Bijbelgedeelte: Johannes 1 vers 19-28
Het getuigenis van Johannes de Doper
“En dit is het getuigenis van Johannes, toen de Joden priesters en Levieten uit Jeruzalem <naar Hem toe> gezonden hadden om Hem te vragen: Wie bent U?” (Joh. 1:19).
In dit gedeelte staat de dienst en het getuigenis van een begenadigde dienaar voor ons. In vers 6 zagen we dat Johannes de Doper door God gezonden was. Wanneer God iemand zendt, heeft hij een speciale missie en het leven van deze Johannes wordt verteerd in de vervulling van zijn opdracht (Hand. 13:25). Alles wat God hem had opgedragen om te doen, heeft hij vol toewijding vervuld. Hij was een brandende en schijnende lamp (Joh. 5:35), innerlijk brandend voor Zijn Heer, en daarvan naar buiten schijnend.
We hebben in de verzen 6 tot en met 8 al gezien dat de bediening van Johannes de Doper hier in het Evangelie van Johannes een enigszins ander karakter heeft dan in de andere evangeliën. Hier getuigt hij van de heerlijkheid van het Lam, dat bereid was om te worden geofferd om de zonde van de wereld weg te nemen en God oneindig daarin te verheerlijken.
We hebben hier het getuigenis van Johannes de Doper gedurende drie opeenvolgende dagen, en het wordt niet beschreven als drie getuigenissen, maar als het getuigenis van één samenhangend geheel; hij trekt zichzelf terug, hij beschrijft het werk van de Heer (Joh. 1:29), en hij maakt de persoon van de Heer groot voor de gelovigen (Joh. 1:36). Daarbij is het opvallend dat hij Jezus op elk van deze drie dagen ziet, en dit zien wordt steeds intensiever beschreven. Op de eerste dag kunnen we alleen maar opmaken uit de zin in vers 26, dat hij Hem zag; op de volgende dag ziet hij Jezus naar hem toe komen en de daarop volgende dag ziet hij Jezus. Hij stond de hele tijd voor zijn ogen en vulde zijn hart, waardoor hij zichzelf terugtrok. Mochten we daarvan leren.
Een karakteristiek kenmerk van Johannes de Doper was, dat telkens als er een gelegenheid was, hij zichzelf terugtrok en de persoon van de Heer op de voorgrond plaatste. Wanneer hem wordt gevraagd, getuigt hij van de waarheid, maar in deze verzen zien we dat zijn antwoorden steeds bescheidener worden: “Ik ben de Christus niet” – “Ik ben het niet” – “Nee”. Zo handelt een dienaar die niet over zichzelf wil spreken, maar over de Persoon om Wie het gaat. Johannes was slechts een stem, een werktuig. En als hij in vers 26 niet naar zijn persoon, maar naar zijn bediening wordt gevraagd, antwoordt hij met slechts één zin: “Ik doop met water”, en komt dan onmiddellijk terug naar zijn eigenlijke thema, de Persoon van de Heer Jezus te spreken. Wat een voorbeeld voor ons allemaal, in dienst van onze Heer niet over onszelf te praten, maar om van Hem te getuigen, die als Enige het waard is om voor de harten te gesteld te worden.
“En hij beleed en loochende het niet; en hij beleed: Ik ben de Christus niet” (Joh. 1:20).
Het is duidelijk, dat het getuigenis van Johannes de Doper de aandacht trok. De vraag ontstaat wie deze man eigenlijk is, en dat alleen is al een zeker antwoord op zijn getuigenis. Ten eerste moeten de gezonden priesters en Levieten hem vragen wie hij was. Uit zijn antwoord kunnen we zien, dat deze afgezanten dachten dat hij de Christus zou kunnen zijn. Je moet je toch verwonderen hoe weinig ze hun eigen geschriften kenden, want Johannes de Doper kwam uit het hogepriesterlijke geslacht en niet uit de koninklijke lijn, waaruit de Christus was beloofd.
Een beetje verbazingwekkend is het antwoord van Johannes, want het is geen direct antwoord op de vraag. Ze hadden zeker niet verwacht, dat hij hun vraag “Wie bent u?” daarmee beantwoorden zou door wie hij niet is (verg. Joh. 3:28). Deze man was buitengewoon groot (Matth. 11:11), maar hij trekt zich volledig terug.
In de eerste drie evangeliën hebben we de boodschap van Johannes de Doper aan de mensen vóór Zijn doop; het getuigenis van Johannes de Doper in dit eerste hoofdstuk van het evangelie van Johannes vond pas plaats na de doop van de Heer Jezus (verg. Joh 1:33). Hij was waarschijnlijk de enige die ooit wist, dat de Heer Jezus de Christus is. En hij was zo vervuld van de heerlijkheid van deze Persoon, dat hij onmogelijk op zichzelf kon wijzen. En hier richt zijn getuigenis zich waarschijnlijk niet op het volk als zodanig, maar op hun religieuze leiderschap.
“En zij vroegen hem: Wat dan? Bent u Elia? En hij zei: Ik ben het niet. Bent u de profeet? En hij antwoordde: Nee” (Joh. 1:21)
Deze tweede vraag “Bent u Elia?” is helemaal niet zo gemakkelijk te beantwoorden. De Heer Jezus zegt in Mattheüs 17 vers 11-13 van Johannes de Doper, dat Elia al gekomen is en dat ze aan hem gedaan hadden wat ze wilden, dat wil zeggen dat ze hem vermoord hadden. En in Mattheüs 11 vers 13-14 zegt Hij over Johannes de Doper dat hij Elia is die zal komen (verg. Luk. 1:15-17). En zelfs in Maleachi 4 vers 5 wordt tenminste voor een deel van Johannes de Doper gesproken, wanneer daar Elia de profeet wordt aangekondigd.
Ook de Heer Jezus Zelf zegt over Johannes de Doper dat hij Elia is, en Johannes verwerpt het hier en zegt: “Ik ben het niet”. De verklaring voor deze schijnbare tegenstrijdigheid lijkt te zijn, dat de Heer Jezus niet slechts één keer komen zou. Hij is een eerste keer in verachting en nederigheid gekomen, en daarvan was Johannes de Doper de Voorloper, de stem van een roepende. Maar na Maleachi 3 zal de Heer Jezus opnieuw komen met grote macht en heerlijkheid, en dan zal Elia weer voor Hem uitgaan, echter niet Johannes de Doper. Hij was ten dele Elia, maar wanneer de Heer Jezus in heerlijkheid verschijnt, dan zal Johannes de Doper niet vóór hem gaan, maar Elia.
Dus het antwoord van Johannes de Doper hier is waar. Wat betreft de eerste komst van de Heer in nederigheid, was Johannes de Doper niet Elia. Maar wat betreft Zijn komst in heerlijkheid, daar zal weer een Elia komen, maar dat zal een andere persoon zijn.
Op de vraag of hij de profeet is, antwoordt Johannes de Doper slechts met een ‘nee’. De priesters en Levieten verwijzen hier kennelijk naar Deuteronomium 18 vers 15-19, waar de profeet werd aangekondigd naar wie het volk moest luisteren. Deze beloofde profeet is veel meer dan een profeet, het is uiteindelijk een profetie voor de Heer Jezus. Later in dit evangelie wordt door de Heer Jezus verteld, dat Hij deze profeet heeft aangekondigd (Joh. 6:14; 7:40). De vervulling van deze aankondiging is daarom de Heer Jezus zelf.
Het is opvallend dat de uitgezonden priesters en Levieten verschillen in hun vragen tussen Christus en de Profeet. Ze splitsten dat op en maakten er twee personen van. Ze maken daarmee duidelijk, hoe verkeerd hun gedachten waren. In zijn toespraak in de zuilengang van Salomo, verwijst de apostel Petrus naar dit woord in Deuteronomium 18 en past het heel duidelijk toe op de Heer Jezus (Hand. 3:22). Hij verbindt bewust het getuigenis over de Profeet met de persoon van Christus.
Nog tweemaal wordt in dit evangelie op deze scène gezinspeeld. In Johannes 5 vers 33 vinden we het oordeel van de Heer daarover, en Hij zegt: Johannes getuigde van de waarheid. In Johannes 10 vers 41 vinden we het oordeel van mensen, en zij zeggen: alles wat Johannes van Hem zei, was waar – Er kan geen betere bevestiging zijn van het getuigenis van een dienaar!
“Zij zeiden dan tot hem: Wie bent u? opdat wij antwoord geven aan hen die ons hebben gezonden. Wat zegt u van uzelf? Hij zei: Ik ben [de] de stem van een roepende in de woestijn: ‘Maakt de weg van [de] Heer recht!’, zoals de profeet Jesaja heeft gesproken” (Joh. 1:22,23).
In antwoord op deze navraag, noemt Johannes de Doper nog steeds niet zijn naam. Hij neemt geen naam aan om maar geen grootheid te tonen. Hij citeert hier een passage uit de profeet Jesaja (Jes. 40:3), die duidelijk maakt hoe de toestand van het volk was – een woestijn. Uit Markus 1 vers 4 weten we dat hij in de woestijn optrad; en als hij het overblijfsel wilde oproepen om zich af te scheiden van het onboetvaardige deel van het volk, dan moest hij zelf ook de positie van een afgezonderde innemen. Daarom houdt hij zich niet in het centrum van het Joodse systeem op, maar in de woestijn.
Twee vragen worden hem gesteld: “Wie bent u?”, “Wat zegt u van uzelf?” Op deze twee vragen geeft hij een antwoord: “Wie bent u?” Een stem – hij klinkt en verdwijnt weer langzaam. Wat een nederigheid! Johannes was slechts een stem – de Heer Jezus is het eeuwige Woord (Joh. 1:1). Wat overblijft van de stem is de boodschap, en de overbrenger van de boodschap verdwijnt weer. Het zou een goed idee voor ons zijn om eens na te denken over de vraag, of de autoriteit van Johannes zo groot was, omdat hij zo nederig was! “Wat zegt u?” Maak recht de weg van de Heer. Zouden de Joden de weg van de Heer gewoon recht kunnen maken? Het betekent dat de toehoorders in hun hart een rechte baan voor de Heer moeten maken, zij zouden innerlijk in hun hart de komst van de Heer moeten voorbereiden, zodat zij Degene, die Johannes aan hen heeft aangekondigd, zouden aannemen.
“En zij waren gezonden uit de Farizeeën” (Joh. 1:24).
Dit korte vers onthult een groot contrast: Johannes de Doper trekt zich volledig terug en doet helemaal niets uit zichzelf, en de Farizeeën waren degenen die graag zoveel mogelijk van zichzelf wilden maken (Matth. 23:13 e.v.). Misschien wordt in dit vers een tweede groep aangeduid, want de priesters van vers 19 waren immers nauw verbonden met de Sadduceeën; en het is denkbaar, dat de Farizeeën hier een tweede groep Joden hebben uitgezonden. Aan de andere kant verwijzen ze in hun vraag in vers 25 rechtstreeks naar de antwoorden die Johannes eerder had gegeven, dat hij niet de Christus, niet Elia en ook niet de profeet is, zodat men bij hen niet noodzakelijkerwijs aan een tweede groep afgezanten denken moet.
“En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom doopt u dan, als u de Christus niet bent, noch Elia, noch de profeet? Johannes antwoordde hun en zei: Ik doop met water; midden onder u staat [Eén] Die u niet kent, Die na mij komt; ik ben niet waard Zijn schoenriem los te maken” (Joh. 1:25-27)
Met deze navraag richten ze zich op welk gezag Johannes de Doper eigenlijk bezat, toen hij doopte, zonder de Christus of Elia te zijn. Het antwoord dat Johannes op de gestelde vraag geeft, gaat aan de ene kant helemaal niet echt in op deze vraag en lijkt aan de andere kant vanzelfsprekend. Maar de reden lijkt te zijn dat hij zinspeelt op het verschil tussen zijn doop en de doop van de Heer Jezus, die niet met water doopt maar met de Heilige Geest (Joh. 1:33). De doop van Johannes zou in het koninkrijk van de Heer Jezus op deze aarde zijn ingevoerd; dat was zijn dienst om de mensen tot berouw en aanneming van hun Messias te leiden. In tegenstelling hiermee, leidt de christelijke doop tot een compleet andere grond en maakt verbinding met een gedode en opgestane Heer. Het grote onderscheid tussen deze twee dopen maakt de gebeurtenis in Handelingen 19 vers 3-6 duidelijk. De doop met water is een handeling met een uiterlijk karakter, de doop met de Heilige Geest een handeling aan de innerlijke mens.
Johannes vond zichzelf niet waardig om de nederigste slavendienst van de Heer te doen. Als de grootste geboren onder de vrouwen zichzelf niet waardig achtte voor deze laagste slavendienst, hoe groot moet dan de Komende Zelf zijn! Dit vers toont ons de waardigheid van de Persoon van de Heer, en in vers 33 vinden we de grootheid van Zijn gave!
Dat Johannes de Doper de afgezanten voorhield, dat onder hen Iemand stond die zij niet kenden, was al een scherp antwoord en een verpletterend oordeel over hun toestand. Het kennen hier betekent niet het kennen van een persoon, zoals men gewoonlijk zegt, dat men iemand kent, maar het gaat veel verder en betekent het bestaan van een innerlijke, geestelijke betrekking (Joh. 10:27). Niet alleen waren de Joden geestelijk vruchteloos voor God, maar ze waren in een toestand van geestelijke niet-verbondenheid met God, ze waren in een dode toestand wat betreft hun betrekking tot Christus en tot God (Joh. 8:19; Matth. 25:12).
Dit verhaal vond plaats na de doop van de Heer Jezus door Johannes de Doper (verg. Joh. 1:33). Na deze doop had Johannes de Heer Jezus minstens veertig dagen niet gezien (Mark. 1:9-13). Hij had Hem gedoopt, hij had het wonderbare getuigenis uit de hemel over Hem gehoord, en toen werd de Heer Jezus door de Geest naar de woestijn geleid. En nu zag Johannes Hem weer midden onder de Joden staan – maar de Joden kenden Hem niet.
“Midden onder u” betekent hier niet, dat de Heer Jezus het middelpunt was, maar dat Hij ergens in de menigte onder hen was. Hij werd uiterlijk als een mens bevonden (Fil. 2:7), Hij zag er uit als alle anderen. Zelfs toen Judas Hem verried, moest hij de soldaten door deze verraderlijke kus een hint geven.
“Dit gebeurde in Bethanië, over de Jordaan, waar Johannes doopte” (Joh. 1:28)
Het is belangrijk op te merken dat de hier vermelde plaats Bethanië niet dezelfde plaats is als Bethanië, waar Maria, Martha en Lazarus woonden (Joh. 11:1). Dit Bethanië hier lag aan de woestijnzijde van de Jordaan (verg. Joh. 10:40).
Wordt D.V. vervolgd.
Achim Zöfelt, © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 19.03.2017. [Samenvatting van Bijbelkonferentie]
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW