Homoseksualiteit (1)
Dit beeld uit Engeland verscheen onlangs in de pers. Sommige steden zijn beroemd of berucht. Beroemd vanwege hun attracties en instelingen. Berucht vanwege hun morele vrije opvattingen. Met Sodom was het niet anders …
En hun zonden spreken zij vrijuit, gelijk Sodom
Sommige steden zijn beroemd of berucht. Beroemd vanwege hun attracties en instelingen. Berucht vanwege hun morele vrije opvattingen. Met Sodom was het niet anders. Enerzijds was het gunstig gelegen, namelijk in een goed bewaterde riviervlakte (Genesis 13:10). Anderzijds onderscheidden zich de bewoners van deze stad door heel erge zonden: “En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen de HEERE” (Genesis 13:13). Deze zin laat al vermoeden dat het gaat om een hoeveelheid van zonden1 en immoreel handelen dat andere steden (van die en andere tijden) ver overtrof.
Het ging bij deze “immoraliteit” [onzedelijkheid – vertaler] om niets minder dan onder andere homosexualiteit (mogelijkerwijs zelfs ook om “Sodomie”, dus de omgang met dieren), en wel niet als een verborgen kwaad, maar als iets dat open en schaamteloos gepraktiseerd werd. Jesaja moest eens zeggen: “… en hun zonden spreken zij vrijuit, gelijk Sodom; zij verbergen ze niet. Wee hun ziel; want zij doen zichzelf kwaad” (Jesaja 3:9).
Misschien vraag je je af of wij over dit thema überhaupt wel iets moeten publiceren. Er zijn echter meerdere gronden die mij bewegen het toch te doen:
- De Bijbel spreekt over dit thema, en wel op ondubbelzinnige wijze.
- Wij worden vandaag als gelovigen daarmee geconfronteerd, en wel in een snel toenemende mate: op het werk, tijdens de studie, op school – en wel somtijds zelfs al in de jonge jaren.
- We mogen niet aannemen dat gelovigen immuun zijn voor zulke een zonde, zelfs wanneer we bij onszelf zulk een neiging nooit bespeurd hebben.
- Wanneer onbijbelse praktijken toenemen en zich vast in een maatschappij vestigt, dan blijft de Bijbel onze enige geldende maatstaf, en”licht voor het pad” (Psalm 119:105) die wij vandaag gaan.
Lot in Sodom
Laten wij ook die twee bezoekers vergezellen die deze stad opzoeken (lees astublieft Genesis 19 helemaal door). Aaan het begin van dit hoofdstuk lezen we: “En die twee engelen kwamen te Sodom in de avond; en Lot zat in de poort te Sodom” (vers 1). In het vorige hoofdstuk waren het nog drie mannen geweest die Abraham zag (18:1-2), en wel God Zelf – God de Zoon “verhult” in menselijke gestalte – en twee engelen. Hier zijn het er maar twee. De verklaring is eenvoudig: De Heer kon wel Abraham bezoeken en gemeenschap met hem hebben, maar niet met Lot. Er staat in in het laatste vers van hoofdstuk 18: “Toen ging de HEERE weg, als Hij geëindigd had tot Abraham te spreken” (Genesis 18:33).
Zo blijven de beide engelen nog over, die dan naar Sodom komen en de neef van Abraham in de poort van deze stad aantreffen. Lot heeft het “ver gebracht”: Hij was tot in de regering2 van de stadstaat Sodom opgeklommen, misschien met goede voornemens. Hoe weinig hij echter zijn invloed in dit bolwerk van de boze kon laten gelden, zullen wij nog zien.
Hoe was hij daar ingekomen? Het was een stapsgewijs proces geweest. Hij was weliswaar gelovig (2 Petrus 2:7), maar op aards voordeel bedacht. Eerst “hief hij zijn ogen op” (Genesis 13:10) – dat is vaak de eerste stap – en gelonkt naar de bevochtigde watervlakte van de Jordaan. Korte tijd later woonde hij in de begeerde vlakte (het gaf daar zakelijk voortreffelijke vooruitzichten voor veehouders), en sloeg zijn tenten op “tot aan Sodom” (Genesis 13:12). Dan lezen wij dat Lot al in Sodom woonde (Genesis 14:12) en daardoor in de oorlog tussen Sodom en de naburige steden verwikkeld raakte respectievelijk als gevangene werd weggevoerd, en uitgerekend de “vrome” oom Abraham moest hem redden …
Blijkbaar heeft deze waarschuwing niet geholpen, en nu zit Lot in de poort van deze stad. Als hij de beide mannen (engelen) ziet komen, gedraagt hij zich uiterst hoffelijk. Zijn gedrag drukt een zeker respect uit. Hij staat op, gaat “hun tegemoet, en buigt zich met het aangezicht ter aarde” (Genesis 19:1). Ook biedt hij hen gastvrijheid aan. Dat alles is zeer positief, maar enkel dingen maken doen ons toch wel versteld staan:
- Lot nodigt hen weliswaar uit te overnachten omdat het al avond was, maar hij zegt er direct bij dat zij “de volgende morgen vroeg op moesten staan en hun weg moesten vervolgen” (zie Genesis 19:2).
- De beide bezoekers slaan de uitnodiging eerst af, ik denk om twee redenen. Ten eerste aarzelen zij in het huis van Lot te komen omdat de atmosfeer in dit huis zo was, dat de Heer daar niet kon heenkomen (Genesis 18:33). Ten tweede moet hun voorstel “op de straat” in de stad te overnachten direct het geweten van Lot treffen, want hij weet dat zo iets in een stad als Sodom uiterst gevaarlijk is. Dat wordt later heel duidelijk, wanneer hij zelf zegt dat hij deze beide bezoekers opgenomen heeft om hen te beschermen: “… want daarom zijn zij onder de schaduw van mijn dak ingegaan” (Genesis 19:8). Ook het verdere verloop van deze geschiedenis zal dat tonen.
- Verder staat er: “En hij hield bij hen zeer aan …” (Genesis 19:3). Wederom vraagt men zich af waarom Lot er zo op staat dat geen vreemdelingen onbeschermd in deze stad overnachten. Was het pure gastvrijheid? Men kan zich nauwelijks aan de gedachte onttrekken, dat Lot een goede invloed in deze omgeving wilde uitoefenen – en dat moeten wij ook maar kunnen dat alleen wanneer wij daar zijn waar de Heer ons plaatst, anders gaat het onverbiddelijk fout – en verhinderen wilde dat de vreemdelingen op de een of andere manier iets zou overkomen dat de reputatie “van zijn” stad extra zou verslechteren.
Tenslotte stemmen de vreemdelingen er mee in. Lot bereidt een maaltijd en daarbij behoort, dat wordt uitdrukkelijk erbij gezegd, ook “ongezuurde koeken”. Wil Lot bewijzen dat hij aan afzondering van het kwaad gelooft – want daarvan zijn koeken of brood zonder zuurdeeg een beeld (1 Korinthe 5:7)? Of er bij deze maaltijd echte gemeenschap en een goede sfeer was, wordt niet gezegd. Er wordt enkel gezegd: “En zij aten”.
Een rustige nacht zou het echter niet worden. Er staat: “Eer zij zich te slapen legden, zo hebben de mannen van die stad, de mannen van Sodom, van de jongste tot de oudste toe, dat huis omsingeld, het ganse volk, van het uiterste einde af. En zij riepen Lot toe, en zeiden tot hem: Waar zijn die mannen, die deze nacht tot u gekomen zijn? breng hen uit tot ons, opdat wij ze bekennen” (vers 4 en 5).
Deze beide verzen maken de toestand ondubbelzinnig duidelijk. Ze tonen:
- Waarom het gaat bij het kwaad in Sodom? De eis van de mannen “breng hen uit tot ons, opdat wij ze bekennen”, maakt duidelijk dat het om homoseksualiteit ging.
- Het ging niet om een afzonderlijk geval, maar om een wijd verbreide praktijk, ja, om de algemene toestand van de stad. Het gaat niet om enkelen maar om de “mannen van die stad”, de roemruchte “mannen van Sodom”. Er staat zelfs “van de jongste tot de oudste toe”. Het was de kenmerkende karaktertrek van de maatschappij in deze tijd in deze plaats.
Homoseksualiteit: Spoedig iets alledaags?
Misschien zijn er maar enkelen van ons zich ervan bewust dat zich onze maatschappij (in ieder geval – en dat is juist het schrikbarende – juist in de zogenaamde Christelijke landen) met rasse schreden naar het niveau van Sodom ontwikkelt.
Onze maatschappij is doet daarbij mee deze praktijken openlijk te tolereren en pleit zelfs ervoor. Dat gaat zelfs zover dat zogenaamde “huwelijken van hetzelfde geslacht” niet alleen gerechtelijk door de staat erkend, maar ook nog door de kerken”ingezegend” worden. Maar genoeg daarover. Wat zegt de Schrift? Wat de personen aangaat, staat vast dat ook voor hen de liefde van God geldt, die hen vergeving aanbiedt omdat Zijn Zoon voor hen stierf. Wanneer zij boete doen [dat wil zeggen: berouw hebben over hun zonden en deze belijden], worden zij gered. Wat die zaak betreft, is de Bijbel net zo duidelijk:
- In de eerste plaats kenmerkt de Schrift de mensen van Sodom – die juist door deze zonde bekend waren – als “boos, en grote zondaars tegen de HEERE” (Genesis 13:13).
- Verder toont het oordeel over Sodom en de omliggende steden, hoe God erover denkt – daarop zullen we nog ingaan.
- Naar de wet – dat de minimumeisen van God aan Zijn aardse volk van Israel behelsd – bestond de doodstraf op zulk een overtreding: “Wanneer ook een man bij een manspersoon zal gelegen hebben, met vrouwelijke bijligging, zij hebben beiden een gruwel gedaan; zij zullen zeker gedood worden …” (Leviticus 20:13).
- In het Nieuwe Testament wordt duidelijk dat God ook homosexualiteit nog steeds als een zware zonde aanziet. In Romeinen 1:26-32 vinden we hen die God “overgegeven heeft aan onterende hartstochten”. Daar staat verder van hen: “Want ook hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke; en evenzo hebben ook de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven en zijn in hun lust tegen elkaar ontbrand, zodat mannen met mannen schandelijkheid bedrijven …” (vers 26-27). Afsluitend staat er: “Die, hoewel zij de eis van het recht van God kennen – dat zij die zulke dingen bedrijven, [de] dood verdienen -, ze niet alleen doen, maar ook een welgevallen hebben aan hen die ze bedrijven” (vers 32).
Er zijn heftige pogingen om te bewijzen dat het genetische oorzaken (dus natuurlijke aanleg) voor homoseksualiteit zijn. Het doel van deze poging is niet moeilijk te onderkennen: Wanneer het genetisch te verklaren is, zo wil men argumenteren, dan kan de mens er niets aan doen. Het moet of in orde zijn, of God is zelfs schuldig daaraan. Voor zover ik weet is de strijd om de genen nog niet uitgestreden. Hoe ook al dit zoeken zal aflopen, de Bijbelteksten over dit thema spreken niet van een natuurlijke aanleg maar juist daarvan, dat men “de natuurlijke omgang” verlaat en “schande bedrijft”. Ook toont Romeinen 1 dat het om een trapsgewijze dalende ontwikkeling gaat, die de heidenvolken daarheen gebracht hebben. Het begon ermee dat zij God niet aanbaden, hoewel zij Hem in de schepping hadden kunnen waarnemen (vers 19-21). Met het oog daarop werd hun hart verduisterd (vers 21). Zij werden tot dwazen (in de taal van de Bijbel zijn dwazen zulken, die niet met God rekenen [zie Psalm 14:1; 53:2 – vertaler]). Toen kwam de afgodendienst (vers 23) en tenslotte de “Sodomie”.
Dat wil niet zeggen dat enkelen misschien zulk een neiging eerder ontwikkelen kunnen dan anderen – net zoals bij andere zonden. Mij ging het er alleen daarom te tonen, dat de Schrift deze vorm van onzedelijkheid als eindresultaat van een proces van degradatie en vervreemding van God voorstelt en hem in geen geval met de heenwijzing naar “natuurlijke aanleg” verontschuldigt.
Overigens is ook nauwelijks aan te nemen dat alle mannen van Sodom “van de jongste tot de oudste” met zulk een “aanleg” geboren waren.
Menigeen heeft geprobeerd de zonde van Sodom “weg te verklaren” doordat zij beweerden dat het eigenlijke kwaad in de toepassing van het verkrachten lag (vers 4 en 5). Dat wordt echter onmiddellijk door Judas weerlegt, die ons vertelt dat Sodom en Gomorra verwoest werden, omdat zij “ander vlees achterna gingen” (Judas 1:7).
Wordt D.V. vervolgd.
Folge mir nach: Michael Hardt Vertaling: © Frisse Wateren – rm
Geplaatst in: Zonde
© Frisse Wateren, FW