1 jaar geleden

Het Johannes-evangelie (10a)

Bijbelgedeelte: Johannes 3 vers 11-21

 

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wij spreken wat Wij weten en Wij getuigen wat Wij hebben gezien; en u1 neemt ons getuigenis niet aan” (vs. 11)

Dat ‘Wij’ in dit vers kan niet verwijzen naar de profeten van het Oude Testament, want zij wisten of begrepen vaak niet wat ze moesten spreken. De Heer Jezus bedoelt met de ‘Wij’ Goddelijke personen; Hij was hier op aarde aan het woord, en ook de Heilige Geest zou door gelovigen spreken. In de eenvoudigste woorden worden hier heel verheven heerlijkheden van de Persoon van de Heer getoond. Dit omvat ook Zijn Godheid. We zijn hier om niet alleen de waarheid over de nieuwe geboorte te begrijpen, maar ook de Persoon van Hem die spreekt! Hij sprak wat Hij hoorde met Zijn Vader, in de schoot van de Godheid (Joh. 8:28). We drukken dit uit in lied 225 vers 3: “Al Zijn woorden, in genade en waarheid, heeft Hij gehoord bij U, Zijn Vader.”2

En deze Goddelijke Personen spraken wat zij wisten. Dit is geen aangeleerde of verworven kennis, maar een absoluut betrouwbare en onfeilbare kennis die eigen is aan de Personen van de Godheid. De Heer Jezus en de Heilige Geest spraken over dingen uit de hemel (vs. 32). De Heer Jezus was in een positie om überhaupt over hemelse dingen te kunnen spreken; en Hij toont vervolgens ook de voorwaarde die voor ons noodzakelijk is opdat wij hemelse dingen zouden verkrijgen – Zijn dood (vs. 14).

De eeuwige Zoon, die in de schoot van de Vader is, kwam op deze aarde als mens; en Hij getuigde daarvan waar Hij thuis was, waar Zijn eeuwige thuis vol licht en liefde en heerlijkheid was. Hij getuigde niet van openbaringen of mededelingen die Hij had ontvangen, maar Hij was de enige die rechtstreeks uit de sfeer van de Godheid kon spreken. Hij kwam met de hele raad van God en maakte die op aarde bekend. God sprak tot ons in de Zoon (Hebr. 1:2). Naast de Heilige Geest was de Heer Jezus van eeuwigheid af de enige Getuige; Hij sprak vanuit Zijn directe kennis van de Vader (Joh. 17:25).

Waar vinden we het getuigenis waarover de Heer Jezus hier spreekt? In de heilige Schrift, vooral in het Nieuwe Testament en daar specifiek in de brieven. We hebben een getuigenis! Het is niet iets vaags waarvan we niet precies weten wat het is. De Schrift vertelt ons wat het getuigenis van de Heer is en ook het getuigenis van de Heilige Geest. We hebben vandaag iets concreets in handen: Zijn heilige Woord!

Het is schokkend, dat dit getuigenis van de Heer niet werd geaccepteerd! Dit is een duidelijke aanwijzing voor de afwijzing van de Heer als de Zoon van God. De Joden hadden het getuigenis van de profeten niet geaccepteerd, hoewel zij woorden van God spraken. Het getuigenis van Johannes de Doper hadden ze ook niet geaccepteerd – maar nu verwierpen ze het grootste getuigenis dat ooit op deze aarde gesproken is: niet het getuigenis van een mens, maar een Goddelijk getuigenis. Wat moet het de Heer Jezus pijn gedaan hebben, dat dit getuigenis door de Joden niet geaccepteerd werd. Het vlees (vs. 6) accepteert zelfs het grootste getuigenis, het getuigenis van de Zoon van God, niet – en zo verwierpen ze God Zelf!

“Als Ik u1 de aardse dingen heb verteld en u1 niet gelooft, hoe zult u1 geloven als Ik ude hemelse zeg?” (vs. 12)

Nu verandert de Heer van het ‘Wij’ in vers 11 in een ‘Ik’ in dit vers. Als God Zichzelf openbaart, openbaart Hij Zich in de Zoon. Als God spreekt, is dat in de Zoon. De Zoon was als God volkomen gekwalificeerd om over de hemelse dingen te vertellen omdat Hij in de hemel is (vs. 13); Hij, als de Zoon des mensen op aarde, kon de hemelse dingen zo voorstellen, dat wij er iets van zouden kunnen begrijpen.

Het aardse is het koninkrijk van God op aarde, de raad van God voor deze aarde, zoals Nicodémus het verstond; de aardse zegeningen die God aan Zijn volk had gegeven, konden alleen in bezit worden genomen door hen die door bekering en door het ontvangen van het nieuwe leven een overeenkomstige natuur bezaten. Dit had op zichzelf niets met het kruis te maken, en dit laat ook het verschil zien tussen dit nieuwe leven en het eeuwige leven dat ons gegeven is. Dit eeuwige leven wordt alleen gegeven aan degene die gelooft in de Zoon van God die voor hem stierf. Dit wordt in de volgende verzen in detail weergegeven: wie in de aan het kruis verhoogde Zoon des mensen gelooft, wie in de door God gezonden, eniggeboren Zoon gelooft, gaat niet verloren, maar heeft eeuwig leven. De gelovigen in het Oude Testament konden dit eeuwige leven niet hebben omdat ze Hem, die dit leven geeft, de Zoon Jezus Christus, die de ware God en het eeuwige leven is, niet konden kennen (1 Joh. 5:20). Natuurlijk hebben deze gelovigen door de nieuwe geboorte een leven dat nooit eindigt, en een ongelovige heeft ook een eeuwig bestaan, maar dit is volkomen anders dan het karakter van het leven, dat in de Persoon van de Zoon is. Daarom is zelfs de nieuwe geboorte, zoals we die hier bij Nicodémus zien, geen typisch christelijke zegen. Er is in deze christelijke bedeling geen fase van geloven in God zonder in de Heer Jezus te geloven. Wij zijn opgewekt en levend gemaakt met een gestorven en opgestane Christus door het geloof (Ef. 2:5,6), en daarmee zijn alle zegeningen inbegrepen. We zullen ten volle van dit eeuwige leven genieten als we bij Christus zijn en Hem zien zoals Hij is (1 Joh. 3:2), want dáár is het eeuwige leven thuis. Dit zal in alle eeuwigheid onze gelukzaligheid zijn!

Tot dan toe had de Heer Jezus alleen gesproken over het aardse deel van het koninkrijk. We weten, dat het koninkrijk van God ook een hemelse kant heeft, maar de Joden verwachtten het koninkrijk in macht en heerlijkheid op deze aarde. In Mattheüs 13 vers 41-43 worden beide kanten van het koninkrijk na elkaar getoond: vers 41+42 tonen de kant van het koninkrijk van de Zoon des mensen, wat het aardse deel van het koninkrijk is, dat door engelen gereinigd zal worden door het oordeel; en dan in vers 43 spreekt Hij over het koninkrijk van hun Vader, wat het hemelse rijk van het koninkrijk is, dat de rechtvaardigen op een dag zullen binnengaan. Broeder Darby heeft eens gezegd, dat door deze wijze van uitdrukken, namelijk het aardse en het hemelse, er een directe verwijzing is naar het koninkrijk in zijn twee delen.

De Heer Jezus kon nog niet over dit hemelse deel spreken toen Hij op aarde was, maar toen het werk van het kruis voltooid was en de Geest van God op aarde was gekomen, konden deze dingen ook getoond worden (Ef. 1:9,10; Kol. 1:20). De Heer Jezus heeft naar de gedachten van Zijn Vader het volle gezag over de dingen in de hemelen en op aarde. Voor alle dingen is Hij gestorven en heeft Hij vrede gemaakt. En hierdoor zullen alle dingen op een dag verzoend en weer in harmonie met God gebracht worden.

De hemelse zijn de zegeningen van het christelijk bedeling die we alleen in het Nieuwe Testament vinden, het eeuwige leven met alles wat daarmee verbonden is. Het is hier dezelfde uitdrukking die vijf keer in de Brief aan de Efeziërs wordt gebruikt voor de hemelse gewesten (Ef. 1:3; 1:20; 2:6; 3:10; 6:12; verg. ook 1 Petr. 1:4). Het gaat hier dus niet alleen om het hemelse deel van het koninkrijk, maar ook om alle hemelse waarheden, de zegeningen van het genadetijdperk waarin wij leven. Het koninkrijk is hierin slechts een ondergeschikte gedachte, de inhoud als zodanig is veel groter, want Efeze 1, Kolosse 1 en Hebreeën 1 laten ons zien, dat er een hogere soort zegen is.

De dood van de Heer Jezus was niet dwingend vereist om het koninkrijk op aarde binnen te gaan, de nieuwe geboorte is niet gebaseerd op het werk van Golgotha en berouw is niet noodzakelijk geloof in een Heiland Die stierf. Ook had geen enkele gelovige in het Oude Testament het bewustzijn van eeuwige vergeving van zonden, omdat de grondslag daarvoor nog ontbrak. Ze bezaten nieuw leven door de nieuwe geboorte, maar konden nog niet rusten in de zekerheid, dat hun zonden voor eeuwig verzoend en vergeven waren. De Heer Jezus was onder Zijn volk als de levende Messias en zou Zijn koninkrijk hebben gevestigd en hen hebben laten kennismaken met de zegeningen van het koninkrijk als ze Hem hadden aangenomen – maar ze verwierpen Hem. Elke zegening die een mens ontvangt is gebaseerd op het werk van Christus. De vergeving van de zonden van de gelovigen in het Oude Testament werd door God in Zijn verdraagzaamheid geschonken in het vooruitzicht van het werk van het kruis, dat veel later plaatsvond (Rom. 3:25,26). Het kruis is het centrum van Gods handelen; met het oog op het werk van Golgotha, dat veel later zou worden volbracht, kon God zelfs in de oudtestamentische tijd zonden vergeven. Maar om van de hemelse zegeningen te kunnen genieten, was het onmogelijk om alleen in verbinding te staan met een op aarde levende Zoon van God – daarvoor moest Zijn dood plaatsvinden. De hemelse zegeningen kunnen alleen verkregen worden door het kruis!

De nieuwe geboorte is het werk van God aan een ziel, wat ook gebeurde in de tijd van het Oude Testament, lang voordat het werk van de Heer aan het kruis van Golgotha werd volbracht. En de nieuwe geboorte op zich heeft niets te maken met de vergeving van zonden, die alleen gebaseerd is op het werk van de Heer Jezus. We komen op een punt in deze overwegingen, dat we moeten zeggen dat we de raad van God niet kunnen doorgronden! Vandaag kunnen we in Zijn Woord lezen wat Hij erover geopenbaard heeft, en dat gaat ons begrip al te boven.

 

NOTEN:
1. Meervoud.
2. Lied uit een Duitse liederenbundel.

 

Achim Zöfelt, © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 14.06.2018. [Samenvatting van Bijbelconferentie]

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW