4 jaar geleden

Het deel van de verlosten in de hemel (4 – slot)

Openbaring 19 vers 7

 

De Bruid bij de bruidegom

Nog in een andere betrekking staat de gemeente voor de Heer Jezus. Het is de innigste, want het laat zien hoe dicht wij bij Zijn hart zijn. Niet alleen zijn we één met Hem als leden van Zijn lichaam, wij zijn ook verenigd met Hem door de band van de diepste wederzijdse genegenheid; van Hem tot ons, van ons tot Hem, door de Heilige Geest. De gemeente is de bruid van Christus. Van welke innigste verbinding getuigt deze titel! En dat was de bedoelingen van God om tot verheerlijking en voor het hart van Zijn geliefde Zoon.

Eens had God van Adam gezegd: “Het is niet goed dat de mens alleen is” (Gen. 2:18). Hij had een hulp nodig die aan hem gelijk was, die overeenkwam met wat hij was en ook aan de behoeften van zijn hart. Ook zou zij zijn heerlijkheid, als het beeld van God, als de heerser over alle dingen, moeten delen. En God vormde de vrouw voor Adam, “been van zijn gebeente en vlees van zijn vlees” (zie Gen. 2:23).

Izak, als beeld gezien, opgewekt uit de doden en erfgenaam van alle goederen van zijn vader geworden, was alleen. De knecht, gezonden door Abraham, ging op weg om een ​​bruid voor de erfgenaam te zoeken, en hij leidde hem naar Rebekka, na een lange reis door de woestijn (zie Gen. 24).

Jozef, het zo mooie beeld van Christus, trouwde met Asnath in Egypte (zie Gen. 41:45).

Zo moest ook de laatste Adam, de eniggeborene, opgestane Zoon, volgens de raadsbesluiten van God niet alleen blijven. Hij had ook een bruid nodig, die aan Hem gelijk zou zijn, die heel dicht aan Zijn hart alles met Hem delen zou. Hij heeft Zelf deze bruid in de bedoelingen en in het raadsbesluit van God gezien, deze unieke, kostbare parel, en Zijn hart was heel verrukt over haar. Om haar te bezitten, moest Hij haar verwerven, en voor dit doel verkocht Hij alles wat Hij bezat en kocht haar (zie Matth. 13:45,46). Hij heeft de hemel verlaten, Zijn heerlijkheid als Messias voor Israël opzij gezet en als Mens Zijn leven gelaten. Ja, Christus had de gemeente lief en heeft Zichzelf voor haar overgegeven, om haar te bezitten van welker schoonheid Hij geheel verrukt was.

Hij heiligt en reinigt haar; Hij vormt haar voor Zichzelf, om haar zó te hebben zoals Hij haar wenst: volmaakt in schoonheid, verheerlijkt, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks. Zo wil Hij haar voor Zich stellen. Zij heeft haar leven van Hem; het kwam voort uit Zijn dood (Ef. 5:23-33). Nadat Hij als de Opgestane tot Zijn Vader opgevaren, tot erfgenaam van alle dingen verklaard is en God alle dingen aan Zijn voeten onderworpen heeft, zond Hij de Heilige Geest om Zijn bruid te zoeken en te vormen, om Hem die hemelse Rebekka te geven. De Heilige Geest ontvouwt voor haar ogen alle rijkdommen en alle heerlijkheid van de Erfgenaam. En de gemeente heeft de wereld verlaten;1 Zij zei: “Ik zal (mee)gaan” (verg. Gen. 24:58). Niets is in staat geweest om haar tegen te houden, en zij heeft zich met de hemelse Leider op de weg begeven, die haar naar haar Bruidegom voeren zal.

Maar deze betrekking van Christus met de gemeente wordt in de huidige tijd niet openlijk bekendgemaakt. Behalve de tekstplaats in de Openbaring (Openb. 22:17), waarin zij om zo te zeggen vooruit bruid genoemd wordt, als volgend op hoofdstuk 21 vers 9, wordt de gemeente in het Woord nergens bruid genoemd. Christus is niet de Bruidegom van de ziel; ook geen kerkelijke organisatie of plaatselijke gemeente kan deze titel op zich toepassen. De bruid is uniek. De betrekking tussen Hem en de gemeente bestaat nu al, maar in het verborgene. Zij is met Christus verloofd als een reine maagd, als het onderwerp van Zijn hart, onlosmakelijk met Hem verbonden. Spoedig komt het moment, waar zij naar verlangt. Nadat zij lange tijd met de Geest gezegd heeft: “Kom, Heer Jezus”, nadat zij hier op aarde van Hem getuigd heeft, nadat zij aan de mensen de uitnodiging van de genade verkondigde: “Laat hij die het hoort, zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft, komen” (Openb. 22:17), zal de reis door de woestijn van deze wereld tot zijn einde gekomen zijn. De Bruidegom zal zijn belofte vervullen: “Ja, Ik kom spoedig” (Openb. 22:20). Hij zal Zijn bruid opnemen en haar boven invoeren, waar Hij haar zo voor Zich stellen zal, zoals Hij haar gevormd zal hebben, zoals Hij haar gewild heeft: Zijn beeld weerstralend.

Maar ook dan, als Christus de gemeente daar gesteld zal hebben, kan de bruiloft van het Lam nog niet gevierd worden. Op de openlijke erkenning moet de bruid nog wachten. Wel is zij nu al onafscheidelijk met haar Bruidegom verenigd. Zij weet het; zij heeft Hem lief, ziet naar Hem op en aanbidt Hem. “Hem die ons liefheeft … zij de heerlijkheid …”, zegt zij, als ze over Hem hoort spreken, als de getrouwe getuige, de Eerstgeborene van de doden en de Overste van de koningen van de aarde (zie Openb. 1:5-6). Aan het einde van haar reis in de hemel aangekomen, is zij bij Hem; haar hart heeft rust gevonden.

Maar voordat de bruiloft plaatsvindt in de hemel, moet de valse kerk, die zich op aarde de plaats van bruid aanmatigde, haar einde gevonden hebben. Nadat de ware bruid door haar Bruidegom in de hemel opgenomen is, zullen op het afgevallen christendom de oordelen vallen. Dan zal het grote Babylon eindelijk in gedachtenis komen voor God, opdat deze de beker van Zijn toorn drinkt. “Gevallen, gevallen is het grote Babylon” roept een machtige engel, en een grote menigte in de hemel heft een triomflied aan: “Halleluja! De behoudenis en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God! Want waarachtig en rechtvaardig zijn Zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde heeft verdorven met haar hoererij! …Prijst onze God … die Hem vreest, … .“ En opnieuw herhaalt de hemel: “Halleluja! Want [de] Heer, <onze> God, de Almachtige, heeft Zijn koningschap aanvaardt! » (zie Openb. 16:19; 18:2; 19:1-6).

Dan alleen, wanneer de Heer Zijn heerschappij is begonnen, zal de reeds verheerlijkte bruid, die het beeld van de Hemelse weerspiegelt en met al Zijn schoonheid bekleed is, voor de menigte die de hemel vult, openlijk als die erkend worden, die Christus toebehoort en met Hem heersen zal. Wat een gejubel, wat een gejuich zullen alle harten vervullen! De lange reis is ten einde, de verloofde is naar haar Bruidegom gebracht, en nu staat zij daar in haar ingetogen en eenvoudige sieraden, bekleed met blinkend, rein, fijn linnen (Openb. 19:8). Christus ziet haar voor Zich, zoals Zijn hart zich haar gewenst en zoals Hij haar Zich gevormd had. Hij geniet van haar; zij verheugt zich in Hem. Zij is van haar Geliefde, en de Geliefde is van haar, en wel voor eeuwig! De hemel verkondigt het met blijdschap; het bruiloftsmaal van het Lam is gereed, de gezegende gasten hebben plaatsgenomen. De waarachtige Woorden van God, Zijn eeuwige raadsbesluiten voor de gemeente is vervuld. Zij is voor altijd bij de Heer. De pen kan het niet beschrijven, de mond kan het niet uitspreken, de geest kan het niet bevatten, hoe onmetelijk de volheid is van deze gelukzaligheid.

Dit is wat de Heer Jezus voor ons verlangt, in dat alles zal Hij ons invoeren. “Vader, wat U Mij hebt gegeven – Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, opdat zij Mijn heerlijkheid aanschouwen, die U Mij hebt gegeven” (Joh. 17:24). Dit was het gebed van onze Heiland. Het zal beantwoord worden wanneer Hij Zijn belofte vervult. “En de heerlijkheid die U Mij hebt gegeven, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn zoals Wij één zijn: Ik in hen en U in Mij; opdat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld erkent dat U Mij hebt gezonden en hen hebt liefgehad, zoals U Mij hebt liefgehad” (Joh. 17:22,23). Dit is wat Hij die ons liefheeft ons geeft: heerlijkheid, en wel de heerlijkheid die de Vader Hem als Mens gegeven heeft.

Bekleed met deze heerlijkheid, één met Christus, geliefd door de Vader zoals Hij zelf, zullen wij verschijnen voor de wereld wanneer Hij geopenbaard wordt. Dat moment is nabij. Hij zegt: ”Ik kom spoedig.” Op deze verklaring antwoordt ons hart in liefde: “Amen, kom, Heer Jezus!” (Openb. 22:20).

 

NOOT:
1] Het is duidelijk dat hiermee niet de uiterlijke verwerkelijking door de belijdende kerk wordt bedoeld. Wat hier bedoeld wordt is datgene, wat Christus vormt en wat zijn volmaakte vervulling in de hemel vindt. Het hart van de gelovige weet welke persoonlijke toepassing hij er aan moet geven.

 

Uit: <<Messager Evangélique>>

Jaargang: 1976 – Bladzijde: 205.

Geplaatst in: , ,
© Frisse Wateren, FW