1 jaar geleden

Het Johannes-evangelie (07a)

Bijbelgedeelte: Johannes 1 vers 35 tot 43.

De getuigenissen van Johannes de Doper over de Heer Jezus

 

In de verzen 19 tot 28 hebben we het eerste grote getuigenis van Johannes de Doper. Hij had zich volledig teruggetrokken en met ontkennende woorden met het oog op zichzelf benadrukt, dat hij zelf niet de door God beloofde Messias was. Hij was een zeer bescheiden man en op het moment dat de Heer Jezus verscheen, trad hij volledig naar de achtergrond (Joh. 3:30). Korte tijd later was zijn dienst dan ook beëindigd.

In de verzen 29-34 hebben we dan zijn tweede grote getuigenis over de Heer Jezus, waarin hij in positieve bevestigende bewoordingen op het Lam van God wijst, dat de zonde van de wereld wegneemt. In dit gedeelte worden ons twee heerlijkheden van de persoon van de Heer Jezus en twee zijden van Zijn werk getoond. Hij wordt gezien als het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt. Dit is één kant van Zijn werk. De Heer Jezus als het Lam van God zou de zonde van de wereld wegnemen; het betekent niet dat Hij haar weggenomen heeft, of dat Hij haar zal wegnemen, maar: Hij neemt haar weg. Dit is de abstracte uitdrukkingswijze die vaak wordt gebruikt door Johannes, de schrijver van het evangelie. Het duidt op wat Hij aan het eind van de eeuwen zal doen. Hij zal Degene zijn die de nieuwe schepping zonder zonde tot stand zal brengen. De Heer Jezus heeft het werk volbracht, maar de uiteindelijke gevolgen van dit werk zijn nog niet volledig zichtbaar.

Dat de Heer Jezus, als het Lam van God, de zonde van de wereld wegneemt, beschrijft dus het eindresultaat van de gevolgen van Zijn werk. Dit eindresultaat wordt door verschillende tussenstappen bereikt:

  • De Heer Jezus en Zijn sterven aan het Kruis maken het vandaag mogelijk, dat God zonden vergeeft; dit is het eerste resultaat van Zijn werk, dat vandaag al bestaat;
  • wanneer Hij nog eens in Zijn macht en heerlijkheid op deze aarde komt, dan zal de Heer Jezus de schepping van het oordeel bevrijden; Hij zal regeren en Zijn heerlijkheid tonen door de schepping te verlossen; maar dat is nog niet het einde, nog niet het laatste resultaat van Zijn werk;
  • Het laatste resultaat is, dat voor altijd de zonde voor het aangezicht van God weggedaan wordt; dat is vandaag nog niet het geval, maar het zal komen! Er zal in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde geen zonde meer zijn (2 Petr. 3:13), dat is het eindresultaat van het werk van de Heer aan het kruis: in eeuwigheid zal er voor het aangezicht van God geen zonde meer zijn.

Dit is de eerste zijde van Zijn werk.

De tweede zijde heeft met de Zoon van God te maken: de Heer Jezus doopt met de Heilige Geest. Dit is een ander buitengewoon prachtig en belangrijk feit, dat zijn grondslag heeft in Zijn verheerlijking als mens aan de rechterhand van God na het voltooide werk op Golgotha. Johannes de Doper spreekt in vers 32 over het feit, dat hij de Heer Jezus in de Jordaan had gedoopt en zich daarop de hemel opende en de Heilige Geest op Hem neerdaalde als een duif. En God had hem gezegd dat Hij, op Wie hij de Heilige Geest zou zien neerdalen, Degene was die met de Heilige Geest zou dopen. Dus de ene kant van het werk van de Heer is het wegnemen van de zonde, dat staat met het Lam van God in verbinding, de tweede kant is de uitstorting van de Heilige Geest, en dat heeft te maken met Hem als de Zoon van God.

De Heilige Geest kwam op de Heer Jezus als Mens, en er stroomde geen bloed, Hij was nog niet gestorven. Hij ontving de Heilige Geest zonder dat bloed vloeien moest, omdat Hij de Heilige van God is (Joh. 6:69). Nooit eerder is er een mens met de Heilige Geest gedoopt, de eerste is de Heer Jezus. En Hij zal ook Zelf anderen dopen met de Heilige Geest. Dat is de uitdrukking van Zijn absolute Godheid. Het is ondenkbaar dat een andere persoon over de Heilige Geest of een andere Persoon van de Godheid zou kunnen beschikken. Wie dat kan, moet God zijn – en de Heer Jezus is God! Hij bewijst Zijn Godheid doordat dat Hij de Heilige Geest geeft en daarmee doopt. Daarom besluit Johannes de Doper zijn getuigenis op die dag met de woorden: “En ik heb gezien en getuigd dat Deze de Zoon van God is” (vs. 34).

Bedelingen in het evangelie van Johannes

 

De schrijver van het evangelie van Johannes werd door de Heilige Geest niet gebruikt om bedelingen te tonen, voor deze opdracht heeft God voornamelijk Mattheüs gebruikt. Mattheüs richt zijn blik in zijn evangelie steeds weer op bedelingen, en veel van zijn woorden kunnen alleen op die manier worden begrepen. Het was niet de taak van Johannes, en toch spreekt Johannes net aan het begin en het eind van zijn evangelie over bedelingen – dat is inspiratie.

In de hoofdstukken 20 en 21 noemt Johannes vier verschijningen van de opgestane Heer:

  • Maria Magdalena (Joh. 20:11-18);
  • op de avond van de opstandingsdag te midden van de discipelen (Joh. 20:19-23);
  • acht dagen later temidden van de discipelen met Thomas (Joh. 20:24-29);
  • en aan het meer van Tiberias (Joh. 21:1-14).

In totaal is, voor zover we weten, de Heer Jezus twaalf keer in de opstanding aan de Zijnen verschenen, en Johannes noemt alleen deze vier gebeurtenissen. Vreemd genoeg zegt dan de Heilige Geest bij de ontmoeting aan het meer van Tiberias: “Dit was al [de] derde keer dat Jezus aan de discipelen werd geopenbaard, nadat Hij ​​uit [de] doden was opgewekt” (Joh. 21:14). Johannes noemt vier verschijningen, er waren er twaalf in totaal, en hier bij de zevende verschijning noemt hij ze de derde keer. Wat is de reden voor deze telmethode? Johannes laat de verschijning van de Heer aan Maria Magdalena weg, omdat deze scène geen aanwijzing is voor een toekomstige bedeling. Maria Magdalena toont de toestand van het gelovige overblijfsel in de tijd van de Heer. Maar dan is de eerste ontmoeting van de Heer met de discipelen in de bovenzaal een beeld van de huidige tijd, waar Christus in het midden van de Zijnen is en Zijn handen en Zijn zijde toont (Joh. 20:19-23). Acht dagen later is Thomas bij hen en hij ziet de Heer Jezus en komt tot aanbidding – een beeld van het herstel van het overblijfsel uit Israël (Joh. 20:24-29). En dan komt, in deze telling, de derde keer aan het meer van Tiberias, een beeld van de regering van God wanneer Hij de mensen in Zijn wonderbaarlijke koninkrijk zal invoeren.

In hoofdstuk 1 en 2 zien we deze drie beelden vanuit toenmalig zicht toekomstige bedelingen weer (de huidige genadetijd, het toekomstig herstel van Israël, het 1000-jarig Rijk), maar hier in de vorm van opeenvolgende dagen. De eerste dag in deze telmethode is de dag van vers 35-42, duidelijk een beeld van de gemeente met Christus in het midden. Christus verzamelt de mensen wiens harten met Hem vervuld zijn, en die het Woord van God geloven. De tweede dag is de scène met Nathanaël, dat een beeld is van het herstel van het overblijfsel van Israël (vs. 43-51). De Heer Jezus roept de discipelen, ze komen niet vanzelf, zoals de vorige dag. De derde dag is dan weer een universele dag van vreugde, wanneer de Heer Jezus Zijn koninkrijk zal oprichten en wereldwijde vreugde de aarde vervullen zal – water wordt tot wijn (Joh. 2:1-11). In deze drie opeenvolgende dagen hebben we dus vanuit toenmalig zicht prachtig opgebouwd onderwijs van de Heilige Geest over toekomstige bedelingen.

Als de dag in vers 29 de volgende dag wordt genoemd, moet er een vorige dag geweest zijn, en het zou rekenkundig gezien de tweede dag zijn, vers 35 de derde dag, vers 43 de vierde dag, en Johannes 2 vers 1 de vijfde dag. Maar hier gaat het erom, hoe God telt, en Hij laat in het hier beschreven gezichtspunt de eerste en tweede dag volgens onze menselijke telmethode weg. Deze twee voorgaande dagen zijn niet minder belangrijk, ze hebben slechts een voorbereidende en andere richting wijzende opdracht, dan de drie dagen die volgen. Het gaat hier over een geestelijke beoordeling. De nu volgende drie dagen hebben de Heer Jezus als het Middelpunt en hoofdonderwerp en naar Hem richt zich de tijdrekening van God.

Er zullen ook geen letterlijke achtereenvolgende dagen van de week geweest zijn, want de veertig dagen van de verzoeking van de Heer in de woestijn moeten historisch gezien tussen die dagen zijn. Ook moeten tussen de dag in vers 43 tot 51 en de derde dag in Johannes 2 vers 1 verscheidene dagen hebben gelegen, want tussen Bethanië aan de Jordaan en Kana in Galiléa ligt minstens 150 km, waarvoor je ten minste drie dagen als wandeling nodig hebt. De Heilige Geest wil niet, dat we precies onderzoeken wat er precies chronologisch gebeurde tussen de verschijning van Johannes de Doper en het eerste teken van de Heer Jezus. De dagen die hier worden genoemd, volgen elkaar niet letterlijk op als dagen van 24 uur. Hier moeten we een basisles in de profetie leren begrijpen, die God ons geeft – bedelingen die God in deze wereld geordend heeft, die van het allergrootste belang zijn om het hele Woord van God te begrijpen.

De eerste dag – het Lam van God is het Aantrekkingspunt en Middelpunt van de Zijnen (vs. 35-42)

“De volgende dag stond Johannes [daar] weer, en twee van zijn discipelen. En toen hij op Jezus zag, die daar wandelde, zei hij: Zie, het Lam van God!” (vs. 35 + 36).

Nu, in vers 35, volgt de eerste dag in dit beeld van bedelingen, waarop Johannes de Doper geen profetische voorspelling doet over de Heer Jezus – het is de uitdrukking van de verbinding van een hart met de Heer Jezus: “Zie, het Lam van God”. Hij spreekt eenvoudig alleen over de Persoon waarvan zijn hart vervuld was.

Hij had de vorige twee dagen al op de Heer gewezen (vs. 26 en 29). Vanzelfsprekend had zijn getuigenis nog geen resultaat, pas na dit derde getuigenis volgen twee discipelen de Heer Jezus. Hij stond er op die dag ook weer. Is dit niet een aanmoediging voor allen, die het op het hart hebben om getuigenis af te leggen voor de Heer Jezus en geen resultaten zien? Johannes had het niet opgegeven en was de volgende dag terug!

Aanschouwen is intenser dan het zien in vers 291. Johannes de Doper zag het Lam van God die daar wandelde. De Heer Jezus, de ware Mens en de eeuwige God, is hier op aarde, men kan Hem zien. Johannes zag Hem zoals Hij wandelde. Onze aanbidding waard: de Schepper van hemel en aarde gaat hier over deze aarde, over de wegen en door de velden van deze aarde. En Johannes aanschouwt Hem en ziet in Hem de heerlijkheid van het Lam van God en zegt vol aanbidding: “Zie het Lam van God”! Hij laat hier de nazin van vers 29 weg, het gaat alleen over Zijn Persoon. Als het Lam van God kwam de Heer in alle dingen volledig overeen met de gedachten van Zijn God. Dit Lam had God voorzien, Hij had omgezien naar een Lam dat spreekt van volmaakte reinheid (1 Petr. 1:19) en volledige toewijding (Jes. 53:7). Dit is de Persoon die het aantrekkingspunt en het Middelpunt van ons hart is.

Wat trekt de harten het meest naar de Heer toe? Niet noodzakelijkerwijs een abstracte voorstelling van de waarheid, maar wanneer ervaren wordt, welke vreugde en genot en waardering de spreker heeft voor de Persoon die de waarheid is. Dat maakt de grootste indruk op de harten van anderen. Er is geen grotere mogelijkheid tot uitwerking, dan wanneer luisteraars voelen dat de dienaar door de Persoon van de Heer Jezus gegrepen wordt! Johannes de Doper zegt hier minder dan de vorige keer, en toch zegt hij meer! Want de persoon is altijd groter dan het werk dat hij volbrengt.

“En de twee discipelen hoorden hem spreken en volgden Jezus” (vs. 37).

Johannes de Doper heeft niet tot zijn discipelen gepredikt, maar zijn hart was vol van aanbidding voor Christus – en dat was genoeg. En dat is ook vandaag niet anders. Als de Heer Jezus onze harten vult, dan zal wat over onze lippen komt zo zijn, dat anderen er zich tot aangetrokken voelen. Dat is de beste prediking. Dan komen mensen in aanraking met de aantrekkingskracht van het Lam van God. De Heer Jezus is als een magneet, Zijn Persoon is zo groot dat om Hem te zien, hoe Hij hier wandelde als eenvoudig Mens, het hart met aanbidding vervult en de mond ervan doet overstromen.

De Heer Jezus trekt ook de harten van anderen aan. De twee discipelen verlaten hun vorige meester en volgen de Heer Jezus. Dit waren de eerste vruchten van het werk van Johannes de Doper, het altijd naar de Heer Jezus wijzen. Johannes was er niet bedroefd over, dat twee van zijn discipelen hem verlieten, er was geen jaloezie bij hem. Hij was blij dat zijn woorden van aanbidding over het Lam van God de twee discipelen zo sterk aantrok, dat uit hun geloof het volgen voortkwam. Wanneer de Heer Jezus ons hart vervult en wij met gelovigen of ongelovigen spreken, dan zal dat aantrekkingskracht uitoefenen. Zo komen vandaag ook nog discipelen tot de Heer Jezus. Nooit eerder had iemand in opdracht van God anderen om zich heen verzameld, de Heer Jezus is de eerste die gelovigen om Zich heen verzameld. Zo hebben wij ook op deze eerste dag de Heer Jezus als het Middelpunt van de Zijnen.

Wanneer mensen dit doen en anderen om zich heen verzamelen, nemen ze de plaats in van de Heer Jezus. We worden gewaarschuwd voor degenen die de discipelen achter zich aftrekken (Hand. 20:30). Jeremia had zich niet teruggetrokken om een herder achter de Heer te zijn (Jer. 17:16), wat een houding is die ook wij zouden moeten hebben. Harten leiden naar de Heer Jezus is de grootste dienst die we vandaag nog kunnen doen.

De volgorde die hier wordt beschreven – horen en volgen – is vandaag nog steeds geldig (Rom. 10:14 + 17). Het Woord van God wordt gepredikt, we horen dat Woord en dan geloven we. Zonder prediking is er geen geloof.

Een van deze twee discipelen zal Johannes zijn geweest, de schrijver van dit evangelie, de andere was Andréas (vs. 41). Het is in dit evangelie altijd de manier van Johannes om zijn naam te verbergen.

“En Jezus keerde Zich om en zag dat zij Hem volgden, en zei tot hen: Wat zoekt u? En zij zeiden tot hem: Rabbi (wat vertaald wil zeggen: “Meester”), waar verblijft U?” (vs. 38-39).

Ten eerste draait de Heer Jezus Zich om en ziet de twee discipelen Hem volgen. Kende Hij hen? Ze hadden Hem nog nooit gezien en Hij hen ook niet. Maar Hij heeft hen gekend vóór de grondlegging van de wereld! Als iemand vandaag naar de Heer Jezus komt met de vraag van deze discipelen en Hem werkelijk volgt, dan mag ook hij weten dat hij uitverkoren is vóór de grondlegging van de wereld (Ef. 1:4; Rom. 8:29). Hij heeft al lang tevoren geweten, dat eenmaal twee discipelen van Johannes zouden komen en Hem zouden volgen.

Deze twee discipelen ontvangen nu al Zijn aandacht en opmerkzaamheid. Wanneer de Heer Jezus ziet dat harten naar Hem zoeken, zal Hij zich altijd tot hen wenden en hun hartentoestand voor Hem openbaren. Hij kende hun harten, maar Hij beproeft ze nu. Per slot van rekening volgden ze Hem niet, omdat ze een teken van Hem zagen of iets sensationeels met Hem wilden ervaren, maar omdat ze door iemand anders met dit “zie” op Hem opmerkzaam werden gemaakt. Hij vraagt nu om de reden van hun volgen, niet om wie ze zochten, maar om wat ze zochten. In het geval van Maria Magdalena stelt de Heer die vraag niet, hij vraagt haar: “Wie zoekt je?” (Joh. 20:15). Bij haar was het duidelijk om welke Persoon het haar ging.

Ten eerste spreken de discipelen Hem aan als een Rabbi, wat betekent dat zij zichzelf zien als leerlingen aanzien, die van Hem als Leraar willen leren. De Heer Jezus vertelde de Schriftgeleerden en Farizeeën eens, dat alleen Hij recht heeft op deze vorm van aanspraak (Matth. 23:7-8).

Hun verdere antwoord is zeer opmerkelijk: de twee discipelen willen zijn waar Hijzelf is! Dit is de uitdrukking van het zoeken naar gemeenschap met Hem. Is dat ook onze wens? Willen we ook de gemeenschap met Hem hebben en genieten en bij Hem blijven? Het antwoord op de vraag “waar?” is een persoon – de Heer Jezus.

Het is erg leerzaam om na te denken over enkele vragen in het Woord van God, die met een “waar” beginnen:

  • “… maak mij bekend waar U de kudde weidt, waar U die op de middag laat rusten?” (Hoogl. 1:7);
  • “Waar wilt U dat wij heen gaan en toebereidselen maken dat U het Pascha eet?” (Mark. 14:12);
  • “… Waar verblijft U?” (Joh. 1:39).

De uitdrukking die Johannes hier gebruikt voor de vraag van de discipelen: “Waar verblijft U”, wordt vaak vertaald in zijn evangelie als blijven of leven, het is hetzelfde woord in het Grieks. Waar woonde de Heer Jezus? Hij heeft Zelf eens over Zichzelf gezegd: “De vossen hebben holen en de vogels van de hemel nesten; maar de Zoon des mensen heeft geen [plaats] waar Hij Zijn hoofd kan neerleggen” (Matth. 8:20). Als 12-jarige jongen vertelde Hij zijn aardse ouders, dat Hij moet zijn in de dingen van Zijn Vader (Luk. 2:49). Hij was in de tempel geweest; Hij was altijd in wat van Zijn Vader is. Wanneer we tot de Heer Jezus komen, komen we ook tot de Vader.

In de toepassing van dit beeld is dat de tekstplaats waar twee of drie samenkomen tot Zijn naam (Matth. 18:20), waar Hijzelf in ons midden is. Wat zoeken we in de samenkomsten? Als het iets anders of minder is dan de Persoon van de Heer Jezus, dan is dat te weinig! Hij is de Persoon die ons naar deze plaats moet trekken.

“Hij zei tot hen: Komt en u zult het zien. Zij kwamen dan en zagen waar hij verbleef, en zij verbleven die dag bij Hem. Het was ongeveer [het] tiende uur” (vs. 40).

Uit het antwoord van de Heer kunnen we leren hoe we antwoorden moeten op diegenen, die ons vragen waar we heengaan en ons vergaderen: “Kom en u zult het zien” – volkomen duidelijk.

We hebben nog niet de openbare roeping van de discipelen als volgelingen van de Heer, maar een persoonlijke roeping. Noch hier, noch in de officiële roeping van de discipelen hebben we het tijdstip van hun bekering. Ze kwamen naar Hem toe als leden van het gelovige overblijfsel van Israël, die wachtten op de Messias; ze waren al gelovigen. Misschien was de tollenaar Mattheüs de enige van de discipelen, die zijn bekering had ervaren tijdens zijn eerste ontmoeting met de Heer; alle overigen (behalve Judas Iskariot) behoorden tot het gelovige overblijfsel en waren al eerder bekeerd.

Voor de discipelen in die tijd was de oproep om te komen misschien het overbruggen van een letterlijke afstand. Voor ons betekent dit, dat we innerlijke afstanden moeten overbruggen om heel dicht bij Hem te zijn. En het zien is dan de ervaring van Zijn tegenwoordigheid, voor ons vandaag het genot van Zijn tegenwoordigheid persoonlijk en ook in de samenkomsten. Er is deze ene plaats, waar Hij zijn tegenwoordigheid heeft beloofd, waar we echt kunnen ervaren wat het betekent dat Hij in het midden is.

Deze gedachte, om te genieten van de tegenwoordigheid van de Heer, heeft twee aspecten. Aan de ene kant – die vinden we hier – dat de discipelen bij de Heer bleven. In Lukas 24 vers 29 vinden we de andere kant, dat de Heer bij de discipelen blijft. Beide aspecten worden ook gevonden in de brief aan Laodicéa in Openbaring 3 vers 20, waar de Heer de overwinnaar belooft met hem de maaltijd te houden (verg. Luk. 24:29), en hij met Hem (verg. Joh. 1:40).

Andréas en Johannes doen precies wat de Heer Jezus hen heeft gezegd; ze kwamen en bleven die dag bij Hem. Ze gehoorzaamden stap voor stap aan wat Hij hun had gezegd. Deze houding van gehoorzaamheid wordt altijd verbonden met grotere zegen, want de twee bleven niet stilstaan bij het zien, maar bleven bij Hem. Figuurlijk gesproken was deze scène het begin van de gemeente van God op aarde. Het is opvallend dat we hier geen plaatsnaam vinden. Als het gaat om Zijn getuigenis of Zijn verblijfplaats, dan was dat Kapernaüm (Matth. 4:13). Maar nu de discipelen tot Hem komen, is het een onbekende plaats. De wereld kent deze plaats, waar Hij te midden van de Zijnen is, niet.

Overigens, net zoals de discipelen die woorden van de Heer hoorden, zal Hij tegen ons zeggen: “Kom en u zult het zien”! Dan zullen we Hem van aangezicht tot aangezicht zien, zoals Hij is en zullen – om met de woorden van dit vers te spreken – “die dag” bij Hem blijven. Dit zal echter geen tijdslimiet hebben, maar ons eeuwige gelukzalige deel zijn in het huis van de Vader. Daar zullen we bij Hem blijven en nooit meer weggaan. Een gelukkig woord van uitnodiging van onze Heer!

Het is indrukwekkend dat Johannes, die dit evangelie en zijn brieven en De Openbaring op het eiland Patmos rond het jaar 90 schreef, ongeveer 60 jaar na deze gebeurtenissen hier nog precies weet op welk tijdstip op die dag (naar onze tijdrekening 16.00 uur) hij deze ontmoeting met de Heer heeft gehad. Deze ontmoeting moet diepe indruk op hem hebben gemaakt en heeft zijn hele verdere leven gevormd. Dit leidde er dan ook toe, dat hij de Heer Jezus in steeds grotere heerlijkheid leerde kennen, en zo zal dat ook vandaag bij ons het geval zijn.

“Andréas, de broer van Simon Petrus, was een van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren. Deze vond eerst zijn eigen broer Simon en zei tot hem: Wij hebben de Messias gevonden – wat vertaald is: Christus”2 (vs. 41+42).

Er kan van worden uitgegaan, dat de discipelen ook die nacht bij de Heer gebleven zijn, omdat zij pas om 16.00 uur naar onze tijdrekening tot Hem kwamen. Pas de volgende ochtend zoekt en vindt Andreas zijn broer Simon. Wanneer een mens door de Heer Jezus gegrepen is, zoekt hij eerst, boven alle anderen, in zijn naaste omgeving degenen wie hij daarvan kan vertellen. Het was duidelijk dat Andréas, die een dag bij de Heer Jezus had doorgebracht, het verlangen had om de ervaringen die hij had opgedaan niet voor zichzelf alleen te houden, maar deze met zijn eigen broer wilde delen. Een duidelijke aanwijzing op onze verantwoordelijkheid, die eerst in ons eigen gezin, in de buurt ligt. Onze familieleden, onze eigen buren, onze eigen klasgenoten en collega’s moeten eerst gevonden worden, voordat we nadenken over diensten voor de Heer in verre landen.

Interessant dat Simon Petrus hier zo plotseling wordt genoemd met zijn oude en nieuwe naam, alsof de ontvangers van het evangelie hem al kenden. En inderdaad is dat ook zo, omdat dit evangelie heel laat werd geschreven en Petrus bekend was door de andere evangeliën en de gebeurtenissen in Handelingen. God gaat er altijd vanuit, dat we ook overwegen wat Hij ons in andere delen van Zijn Woord over personen vertelt; we moeten afzonderlijke delen van het Woord van God nooit geïsoleerd bekijken.

Het is opvallend dat Andréas nu niet spreekt over de Heer als het Lam, zoals hij het van Johannes de Doper had gehoord, maar over de Messias. Het Lam is zonder twijfel een hogere kant van Zijn persoon dan dat van de Messias. Lam van God is wereldomvattend in zijn betekenis, en de Messias heeft een beperkte verwijzing naar Israël. Deze term Messias verschijnt alleen in Daniël 9 vers 25 + 26 in het Oude Testament. Andréas heeft deze hogere zijde van Zijn persoon nog niet echt begrepen. Ze blijven nog bij dat, wat ze van Hem wisten, maar later worden ze verder geleid, omdat ze van Hem liefhadden. In ieder geval kon Andréas niet zwijgen over de diepe indrukken die hij op die ene dag van de Heer Jezus gekregen had.

Deze discipelen hadden ook begrepen dat nu Degene op aarde was, van wie de oudtestamentische geschriften getuigd hadden. Ze hadden de Messias gevonden en ze waren Hem gevolgd – zonder te weten wat daarmee voor hen verbonden was aan haat en vervolging van hun eigen volksgenoten tot aan de martelaarsdood toe! We kennen onze toekomst ook niet, maar wanneer we de Heer hebben gevonden, is er niets beters, heerlijkers, hogers voor ons! Zouden we Hem willen volgen, zelfs als de wolken in onze dagen en onze landen al een beetje donkerder worden – Hij is het waard! Hij heeft ons liefgehad en Zijn leven voor ons gegeven.

“Hij leidde hem tot Jezus. Jezus zag hem aan en zei: Jij bent Simon, de zoon van Jona, jij zult Kefas heten – wat vertaald wordt: steen” (vs. 43).

In dit verhaal begint Andréas aan een activiteit die we nog twee keer in het evangelie van Johannes vinden: hij leidt individuen naar de Heer Jezus (Joh. 6:8; 12:20-22). Wat zal hij gevoeld hebben, toen duizenden zich op een dag bekeerden door de prediking van zijn broer Petrus, die hij hier naar Jezus leidt? Maar zo zijn de bekwaamheden en taken van elk afzonderlijk verschillend – beide zijn later door de Heer geroepen als vissers van mensen (Mark. 1:16+17, Luk. 5:1-11).

Tweemaal wordt in dit vers de naam van Jezus genoemd, en beide keren staat in het Grieks het lidwoord ervoor: “Hij leidde hem naar de Jezus. De Jezus zag hem aan …”. Zo wordt de persoon van de Heer Jezus benadrukt en naar voren gebracht als Degene die hier het Middelpunt is, het centrale Onderwerp.

De Heer Jezus zag Petrus aan. Wat zal dat voor een blik van liefde zijn geweest! Hij beschouwt hem als iemand die Hij kent – wiens verleden Hij kent, wiens aanwezigheid Hij kent en wiens toekomst Hij kent. Na verloop van ongeveer drie en een half jaar lezen we nog een keer dat de Heer Jezus naar Petrus kijkt (Luk. 22:61). Dat was toen hij Hem verloochend had en de Heer Jezus kort voor Zijn dood stond. Toen Petrus ten einde raad was, keek de Heer Jezus hem ook aan. Dat moet ook een blik van liefde van de Heiland zijn geweest, die Petrus geheel deed ineenstorten – dat was genoeg.

De Zoon van God kent het verleden, het heden en de toekomst van ieder mens. “Jij bent Simon”, dat is tegenwoordig; “de zoon van Jona,” dat is verleden of afkomst; “Jij zult Kefas heten”, dat is de toekomst. De naam van Kefas of Petrus (steen) wordt hem hier gegeven, maar de betekenis hiervan is hier nog steeds toekomstig, het is een profetische uitspraak voor een latere tijd. Blijkbaar werd Petrus nooit zo genoemd, tot aan de gebeurtenis in Mattheüs 16 vers 17+18. Dat is dan de inlossing van de belofte hier uit Johannes 1.

Met deze naam Kefas duidt de Heer aan, dat Petrus zelf en alle ware gelovigen met hem eenmaal als levende stenen tot het gebouw van God zouden worden ingevoegd (1 Petr. 2:5). Het is een prachtige overeenstemming met het karakter van deze eerste dag, waar de Heer Jezus het Aantrekkingspunt van de Zijnen is, dat hier het bouwen van de gemeente al is aangegeven. Een eenvoudige verklaring, maar met een diepe betekenis! De betekenis met betrekking tot de bedeling van dit gedeelte staat al in deze eenvoudige zin. Het bouwen van de gemeente is hier nog niet begonnen, dat was bij dit gesprek nog toekomstig. Pas toen de Heer Jezus na het volbrachte werk verheerlijkt werd, begon Hij Zijn gemeente te bouwen, niet eerder.

Het geven van legitieme namen betekent autoriteit hebben. Hier was Iemand, die werkelijk het goddelijke recht heeft om een ​​nieuwe naam te geven; en met deze naamgeving zijn aanspraken op de persoon en zijn leven verbonden. Satan heeft zich deze aanspraak ten onrechte aangematigd. Denken we bijvoorbeeld aan de door hem gebruikte koning Nebukadnezar in Daniël 1 vers 6+7, waar hij Daniël en zijn vrienden nieuwe namen liet geven. Deze nieuwe namen stonden allemaal in verbinding met de afgoden van de Babyloniërs. Dit zou hun nieuwe doel in het leven moeten zijn, en daardoor zouden ze voor de doeleinden van Satan in beslag genomen worden. Een ander voorbeeld is Adam, die in het paradijs de autoriteit van God kreeg om namen te geven aan alle dieren (Gen. 2:19+20). Hij had dat recht helemaal niet uit zichzelf, maar het werd hem door God gegeven. God wilde daarmee laten zien, wat Hij aan wijsheid en onderscheidingsvermogen in de mensen gelegd had, waardoor hij in staat was om elk dier de juiste naam te geven. Helaas heeft de mens door de zondeval deze hoge positie weer verloren!

In dit gedeelte worden drie Hebreeuwse termen gebruikt (Rabbi, Messias en Kefas), die allemaal in het Grieks moeten worden vertaald voor de ontvangers van dit evangelie. Wanneer we met mensen spreken die onze woordenschat niet gewend zijn, moeten we woorden gebruiken die ze kunnen begrijpen. In alle drie de vertalingen gebruikt de Heilige Geest een andere wijze van uitdrukken: “wat vertaald wil zeggen”, “wat vertaald is”, “wat vertaald wordt”. Maar in alle drie gevallen is het tegenwoordige tijd, geen verschillende tijdsvormen, waaruit een bijzondere uitleg kan worden afgeleid.

De officiële roeping van de discipelen tot het dienen kwam later in Galiléa, en we vinden ze in de andere drie evangeliën. Hier in het evangelie van Johannes tot het begin van hoofdstuk 4, hebben we de activiteiten van de Heer Jezus, die chronologisch vóór de in de andere evangeliën beschreven bediening van de Heer plaatsvonden. Deze gebeurtenissen hier worden helemaal niet genoemd in de andere evangeliën, ze beginnen met de beschrijving van het openbare optreden van de Heer wat de tijd betreft ongeveer pas met de gevangenname van Johannes de Doper. Hier hebben we persoonlijke aanspraken van de Heer op de discipelen vóór hun roeping om Hem te volgen.

De Heer Jezus draagt verschillende titels en onderscheidingen in deze verzen. Ten eerste, als het Lam van God is Hij het enige Middelpunt en Aantrekkingspunt van onze harten. Dan wordt Hij de Meester genoemd; daarna als Messias, de Vervuller van de oudtestamentische beloften. En tenslotte is Hij ook de Bouwmeester, die levende stenen toevoegt aan het huis van God. En in het volgende gedeelte is Hij de Gids die in de woestijn de weg voor de Zijnen is.

* * *

NOTEN:
1. In het Duits worden er twee verschillende woorden gebruikt voor het ‘zien’. In vers 29 is dat ’sieht’ en in vers 36 ‘hinblickend’. ‘Hinblicken’ is intensiever dan ‘sehen’. In de Nederlandse vertaling is dat onderscheid niet te zien, maar het woord ‘aanschouwen’ zou dicht in de buurt komen. Johannes ziet op de Heer Jezus met aanbiddende bewondering zou je kunnen zeggen.
2. Dit is Gezalfde.

 

Wordt D.V. vervolgd.

Achim Zöfelt, © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 12.06.2017. [Samenvatting van Bijbelconferentie]

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW