Bijbelgedeelte: Johannes 1 vers 14-18
Het Woord is vlees geworden
“En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van een eniggeborene van een vader) vol van genade en waarheid” (Joh. 1:14).
Dit vers begint met “en”; vers 1 kon zo niet beginnen, vers 4 kon zo ook niet beginnen, omdat we daar in de eeuwigheid waren zonder begin. Maar nu hebben we een tijdstip, waar iets is veranderd. In de eerste verzen van dit hoofdstuk hebben we gezien, wat de Heer Jezus was, en in dit vers vinden we nu wat Hij werd. De Heer Jezus werd niet bij Zijn menswording het Woord; als het Woord was Hij in eeuwigheid bij God. Maar nu wordt dit eeuwige Woord vlees, in totaliteit een mens naar geest (Joh. 13:21, 19:30), ziel (Mark. 14:34) en lichaam (Hebr. 10:5). De Heer Jezus is “aan de mensen gelijk geworden (Fil. 2:7); Hij was volkomen Mens met menselijke gevoelens, Die alles aangenomen heeft wat verbonden is met de beperkingen van de natuur van het mens zijn; Hij heeft een menselijke ziel en een menselijke geest en toch heeft Hij, ook als werkelijk Mens, nooit opgehouden God te zijn. Hij werd wat Hij nooit was geweest zonder op te houden dat te zijn, wat Hij van eeuwigheid aan was – Zijn naam zij geprezen!
Hier wordt het grootste wonder beschreven dat ooit bestaat: Jezus Christus werd Mens! Met betrekking tot de Heer Jezus spreekt de uitdrukking van vlees niet alleen over Zijn lichaam, maar ook over zondeloosheid, vlees in zijn edelste vorm, een totaal andere betekenis dan in vers 13. Een Persoon Die voor eeuwig God was en is, Die dan Mens werd en volkomen zondeloos en onberispelijk op deze aarde leefde. “… en in Hem is geen zonde” (1 Joh. 3:5); “Hij Die geen zonde heeft gedaan” (1 Petr. 2:22); “… Die geen zonde gekend heeft” (2 Kor. 5:21). De Heer Jezus is “dat Heilige dat geboren zal worden” (Luk. 1:35), door God verwekt en geboren uit een vrouw .
Vraag: Waarom wordt van de Heer Jezus niet gezegd, dat Hij Mens werd?
Antwoord: Er is geen tegenstelling tussen mens en vlees, maar vlees beschrijft niet alleen de persoon, maar de natuur van de zaak, zoals het werkelijk is. De Heer Jezus werd van nature vlees; hiermee wordt de natuur van Zijn menselijk bestaan aan ons voorgesteld. Anders zou het ook de indruk kunnen wekken, dat Hij als Mens ophield God te zijn.
De Heer Jezus werd nu ook iets, wat Hij voorheen niet was. Vlees te worden of in het vlees komen, was exclusief voor Hem. Paulus beschrijft het zo, dat Hij in het vlees werd geopenbaard (1 Tim. 3:16); Hij nam deel aan vlees en bloed (Hebr. 2:14). Niemand van ons kan zeggen, dat hij in het vlees is gekomen, omdat we niet anders konden dan in het vlees komen. We hebben ouders en grootouders en andere voorouders die allemaal in het vlees waren; maar met betrekking tot de Heer Jezus is dat een absoluut uniek karakter. Wat betekende het voor de Heer Jezus vlees te worden? Hij heeft Zich tot niets gemaakt, Zichzelf ontledigd (Fil. 2:7). Een oud dorpshoofd van een klein dorp in het oosten van Kameroen verbaasde zich jaren geleden erover, dat een zendelingen-echtpaar uit Noord-Amerika duizenden kilometers met veel ontberingen had afgelegd om hem en zijn dorp een paar dagen te bezoeken. Gods Zoon is van veel verder dan een paar duizend kilometer gekomen; Hij bleef veel langer dan slechts een paar dagen; Hij had geen metgezel; Hij kwam uit de heerlijkheid van God als Mens in deze wereld; Hij leefde meer dan 33 jaar onder ons, diende ons en nam deel aan alles, wat wij mensen in deze tijd hadden meegemaakt; als de zondeloze zag Hij zoveel, wat Hem diep smartte!
Het “heeft onder ons gewoond” kan ook vertaald worden met “in een tent gewoond”; in het Engels en Nederlands wordt aangegeven dat het ook vertaald kan worden als “getabernakeld”, wat doet denken aan de Tabernakel in het Oude Testament tijdens de woestijnreis. Daar, in het Heilige der Heiligen, was de Ark van het Verbond bedekt met puur goud, een prachtig beeld van de Heer Jezus, God en Mens in één Persoon. Het hout is daarbij een beeld van Zijn mensheid en het zuivere goud is een beeld van Zijn godheid. Terugkijkend op deze tijd van de woestijnreis, liet God David, door de profeet Nathan, vertellen: “… maar Ik ben in een tent, in een tabernakel rondgetrokken. Heb Ik ooit, overal waar Ik met de Israëlieten rondtrok …” (2 Sam. 7:6,7). En net zoals God toen bij het aardse volk van Israël in de woestijn woonde, zo lezen we nu dat het Woord onder ons woonde. Van buitenaf was de tabernakel niet erg aantrekkelijk, maar het interieur was vol van heerlijkheid. Zo lezen we ook van de Heer Jezus, dat Hij uiterlijk onaantrekkelijk was voor mensen (Jes. 53:2), maar wanneer we denken aan Zijn innerlijke karaktertrekken, waren ze vol met heerlijkheden. Bovendien herinnert deze uitdrukking “heeft onder ons gewoond” ons er ook aan, dat Zijn verblijf op deze aarde tijdelijk was.
De Heer Jezus verscheen niet alleen aan sommige mensen in bepaalde situaties, Hij was niet alleen een verschijning, maar Hij was een werkelijk Mens Die hier op aarde zonder onderbreking onder ons, mensenkinderen, geleefd heeft. Ook deze waarheid wordt aangevallen, alsof de Heer Jezus niet echt een Mens was geweest. Reeds in de tijd van Johannes waren al verleiders die “Jezus Christus als in het vlees gekomen” (2 Johannes 7; 1 Johannes 4:3) niet erkenden. Maar de Heer Jezus bevestigt dit Zelf en noemt Zichzelf “een Mens Die tot u de waarheid heeft gesproken’ (Joh. 8:40, verg. ook 1 Tim. 2:5).
Dus leefde Hij onder ons, mensen, maar dan volgt tussen haakjes nog een persoonlijk voorwoord, waarmee dan een andere groep mensen bedoeld moet zijn. Met het “wat wij aanschouwd … hebben”, worden dan de gelovigen bedoeld, in eerste instantie hier de apostelen (1 Joh. 1:1). De apostelen konden Zijn heerlijkheid aanschouwen (zie Petr. in Matth. 16:16); je kunt je letterlijk voorstellen, hoe de oud geworden apostel Johannes bij het schrijven van deze woorden onderbreekt – meer dan zestig jaar zijn mogelijk verstreken sinds de tijd waarover hij hier schrijft -, en nu is hij gedwongen te schrijven over wat er in al die jaren steeds dierbaarder aan de Persoon van zijn Heer geworden was, en hoe Hij nu voor zijn innerlijke ogen stond. De eeuwige God was zo dichtbij hem geweest, dat je Hem zien en horen kon, ja Hem zelfs kon aanraken!
Zijn onmiddellijke heerlijkheid was verborgen onder de mantel van de gestalte van een Knecht, en toch straalde deze goddelijke heerlijkheid in veel details door dit menselijk gewaad, en het oog van het geloof zag deze stralen van goddelijke heerlijkheid in deze Mens geworden Zoon. Het is juist het evangelie van Johannes dat laat zien, hoe deze heerlijkheid werd geopenbaard (Joh. 2:11; 11:4). Juist in Zijn leven in nederigheid als Mens hier op aarde, werd zichtbaar wat de ware heerlijkheid van deze geweldige Persoon is. Het aanschouwen van deze heerlijkheid betekent een geïnteresseerde en bewonderende beschouwing van de grootheid en schoonheid van deze Mens, Die in Zijn relatie tot de Vader uniek is. Het mooiste wat we aan de Heer Jezus kunnen ontdekken, is dat, wat de Vader in Zijn Zoon waardeert en ons wil laten zien.
Het is interessant in dit verband, dat juist Johannes niet spreekt over de verheerlijking van de Heer op de heilige berg (2 Petr. 1:16-18); daar ontving de Heer eer en heerlijkheid van Zijn Vader als een vooruitblik van Zijn heerlijke grootheid in Zijn verschijning in het 1000-jarige koninkrijk. Maar hier wordt een andere soort heerlijkheid bedoeld, namelijk dat in de Mens Jezus Christus iets van God zichtbaar wordt, zoals Hij is. De openbaring van God voor de mensen was alleen mogelijk door de eniggeboren Zoon. Dit gaat verder dan wat we in de andere evangeliën vinden. In de schepping heeft God door Zijn Zoon Zijn goddelijkheid bewezen (Rom. 1:20), en in de menswording van de Heer Jezus heeft God door Zijn Zoon Zijn godheid geopenbaard (Kol. 1:19).
De Heer Jezus is ook de Eerstgeborene; bij deze titel zijn er nog andere naast Hem, van wie Hij echter in rangorde de grootste is (zie Kol 1:15; Kol. 1:18, Hebr. 1:6, Rom. 8:29). Hier wordt Hij echter voorgesteld als de Eniggeborene, en daar staat Hij alleen voor ons in Zijn relatie tot de Vader. En deze relatie werd zichtbaar in het vleesgeworden Woord. Eniggeborene benadrukt Zijn uniekheid (Joh. 1:4,18; 3:16,18; 1 Joh. 4:9). Het is interessant, dat ook met betrekking tot Izak gezegd wordt, dat Abraham de eniggeborene offerde (Hebr. 11:17). Dus deze uitdrukking heeft helemaal niets met de geboorte te maken.
En in deze ene wonderbare Persoon gingen genade en waarheid in volkomen eenheid gepaard. God openbaart Zichzelf in de Mens geworden Zoon op een nieuwe wijze: niet als een veeleisende God, maar vol van genade en waarheid. Genade is de activiteit van goddelijke liefde te midden van het kwaad, en de waarheid is hoe alle dingen in werkelijkheid voor God zijn (W. Kelly). Genade komt altijd eerst; de liefde van God heeft ons een volledige mate van genade gegeven – maar niet ten koste van de waarheid. De openbaring van genade wordt meer gevonden in de tekenen en wonderen die de Heer heeft gedaan, en de openbaring van de waarheid meer in Zijn woorden die Hij heeft gesproken (“Ik ben …“).
Het is hier dezelfde volgorde als in vers 17: eerst genade en dan waarheid. Genade is het vermogen om de waarheid te accepteren en zich zelfs erin te verblijden. De waarheid is de openbaring van de gedachten van God, maar we hebben genade nodig om deze waarheid te bevatten.
“(Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen en gezegd: Deze was het van Wie ik zei: Hij die na mij komt, is mij vóór [1], want Hij was eerder dan ik.)“ (Joh. 1:15).
Weer volgt na een beschrijving van het eeuwige Woord een getuigenis van Johannes de Doper, zoals in de verzen 6 en 7. Dit getuigenis wordt uitgesproken in de tegenwoordige wijs, omdat het ook vandaag nog steeds geldig is. Johannes de Doper was een goede en getrouwe getuige; hij stelt zichzelf niet op de voorgrond, maar spreekt over Hem, van Wie hij vervuld is. Een getuigenis betreft iets, wat een feit is, wat aan de hand van feiten wordt betuigd. Johannes heeft niet over gedachten gespeculeerd, maar hij betuigde feiten. En zijn getuigenis heeft ook een bijzondere intensiteit, die wordt benadrukt door het roepen en spreken. Hij drukte zijn gedachten uit met bijzondere nadruk en kracht.
Nadat in vers 14 beschreven werd, hoe het eeuwige Woord Mens werd, wordt er onmiddellijk aan toegevoegd dat we nooit moeten vergeten dat Degene Die als een Mens naar de aarde kwam, ook als Mens de voorrang heeft. Johannes de Doper is waarschijnlijk een half jaar vóór de Heer Jezus geboren, de Heer Jezus kwam dus qua tijd ná hem, en toch heeft Hij de voorrang boven hem. Waarom moet Hij de voorrang hebben? Omdat Hij eerder was dan Johannes. De Heer Jezus zegt later over zichzelf: “Vóór Abraham werd, ben Ik” (Joh. 8:58). Hij kwam naar deze aarde als Mens, maar dat was niet Zijn aanvang – Hij was er al lang geleden, Hij is eeuwig. Daarom treedt hier Johannes de Doper terug en laat al het licht vallen op de heerlijkheid van deze unieke Persoon.
In vers 30 herhaalt Johannes de Doper dit getuigenis bij een latere gelegenheid nog eens, en zijn getuigenis blijft precies hetzelfde. Als we iets over de Heer Jezus zeggen, moeten we altijd hetzelfde zeggen, het moet altijd hetzelfde getuigenis blijven.
“Want uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, en wel genade op genade” (Joh. 1:16).
In dit vers spreekt Johannes de Evangelist nu. En als hij hier ‘wij’ zegt, dan bedoelt hij in eerste instantie de apostelen, net als het tussen haakjes in vers 14 staat. Maar het is niet beperkt tot de apostelen wat hij hier zegt, het is ongetwijfeld ook van toepassing op ons.
Een zeer waardevol woord! In de Griekse tekst staat hier genade anti genade; we hebben een genade ontvangen in plaats van een andere genade. Anti betekent niet in de eerste plaats tegen, maar in plaats van. De Antichrist is niet iemand die alleen tegen Christus is, maar in Zijn plaats treedt.
De ene genade van de Heer vervangt de andere. Hoezeer hebben we deze genade nodig! De genade die we vandaag nodig hebben, is een andere dan die we morgen nodig hebben. We ontvangen altijd de genade die we nodig hebben, of we nu ernstige ziekten doormaken of beproevingen op het werk of in het gezin of in het plaatselijke getuigenis – zoals we ze nodig hebben, ontvangen we uit Zijn volheid de ene genade in plaats van een andere genade! Zo kennen we onze Heiland, dat Hij ons iedere nodige genade schenkt.
Er staat hier niet dat we barmhartigheid op barmhartigheid hebben ontvangen. De mate van Gods barmhartigheid hangt af van al onze behoeften, maar de genade is niet gericht op onze behoefte, maar op alle rijkdommen van het hart van God! Genade is een eigenschap van God gevoed door Zijn liefde. De liefde van God wil genade tonen zonder op een antwoord te rekenen. In Efeze lezen we over de rijkdom van Gods genade, nadat wij de verlossing ontvangen hebben, de vergeving van de overtredingen (Ef. 1:7), en van de heerlijkheid van Gods genade, waardoor we tevoren door Jezus Christus bestemd zijn tot het zoonschap (Ef. 1:6). Genade is desalniettemin het grote van God. Toen de genade van God in de Persoon van de Verlosser verscheen hier op aarde (Titus 2:11), wist God al wat wij mensen met deze Zoon van Zijn liefde op Golgotha doen zouden – en Hij heeft Hem toch gezonden. Hoe meer we ons bezighouden met deze genade van God, des te meer zullen we ontdekken, dat het in de ware zin van het woord onpeilbaar is (Ef. 3:19). Ons antwoord hierop kan alleen aanbidding zijn voor die Persoon, die de genade van God op deze aarde heeft gebracht en deze voor ons mensen toegankelijk heeft gemaakt!
Dit alles overtreft verreweg wat een mens kan bevatten!
Maar in dankbaarheid en vrede aanbidden we met bewondering.
Ja, de grote liefde van Christus overstijgt alle gedachten!
Alle lof zij U, Die ons met volle genade ons Zijn hele hart heeft getoond.
Evenmin kan worden gezegd, dat we waarheid op waarheid hebben ontvangen, want waarheid is eenmalig en onveranderlijk. De waarheid is een compleet geheel, het is eenmaal aan de heiligen overgeleverd (Judas:3), het ontwikkelt zich ook niet verder. Men kan bepaalde delen niet als waarheid aanduiden en ze dan door iets anders laten vervangen. De waarheid heeft verschillende kanten, en het is goed als we ze kunnen onderscheiden, maar het is een complete waarheid. Genade daarentegen is veelzijdig.
Wat we hebben ontvangen, hebben we uit Zijn volheid ontvangen. Maar we moeten niet denken, dat door dat wat we ontvangen op de een of andere manier deze volheid zich zou verminderen, dat het afneemt. De volheid ervan verandert niet, het blijft altijd hetzelfde, het blijft altijd een volle maat die niet kan worden verhoogd (verg. Fil. 4:19)! En deze onuitputtelijke goddelijke volheid is in het vleesgeworden Woord in een Mens beschikbaar gemaakt.
“Want de wet is door Mozes gegeven; de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden” (Joh. 1:17).
De wet eist gerechtigheid, maar genade schenkt gerechtigheid door Jezus Christus (Rom. 3:21-24). Een zeer indrukwekkend contrast van wet en genade is te vinden in Hebreeën 12 vers 18-24, waar eerst de wet wordt beschreven, en dan, vanaf vers 22, het principe van genade. Het Oude Testament, de huishouding van de wet, eindigt met de aankondiging van het oordeel (Mal. 3:2-4), terwijl het Nieuwe Testament eindigt met genade (Openb. 22:21). De wet was niet in staat om de mens tot God te brengen, maar dan wordt door de genade in Jezus Christus een weg naar God bereid; de wet was ook niet in staat om God te openbaren, maar in Jezus Christus is de hele waarheid over God geopenbaard.
De wet is niet door Mozes geworden zoals de genade en de waarheid door Jezus Christus zijn geworden, maar het werd door hem gegeven, dus hij was de overbrenger van een mededeling. De Heer Jezus daarentegen heeft niets overgebracht, maar Hij is iets geworden. Het aardse volk had de wet al overtreden voordat Mozes weer van de berg was afgedaald, de eerste tafelen van de wet moesten worden verbroken. Toen kwam de wet een tweede keer en dat was al vermengd met genade (Ex. 34). Was dat beter voor het volk? De last van de wet was nog groter geworden, omdat deze in genade gegeven was.
Het is opvallend dat van de genade en de waarheid hier in het enkelvoud wordt gesproken; we zouden denken dat het in het meervoud moet zijn: de genade en waarheid zijn door Jezus Christus geworden. Broeder Darby heeft daarover eens gezegd, dat de genade en waarheid een zaak is, die de Heer Jezus met elkaar verbindt. Genade is een wonderbare straal van Gods liefde, en waarheid is het gevolg van het feit dat God licht is. Ze staan niet in tegenspraak met elkaar, maar behoren noodzakelijkerwijs bij elkaar. Voordat de Heer Jezus op aarde was, was er niet zo’n vertoning van genade en waarheid. Op het kruis van Golgotha zijn deze twee grote karaktertrekken van God samengekomen, zonder dat de ene minder dan de ander was (Ps. 85:11).
Voor de eerste keer in dit evangelie staat de naam van deze geweldige Persoon voor ons. Tot dusverre werd Hij in Zijn verschillende wezens-eigenschappen beschreven, maar nu horen we Zijn naam: Jezus Christus. Jezus is Zijn naam als Mens in nederigheid en onderworpenheid en gehoorzaamheid. Tegelijkertijd is Hij ook Christus, verheerlijkt aan de rechterhand van God.
“Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon die in de schoot van de Vader is, die heeft hem verklaard” (Joh. 1:18).
God in Zijn absoluutheid kan nooit door mensen gezien worden (1 Tim. 6:16; Kol. 1:15) en is ook nog nooit door mensen gezien. In het Oude Testament heeft Hij Zichzelf verborgen, Zichzelf van geval tot geval geopenbaard in de persoon van een engel (bijv. Richt. 13:22). In het Nieuwe Testament openbaarde Hij Zich door de eniggeboren Zoon, de Enige in Zijn soort (2 Kor. 4:5, Hebr. 1:3). En dat is wat het christendom kenmerkt. 1 Johannes 4 vers 12 zegt ook in precies dezelfde woorden, dat niemand ooit God heeft gezien, maar hier heeft deze zin een geheel andere voortzetting: als nu de kinderen van God elkaar liefhebben, dan kan God ook gezien worden. Wanneer wij vandaag Zijn leven, Zijn liefde openbaren, kunnen we ook vandaag God zichtbaar maken.
De Zoon heeft de schoot van de Vader nooit verlaten, Hij is in de schoot van de Vader, tijdloos, eeuwig. Dit is een plaats van innige vertrouwdheid binnen de Godheid, die de Heer Jezus nooit zal opgeven. Het is geen geografisch begrip, maar een toestand, die een relatie uitdrukt. Johannes 16 vers 32 toont daarbij praktisch de andere kant; niet alleen dat de Heer Jezus voortdurend van deze relatie genoot, maar ook dat de Vader voortdurend bij Hem was. Als de eniggeboren Zoon genoot Hij vanaf alle eeuwigheid de bijzondere relatie van de ononderbroken liefde van de Vader voor de Zoon (Joh. 3:35; 5:20) en de liefde van de Zoon voor de Vader (Joh. 14:31). Broeder Darby werd eens gevraagd wat het huis van de Vader kenmerkt. Hij antwoordde, dat de Vader daar is. Wanneer we thuiskomen in het huis van Zijn Vader, zullen we de Vader zien – in de Zoon!
De Heer Jezus heeft de schoot van de Vader niet opgegeven tijdens Zijn Mens-zijn. Hij was daarom de Enige Die volmaakt bekwaam was om de Vader bekend te maken (Joh. 6:46). Bekendmaken betekent uitleggen; de Heer Jezus is de ‘uitlegging’ van de Vader. Als we de Vader willen zien, moeten we naar onze Heiland kijken (Joh. 14:8,9)! Alles wat waardevol voor ons is in de Heer Jezus, precies zo is het bij de Vader. Hij maakte de liefde van de Vader bekend, de Geest van de Vader, het huis van de Vader (Joh. 14:2), de aanbidding van de Vader (Joh. 4:23), het werk van de Vader (Joh. 5:17). Alles wat de Heer Jezus over de Vader gezegd heeft, is een uitleg van de Vader. Overigens was dit een motief van Zijn komst naar deze aarde, dat wij God, de waarachtige zouden kennen (1 Joh.5:20). De Heer Jezus was hier en bracht de hemel op de aarde, heeft God tot ons mensen gebracht.
We kunnen over de openbaring van God niet nadenken, zonder ons het kruis te herinneren. Juist op het kruis van Golgotha heeft de Heer Jezus op een onovertroffen wijze geopenbaard, wie God is in Zijn wezen, in Zijn natuur.
Wordt D.V. vervolgd.
Achim Zöfelt, © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 18.03.2017.[Samenvatting van Bijbelkonferentie]
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW