook de morele afstand tot hen verloren had (“mijn broeders”).
Laatstgenoemde blijft niet zonder uitwerking op hem zelf. Hoe kon hij hen anders het aanbod voorleggen: “Ziet toch, ik heb twee dochters, die geen man bekend hebben; ik zal haar nu tot u uitbrengen, en doet hun, zoals het goed is in uw ogen; alleen doet deze mannen niets” (vers 8). Lot schijnt te denken dat het in orde is of in ieder geval gerechtvaardigd kan worden, iets kwaads te doen wanneer daardoor iets ergers verhinderd wordt – een zeer gevaarlijke denktrant. Het geloof vraagt: “Wat wil God?”, gehoorzaamt en laat de consequenties aan Hem over. Het ongeloof vraagt: “Wat gebeurt er, wanneer …?”, en kiest het “geringe kwaad”.
Maar die vlieger gaat niet op. Lot wordt door zijn “broeders” helemaal niet geaccepteerd: “Toen zeiden zij: Kom verder aan! Voorts zeiden zij: Deze ene is gekomen, om als vreemdeling [hier] te wonen, en zou hij alleszins rechter zijn? Nu zullen wij u meer kwaad doen, dan hun” (vs. 9a). Hij noemt hen “broeders” maar zij noemen hem “vreemdeling”. Ook uit Lots – waarschijnlijk gehoopte – goede invloed op de stad komt niets. Men accepteert eenvoudig niet dat hij “de rechter” zou zijn. Abraham daarentegen heeft nooit in de stadspoort van Sodom gezeten, maar hij oefende een positieve invloed uit (hfdst. 14, 18 en 19).
De “mannen van Sodom” zijn ook bereid geweld in te zetten: “En zij drongen zeer op de man, op Lot, en zij traden toe om de deur open te breken” (vs. 9b). Tenslotte is het niet Lot die de beide bezoekers “onder de schaduw van zijn dak” beschermt, maar zij redden hem: “Doch die mannen staken hun hand uit, en deden Lot tot zich inkomen in het huis, en sloten de deur toe” (vs. 10).
Interessant is verder dan nog: “En zij sloegen de mannen, die aan de deur van het huis waren, met verblindheden …” (vs. 11). Toont ons dat niet symbolisch dat immoraliteit een verder verlies aan “gezichtsvermogen” tengevolge heeft? Zij hadden niet kunnen (of willen) zien, wat op hun levenswijze aan te merken was. Nu werden zij helemaal met blindheid geslagen.
Verkeerde omgang bederft tot een bijbels getuigenis!
Wat was er nu verder te doen? De aanwijzing van de engel was duidelijk: “… en allen, die gij hebt in deze stad, breng uit deze plaats; Want …, en de HEERE ons uitgezonden heeft, om haar te verderven” (vs. 12-13). Sodom is een beeld van de wereld onder het oordeel van God. Wanneer men alles in deze wereld investeert, zal men eenmaal alles moeten verlaten wat men waardevol achtte.
Lot gaat nu, midden in de nacht, om zijn schoonzonen voor het komende oordeel te waarschuwen. Het ongelovige spotten of “het schertsen”1, als zij deze boodschap horen, is helaas normaal. Maar hier is het omgekeerd: Zij denken dat Lot “schertste”. Een man die het welzijn van Sodom op zijn vaandel geschreven had (als wereldverbeteraar, niet als evangelist), gelooft men niet wanneer hij voor haar ondergang waarschuwt. Wanneer onze woorden niet door daden onderbouwd worden, dan is ons Christelijk getuigenis ronduit “een grap”.
Lot schijnt te aarzelen. Intussen gaat de zon op. De engelen dringen Lot aan. Zij weten dat de regen van “zwavel en vuur” onmiddellijk voor de deur staat. Lot aarzelt nog steeds. Wil hij nog redden, wat te reden is? Zoekt hij nog naar een slimme schaakzet, dat het hele probleem elegant wegneemt? Tenslotte nemen de beide engelen Lot, zijn vrouw en de beide dochters letterlijk bij de hand (vs. 15-16) en brengt hen buiten de stad.
In plaats van zich het vege lijf te redden, zoals dringend verzocht, door naar het gebergte te gaan, vraagt Lot om naar Zoar te mogen gaan. Misschien omdat Abraham op het gebergte woonde en Lot niet naar hem terug wilde gaan (of misschien omdat hij het stadse of wereldse leven niet (helemaal) wilde opgeven?). Het verzoek wordt hem toegestaan, maar Lot wordt daar nooit gelukkig en trekt later weg uit Zoar om met zijn beide dochters in een hol te wonen.
Gered “als uit het vuur”
Vers 22 onthult ons nog een uiterst interessant detail: De engel zegt tegen Lot: “Haast, behoud u daarheen; want Ik zal niets kunnen doen, totdat gij daarheen ingekomen zijt” (vers 22). God “kan” en wil geen oordeel uitvoeren, totdat de gelovige gered is. God, of preciezer gezegd de engel die Hij gebruikte, “kon niets doen” totdat Lot in veiligheid was. Een aards gezinde gelovige zal ook gered worden voor het oordeel dat over de wereld komt – maar hij zal alles verliezen waarvoor hij in de wereld geleefd heeft.
Lot moest zich inderdaad hebben gehaast om in Zoar te komen, want er staat: “De zon ging op boven de aarde, als Lot te Zoar inkwam” (vs. 23). Hij was dus in de morgenschemering opgebroken (vs. 15) en bij de zonsopgang aangekomen. Wij weten dat het dezelfde dag was, waarop hij Sodom verlaten had (Luk. 17:29).
En al snel kwam het oordeel: “Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen, van de HEERE uit de hemel. En Hij keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners van deze steden, ook het gewas des lands” (vs. 24-25). Het was een verschrikkelijk oordeel. Er waren geen overlevenden in de stad (Luk. 17:29). Petrus zegt dat God de stad “tot as verbrandde” (2 Petr. 2:6). Sodom en Gomorra liggen daarmee “als een voorbeeld” van verwoesting en oordeel. Alles wat Abraham nog van Sodom zien kon, toen hij die morgen vroeg daarheen keek, was het volgende: “… er ging een rook van het land op, gelijk de rook van een oven” (vs. 28).
Maar wat gebeurde er met het gezin van Lot? “En zijn huisvrouw zag om van achter hem; en zij werd een zoutpilaar” (vs. 26). Blijkbaar heeft zij niet het geloof van haar man gedeeld. Zij verlangde terug naar Sodom en kwam om (het oordeel over Sodom was weliswaar een tijdelijk, maar staat volgens Judas vers 7 voor “een straf van eeuwig vuur”).
Lot zelf, met zijn beide dochters, werd gered. Maar waarom? Vanwege zijn goede invloed in Sodom? Er staat in vers 29: “… toen God de steden dezer vlakte verdierf, dat God aan Abraham gedacht, en Hij leidde Lot uit het midden van deze omkering, in het omkeren van die steden, in welke Lot gewoond had”. De redding van Lot was het antwoord van God op de voorbede van Abraham, hoewel ook geheel anders dan deze gedacht had (hfdst. 18).
En zijn dochters? De slotverzen van het hoofdstuk vertellen ons wat er van hen geworden is. Zij schijnen twee dingen overgenomen te hebben: ten eerste het vleselijke, dat betekent het natuurlijke, van het geloof onafhankelijke argumentatie van haar vader (zie boven), en ten tweede de gevoelloosheid van Sodom met het oog op onzedelijkheid (vs. 30-36).
Het resultaat was van de geboorte van Moab en van Ammon (vs. 37-38), twee verbitterde vijanden van het volk van God (door de van hen afstammende volkeren). De benadering van Lot van het bolwerk van de onzedelijkheid heeft geen invloed op deze stad. Zij had zeer zeker wel invloed op Lot zelf, op zijn familie en op het hele volk van God, nog jaren later.
En wij? Willen wij het goedpraten wat God veroordeelt, of willen wij de raad van de apostel Paulus opvolgen: “… opdat u onberispelijk en rein bent, onbesproken kinderen van God temidden van een krom en verdraaid geslacht, waaronder u schijnt als lichten in de wereld, terwijl u [het] woord van [het] leven vertoont” (Fil. 2:15).
NOTEN:
1. Schertsen = voor de grap iets zeggen of doen – vertaler.
Michael Hardt, © Folge mir nach
Geplaatst in: Maatschappij, Zonde
© Frisse Wateren, FW